ECLI:NL:GHARL:2019:628

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
WAHV 200.240.968
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. De Witt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen administratieve sanctie voor niet gebruik maken van de rijbaan op de Hamburgerbrug te Utrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een administratieve sanctie die aan de betrokkene is opgelegd voor het niet gebruiken van de rijbaan met een stilstaand voertuig. De sanctie van € 90,- werd opgelegd op 25 maart 2017, toen het voertuig van de betrokkene geparkeerd stond op de Hamburgerbrug te Utrecht. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. De betrokkene stelde dat het weggedeelte waarop hij zijn auto had geparkeerd geen trottoir was, maar een suggestiestrook zonder wettelijke status, waardoor hij niet in overtreding was.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak op 5 februari 2019 behandeld. De betrokkene was aanwezig, terwijl de advocaat-generaal vertegenwoordigd was door mr. [B]. Het hof heeft vastgesteld dat de weginrichting van de Hamburgerbrug kenmerken vertoont van het 'Shared Space' concept, waarbij verkeersdeelnemers niet strikt van elkaar worden gescheiden. Het hof oordeelde dat het weggedeelte waarop het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd, zich voor de gemiddelde weggebruiker niet als een trottoir of voetpad presenteerde. Er was geen verhoogde trottoirband of andere fysieke barrière die het gebruik door voertuigen verhinderde.

Op basis van deze bevindingen concludeerde het hof dat het voertuig van de betrokkene op de rijbaan was geparkeerd en dat er geen sprake was van een overtreding. De beslissing van de kantonrechter en de officier van justitie werd vernietigd, evenals de inleidende beschikking. Tevens werd de betrokkene een proceskostenvergoeding toegekend voor de reiskosten die hij had gemaakt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep.

Uitspraak

WAHV 200.240.968
24 januari 2019
CJIB 206313691
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 26 april 2018
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht. Daarbij is gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen te reageren op de nadere toelichting. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de zitting van 5 februari 2019. De betrokkene is verschenen.
De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door mr. [B] .

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “met een stilstaand voertuig niet de rijbaan gebruiken”, welke gedraging zou zijn verricht op 25 maart 2017 om 14:01 uur op de Hamburgerbrug te Utrecht met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. Het dossier bevat een proces-verbaal dat is opgemaakt door de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd. Hij verklaart daarin onder meer dat het voertuig van de betrokkene geparkeerd stond op een weggedeelte dat zijns inziens is ingericht als voetpad c.q. trottoir.
3. Volgens de betrokkene is het weggedeelte waarop hij zijn auto had geplaatst geen trottoir. Het zou een zogenoemde suggestiestrook zijn, die geen wettelijke status heeft, zodat daarop stilstaan geen overtreding is. De betrokkene voert diverse andere argumenten aan waarom de strook niet als trottoir kan worden aangemerkt. Zo kunnen voertuigen op de Hamburgerbrug elkaar niet passeren zonder over deze strook te rijden. De stroken moeten dus wel deel uitmaken van de rijbaan. Verder wijst de betrokkene op diverse andere situaties in de binnenstad van Utrecht waarbij de weginrichting vragen oproept. Op straten met een vergelijkbare weginrichting mag wel op de betreffende strook worden geparkeerd. Wat de betrokkene betreft, is dit willekeur.
4. De brug waarop het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd is voorzien van een weginrichting die kenmerken vertoont van het zogenaamde “Shared Space” concept. Waar bij de weginrichting voorheen werd getracht de verschillende soorten verkeersdeelnemers van elkaar te scheiden, kiezen wegbeheerders in de laatste jaren vaker voor een weginrichting die in meer of mindere mate is gebaseerd op het concept van Shared Space, dat uitgaat van gedeeld gebruik van de weg door de verschillende categorieën verkeersdeelnemers. Markeringen, stroken en verkeerstekens worden daarbij zoveel mogelijk vermeden. Op de website van het Kenniscentrum Shared Space (www.kenniscentrumsharedspace.nl) is het uitgangspunt van Shared Space als volgt samengevat: “Verkeerssituaties reguleren op basis van eigen verantwoordelijkheid van mensen, in plaats van regels en verkeersborden”. In de praktijk blijkt evenwel dat de toepassing van Shared Space kan leiden tot onduidelijkheid bij weggebruikers over de status van weggedeelten, meer in het bijzonder de vraag of op een bepaald weggedeelte mag worden geparkeerd. Indien een wegbeheerder parkeren op bepaalde weggedeelten wil verhinderen, terwijl dit niet op grond van paragraaf 10 van hoofdstuk II van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) is verboden, kan dit worden bewerkstelligd door middel van verkeerstekens, dan wel door middel van de weginrichting. In dit laatste geval kan worden gedacht aan de inrichting als trottoir, als groenvoorziening of door het aanbrengen van andere fysieke belemmeringen die het gebruik van het betreffende weggedeelte door voertuigen tegengaan. Om in dergelijke gevallen een administratieve sanctie te kunnen opleggen wegens het met een stilstaand voertuig niet de rijbaan gebruiken, dient voor een gemiddelde weggebruiker, in aanmerking genomen de toepasselijke wettelijke voorschriften, redelijkerwijs geen twijfel mogelijk te zijn dat het betreffende weggedeelte niet als (deel van de) rijbaan moet worden aangemerkt. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid dient de wegbeheerder in dit verband de toepassing te vermijden van maatregelen die uitsluitend een suggestief karakter hebben en een wettelijke basis ontberen.
5. Artikel 10, eerste lid, van het RVV 1990 luidt als volgt: “Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.”
Ingevolge artikel 1 van het RVV 1990 wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder
rijbaan: “elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden en de fiets/bromfietspaden”. Het RVV 1990 bevat geen definitie of omschrijving van de begrippen ‘trottoir’ of ‘voetpad’.
6. Bij gebreke van een wettelijke definitie, kan aan de hand van het spraakgebruik en de uiterlijke verschijningsvorm van een weggedeelte worden beoordeeld of het al dan niet als trottoir of voetpad moet worden aangemerkt. In dit verband wordt hier verwezen naar De Dikke Van Dale, waarin een trottoir wordt omschreven als een “verhoogd en bestraat voetpad naast de rijweg”.
7. Ter zitting heeft het hof op basis van de foto's in het dossier vastgesteld dat de Hamburgerbrug, waarop de betrokkene stond geparkeerd, op de volgende wijze is ingericht. Het middendeel van de Hamburgerbrug is bestraat met gemengd gekleurde klinkers in visgraatverband. Aan de beide zijden hiervan liggen stroken die zijn bestraat met eveneens gemengd gekleurde klinkers in halfsteensverband. Het voertuig van de betrokkene stond (grotendeels) geparkeerd op een van deze stroken aan de zijkant van de brug. Tussen de stroken en het middendeel ligt een rij grijze stenen. Er is geen onmiddellijk waarneembaar hoogteverschil tussen het middendeel en de stroken aan zijkant van de brug. Evenmin is sprake van enige andere (fysieke) barrière die het gebruik door voertuigen van de stroken aan de zijkant van de brug zou kunnen verhinderen.
8. Gelet op de hiervoor omschreven weginrichting, met name het ontbreken van een verhoogde trottoirband en/of enige andere fysieke barrière, doet het weggedeelte waarop het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd zich naar het oordeel van het hof voor de gemiddelde weggebruiker niet voor als trottoir of voetpad. Daarnaast kan uit de foto’s in het dossier worden afgeleid dat de Hamburgerbrug openstaat voor verkeer uit beide richtingen, terwijl het voor voertuigen van enige omvang die de brug uit tegengestelde richting oprijden niet mogelijk is elkaar te passeren zonder de betreffende stroken (deels) te berijden. Dit alles maakt dat de stroken moeten worden aangemerkt als deel uitmakend van de rijbaan.
9. Dit betekent dat het voertuig van de betrokkene op de rijbaan was geparkeerd, zodat geen sprake is van met een stilstaand voertuig niet de rijbaan gebruiken. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het voertuig van de betrokkene om enige andere reden niet op de desbetreffende plek mocht worden geparkeerd. Gelet hierop kan de inleidende beschikking niet in stand blijven. De beslissingen van de kantonrechter en de officier van justitie moeten worden vernietigd, evenals de inleidende beschikking waarbij de administratieve sanctie is opgelegd.
10. De betrokkene heeft verzocht om een proceskostenvergoeding. Aanleiding bestaat om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de reiskosten die de betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep
.Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 52,90 (woonadres betrokkene - Leeuwarden). Aangezien de betrokkene in [A] woont, bestaat geen aanleiding voor een reiskostenvergoeding voor het bijwonen van de zitting van de kantonrechter.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 206313691 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 52,90.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.