ECLI:NL:RBMNE:2024:6125

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
UTR_24_3629
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WW-uitkering wegens betalingsonmacht en gebrek aan gezagsverhouding

In deze zaak heeft eiseres, na het faillissement van haar werkgever op 20 juni 2023, een WW-uitkering wegens betalingsonmacht aangevraagd bij het Uwv. Het Uwv heeft deze aanvraag op 16 november 2023 afgewezen, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij persoonlijke arbeid had verricht en er geen gezagsverhouding bestond tussen haar en de werkgever. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 1 mei 2024. Eiseres heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 5 november 2024 uitspraak gedaan. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat zij vanaf 1 mei 2019 werknemer in de zin van de WW was. De rechtbank oordeelde dat het op de weg van eiseres lag om met objectieve en controleerbare gegevens aan te tonen dat zij recht had op de uitkering. Eiseres heeft geen arbeidsovereenkomst overgelegd en haar verklaringen over haar werkzaamheden waren te vaag. Het Uwv heeft zorgvuldig onderzoek verricht, maar eiseres heeft niet kunnen onderbouwen dat er sprake was van een gezagsverhouding of dat zij persoonlijke arbeid heeft verricht.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen recht heeft op een WW-uitkering wegens betalingsonmacht. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3629

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.C. van Bekkum),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

Procesverloop
1. Eiseres heeft gewerkt voor [werkgever] ( [werkgever] ). Op
20 juni 2023 is deze onderneming failliet verklaard. Naar aanleiding van dit faillissement heeft eiseres op 30 juni 2023 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) wegens betalingsonmacht bij het Uwv aangevraagd.
2. In een besluit van 16 november 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen. Eiseres heeft bezwaar tegen dit besluit gemaakt. In een besluit van
1 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv is in het bestreden besluit bij zijn standpunten in het primaire besluit gebleven dat niet is komen vast te staan dat eiseres vanaf 1 mei 2019 persoonlijk arbeid heeft verricht voor [werkgever] en dat er een gezagsverhouding bestond tussen eiseres en deze onderneming.
3. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
4. Op 1 augustus 2024 heeft de gemachtigde van eiseres een medische verklaring naar de rechtbank gestuurd met het verzoek om haar medische gegevens niet naar het Uwv toe te zenden. De rechtbank heeft telefonisch aan de gemachtigde van eiseres meegedeeld dat het stuk niet op grond van de artikel 8:29 en 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht geheim kan worden gehouden voor het Uwv. De rechtbank heeft de medische verklaring vervolgens teruggestuurd naar de gemachtigde van eiseres. Deze verklaring maakt geen onderdeel uit van het dossier.
5. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2024. Eiseres en het Uwv zijn, met vooraf bericht van verhindering, niet verschenen. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Voorgeschiedenis
6. [werkgever] is op 29 juni 2015 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Bestuurder van [werkgever] was [bedrijf] B.V, met [A] (de partner van eiseres) als enige gevolmachtigde. [bedrijf] B.V. was
[B] (de schoonvader van eiseres) de enig aandeelhouder. [B] is op
[overlijdensdatum] 2023 overleden. Na dit overlijden zijn eiseres en haar partner verder gegaan met het bedrijf. Zij hadden toen toegang tot de bankgegevens van het bedrijf.
7. Eiseres heeft eerder van 1 december 2015 tot en met 30 november 2016 voor [werkgever] gewerkt in de functie van administratief medewerker. Zij heeft een arbeidsovereenkomst van dit dienstverband aangeleverd. Eiseres heeft van 15 juni 2018 tot en met
31 mei 2019 (bijna 52 weken) een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Deze uitkering werd beëindigd omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Eiseres is per 1 mei 2019 weer voor [werkgever] gaan werken, wederom in de functie van administratief medewerker. Van dit dienstverband heeft eiseres geen arbeidsovereenkomst overgelegd.
8. [werkgever] is per 1 december 2021 ingeschreven op de [adres] in [plaats] . Dit is het adres waar eiseres en haar partner [A] ingeschreven staan. Op 20 juni 2023 is [werkgever] failliet verklaard. Ten tijde van het faillissement had de onderneming twee werknemers: eiseres en haar partner. Kort voor het faillissement heeft [A] een bedrag van € 24.500,- van de ondernemersrekening overgemaakt naar zijn eigen rekening.
9. Naar aanleiding van het faillissement heeft eiseres op 30 juni 2023 een uitkering wegens betalingsonmacht bij het Uwv aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft zij ingevuld dat haar functie bij [werkgever] ‘medewerker administratie’ was voor 40 uur per week met een vast brutoloon van € 5.300,- per maand.
10. Om te onderzoeken of eiseres recht heeft op een uitkering heeft het Uwv eiseres verzocht om bankafschriften over de periode van 1 juni 2022 tot en met 1 juli 2023 toe te sturen. Dit heeft eiseres nagelaten.
11. In twee brieven van 19 juli 2023 en 8 augustus 2023 heeft het Uwv aan eiseres meegedeeld dat er geen voorschot op haar uitkering wordt betaald, omdat wordt onderzocht of zij recht heeft op een uitkering.
12. Zoals hiervoor onder het procesverloop weergegeven heeft het Uwv de aanvraag van eiseres om een uitkering wegens betalingsonmacht afgewezen en is het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Overwegingen

Beoordelingskader
13. Voor de leesbaarheid van deze uitspraak is het wettelijk kader in een bijlage onderaan deze uitspraak opgenomen.
14. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] volgt dat het in beginsel op de weg van eiseres, als aanvraagster van de WW-uitkering, ligt om aan de hand van objectieve en controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat zij recht op die uitkering heeft. Dit betekent dat eiseres allereerst aannemelijk moet maken dat zij werknemer in de zin van de WW is. Alleen dan kan zij immers, onder voorwaarden, recht hebben op een WW-uitkering [2] . In de WW wordt, voor zover relevant, als werknemer aangemerkt de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat [3] .
15. Bij de vraag of eiseres tot [werkgever] in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan, is maatgevend of tussen haar en dit bedrijf sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Naar vaste rechtspraak van de CRvB [4] moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Bij de beantwoording van de vraag of een rechtsverhouding beantwoordt aan deze criteria moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daarbij moeten niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en zo daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien.
Het geschil
16. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er vanaf 1 mei 2019 sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen haar en [werkgever] . Het Uwv stelt dat hiervan geen sprake is geweest, omdat eiseres geen persoonlijke arbeid voor deze onderneming heeft verricht en omdat er geen gezagsverhouding tussen hen beiden is komen vast te staan. Tussen partijen staat niet ter discussie dat er sprake is geweest van loonbetaling.
Het verrichten van persoonlijke arbeid
17. Eiseres voert aan dat zij vanaf 1 mei 2019 persoonlijke arbeid heeft verricht voor [werkgever] . Het Uwv stelt zich op het standpunt dat dit onvoldoende duidelijk is geworden.
18. Eiseres heeft op het aanvraagformulier voor de WW-uitkering ingevuld dat haar functie ‘medewerker administratie’ voor 40 uur per week inhield. Over haar werkzaamheden heeft zij verklaard dat deze inhielden: “Manusje van alles, het begon met kopieën maken en daarna eigenlijk alles wat [C] wilde. Mappen archiveren, overtypen etc. Soms pakte ik ook wel eens de auto en ging ik een harde schijf ophalen of brengen. Ik wist wel wat ik moest doen.” Verder heeft zij verklaard dat zij bij het aangaan van het nieuwe dienstverband in mei 2019 een nieuw arbeidscontract kreeg. Eiseres heeft dit arbeidscontract echter niet overgelegd.
19. Eiseres voert aan dat het ontbreken van een arbeidsovereenkomst het aannemen van een arbeidsovereenkomst niet in de weg staat en verwijst daarbij naar de uitspraak van de CRvB van 24 januari 2018 [5] . De CRvB heeft dit inderdaad in deze uitspraak voorop gesteld. Uit deze uitspraak volgt echter ook dat bij de beantwoording van de vraag of een arbeidsverhouding is aan te merken als een arbeidsovereenkomst acht moet worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Hierbij moet acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en daaraan inhoud hebben gegeven.
20. Het Uwv heeft eiseres op de inhoud van haar dienstbetrekking bij [werkgever] bevraagd omdat de loonaangiften erop wijzen dat sprake is van een nieuwe indiensttreding na een ziekteperiode van 52 weken. Volgens het Uwv heeft eiseres in het gesprek met de thema-onderzoekers van de afdeling handhaving van het Uwv onvoldoende concreet aangegeven wat haar takenpakket bij [werkgever] was. Eiseres heeft niet verduidelijkt hoe haar werkweek eruit zag of welke klanten de onderneming had. Daarmee is onvoldoende duidelijk geworden dat eiseres vanaf 1 mei 2019 persoonlijke arbeid heeft verricht voor [werkgever] , aldus het Uwv.
21. De rechtbank kan het Uwv volgen in deze uitleg. Zoals onder 14. vermeld ligt het op de weg van eiseres om aan de hand van objectieve en controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat zij recht op die uitkering heeft. Eiseres is degene die kan toelichten wat concreet haar takenpakket was en hoe zij hieraan, in haar 40-urige werkweek, dagelijks invulling gaf. Het is aan eiseres om dit zo nodig met verifieerbare documenten en eventuele verklaringen van getuigen te onderbouwen. Dat heeft eiseres niet gedaan. Zij is in haar gesprek met het Uwv vaag gebleven over de invulling van haar werkweek, de inhoud van haar werkzaamheden en over de namen van de vijf grootste klanten van het bedrijf. Het Uwv heeft daarmee geen duidelijk beeld van haar werkzaamheden kunnen krijgen, en ook geen navraag kunnen doen bij derden. De rechtbank is het dan ook met het Uwv eens dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanaf 1 mei 2019 persoonlijke arbeid heeft verricht voor [werkgever] .
Gezagsverhouding
Werkzaamheden
22. Ten aanzien van haar werkzaamheden voor [werkgever] heeft eiseres verklaard dat zij alleen opdrachten van haar schoonvader mocht aannemen. Haar schoonvader was ook degene die invloed had op haar beloningen. Dit werd niet schriftelijk vastgelegd, aldus eiseres.
Loon
23. In de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 mei 2023 heeft eiseres de volgende inkomsten van [werkgever] ontvangen:
  • van 1 mei 2019 tot juni 2021: € 2.502,50;
  • vanaf juni 2021: € 2.869,53;
  • vanaf september 2021: € 5.667,03;
  • vanaf juni 2022: € 6.228,08;
  • in de 7 maanden voorafgaand aan faillissement € 5.300,-.
Tijdens haar dienstverband bij [werkgever] van 1 december 2015 tot en met 31 mei 2017 waren haar inkomsten rond € 1.500,- per maand voor werkzaamheden in dezelfde functie.
24. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat, voor zover er sprake zou zijn geweest van een gezagsverhouding, deze werd overheerst door de familieverhouding, gelet op het extreem hoge salaris dat niet in verhouding staat tot de (vermeende) verrichte arbeid.
Overboekingen
25. Eiseres heeft op 23 augustus 2018 een bedrag van € 750,- overgemaakt naar [werkgever] onder vermelding van “tijdelijke lening (privé)”. Dit bedrag wordt op 27 augustus 2018 teruggeboekt onder vermelding van “terugboeking tijdelijke lening (privé)”. Om te onderzoeken of er sprake was van financiële verstrengeling tussen eiseres en de werkgever heeft het Uwv eiseres op 16 oktober 2023 verzocht om volledige inzage te verschaffen in haar bankafschriften over de periode van 1 januari 2018 tot en met
30 juni 2023. De gemachtigde van eiseres heeft hierop per e-mailbericht gereageerd dat eiseres hier niet aan mee wil werken omdat dit een inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer is.
26. Kort voor het faillissement van [werkgever] heeft de partner van eiseres, een bedrag van
€ 24.500,- van de ondernemersrekening overgemaakt naar zijn eigen rekening. Om uit te sluiten dat de partner van eiseres gelden naar haar heeft overgeboekt, heeft het Uwv eiseres op 20 oktober 2023 gevraagd inzage te verschaffen in de bankafschriften over de periode 1 juni 2022 tot en met 31 juli 2023. Hierop heeft de gemachtigde van eiseres per e-mail gereageerd dat het inkorten van de periode waarover het Uwv bankafschriften opvraagt niet afdoet aan de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van eiseres. Eiseres heeft de door het Uwv opgevraagde bankafschriften daarom niet overgelegd.
Conclusie rechtbank
27. Gelet op al het voorgaande, kan de rechtbank het Uwv volgen in zijn toelichting dat er vanaf 1 mei 2019 niet aannemelijk is gemaakt dat sprake was van een gezagsverhouding tussen eiseres en [werkgever] . Eiseres heeft niet met stukken onderbouwd welke werkopdrachten zij van haar schoonvader ontving. Het loon van eiseres is in de periode van 1 mei 2019 tot het faillissement gestegen van € 2.502,50 per maand naar uiteindelijk € 5.300,- per maand. Het loon is ook nog gedurende vijf maanden € 6.228,08 per maand geweest. Haar salaris is dus ruim verdubbeld. De enorme hoogte van het salaris en de loonstijgingen staan niet in verhouding tot haar functie als ‘medewerker administratie’. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat eiseres in dezelfde functie gedurende haar eerdere dienstverband bij [werkgever] circa € 1.500,- per maand heeft verdiend. De enkele omstandigheid dat [werkgever] loonaangiften heeft gedaan en structurele betalingen aan eiseres heeft gedaan, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat er sprake is geweest van een gezagsverhouding. Desgevraagd heeft eiseres het vermoeden van het Uwv van financiële verstrengeling tussen haar en het bedrijf niet met bankafschriften weerlegd. De rechtbank kan het Uwv dan ook volgen in zijn standpunt dat eiseres niet met objectieve en controleerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat er tussen haar en [werkgever] sprake was van een gezagsverhouding.
Zorgvuldigheid
28. De gemachtigde van eiseres voert op de zitting aan dat het Uwv onvoldoende heeft onderzocht of sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Het Uwv had nader onderzoek moeten doen door [D] te horen. [D] is kort voor het overlijden van [B] als werknemer uit dienst gegaan bij [werkgever] . Het Uwv heeft [D] wel gesproken in het kader van het dienstverband van de partner van eiseres, maar niet in het kader van het dienstverband van eiseres.
29. De rechtbank overweegt hieromtrent dat eiseres tegenover toezichthouders van het Uwv heeft verklaard dat zij vanaf 2018 vanuit huis werkte. Zij kreeg haar werkopdrachten van haar schoonvader. Hij kwam dan bij haar langs of zij ging naar hem toe. Zonder nadere uitleg van (de gemachtigde van) eiseres is niet duidelijk wat [D] met betrekking tot het dienstverband van eiseres, waarbij zij haar werk vanuit haar huis zou uitoefenen, bij [werkgever] zou kunnen verklaren.
30. Verder heeft het Uwv gedaan wat redelijkerwijs binnen zijn vermogen lag om helderheid over het dienstverband van eiseres bij [werkgever] te krijgen. Het Uwv heeft de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2019 en bankafschriften bij eiseres opgevraagd en eiseres over haar dienstverband bevraagd. Zoals hiervoor overwogen kan de rechtbank het Uwv volgen in zijn motivering dat eiseres niet met gegevens heeft onderbouwd dat er sprake was van het persoonlijk verrichten van arbeid en van een gezagsverhouding. Het onderzoek van het Uwv heeft zich ook uitgestrekt tot het bevragen van curator [curator] . De curator heeft de rechter-commissaris verzocht om de partner van eiseres op te roepen voor een faillissementsverhoor, maar haar partner heeft medewerking hieraan geweigerd.
31. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Dat het Uwv de heer [D] niet heeft gehoord, maakt dat niet anders.

Conclusie en gevolgen

32. Het beroep is ongegrond. Eiseres is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat zij vanaf 1 mei 2019 werknemer in de zin van de WW is geweest. Dat betekent dat eiseres geen recht heeft op een WW-uitkering wegens betalingsonmacht. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
5 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage I: wettelijk kader
Artikel 3, eerste lid, van de Werkloosheidswet:
Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Artikel 61 van de Werkloosheidswet:
Een werknemer heeft recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk, indien hij van een werkgever, die in staat van faillissement is verklaard, aan wie surséance van betaling is verleend, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, of die anderszins verkeert in de blijvende toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, loon, vakantiegeld, of vakantiebijslag te vorderen heeft of indien hij geldelijk nadeel kan ondervinden doordat deze werkgever bedragen die hij in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, niet heeft betaald.
Artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek:
De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1208.
2.Op grond van artikel 61 van de Werkloosheidswet.
3.Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Werkloosheidswet.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1240.