In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn onroerende zaak in Utrecht beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde van het object op € 796.000,- heeft vastgesteld voor het belastingjaar 2022. Eiser stelt dat de waarde te hoog is en dat deze niet hoger kan zijn dan € 499.000,-. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. M.F.M. Boerlage, heeft de waarde in de uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank behandelt het beroep dat op 16 september 2024 online is behandeld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar de waarde heeft onderbouwd met een taxatiematrix, waarin de huurwaarde van het object is vastgesteld op € 38.915,-, en dat deze waarde is berekend met behulp van de HWK-methode. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de kapitalisatiefactor van 12,1 voldoende heeft onderbouwd en dat de referenties voor de huurwaarde bruikbaar zijn.
Eiser heeft ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de termijn niet is overschreden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen griffierecht terugkrijgt, noch een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.