Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2024 in de zaak tussen
[eiser] , uit [plaats 1] , eiser,
Inleiding
Feiten
Geschil
Rechtbank Midden-Nederland
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 25 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn winkelpand beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde van het pand op € 791.000,- heeft vastgesteld voor het belastingjaar 2022, met als waardepeildatum 1 januari 2021. Eiser betwist deze waarde en stelt dat deze niet hoger kan zijn dan € 399.000,-. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. M.F.M. Boerlage, heeft de waarde in de uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de heffingsambtenaar de waarde heeft onderbouwd met een taxatiematrix, waarin de huurwaarde van het object is vastgesteld op € 78.336,-. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, en wijst de gronden van eiser af. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af, omdat de termijn niet is overschreden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.