Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de op 6 november 2023 aan [gedaagde] betekende dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de akte overlegging producties van Portaal;
- de akte overlegging producties van [gedaagde] .
3.Wat wil Portaal en wat vindt [gedaagde] daarvan?
4.Wat vindt de kantonrechter?
Artikel 21.1 AV is een afwijking van artikel 150 Rv. [gedaagde] heeft door artikel 21.1 AV de bewijslast en daarmee het bewijsrisico die zij op grond van het nationale wettelijke bewijsrecht niet heeft. Artikel 21.1 AV verlegt de nationale wettelijke bewijslast van Portaal naar [gedaagde] door te bepalen dat [gedaagde] bij een gerechtvaardigd vermoeden zoals bedoeld in dit artikel moet bewijzen dat zij sinds 2019 de woning volledig en onafgebroken zelf bewoont en heeft bewoond en in de woning onafgebroken haar hoofdverblijf heeft gehad. Gelet op de Bijlage onder 1 sub q bij Richtlijn 93/13/EEG is die afwijking van de nationale wettelijke bewijslast een indicatie dat artikel 21.1 AV oneerlijk is.
Omdat artikel 21.1 AV het evenwicht tussen partijen ernstig verstoort zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 van Richtlijn 93/13/EEG, is dit beding oneerlijk. Het beding verlegt immers de bewijslast en het bewijsrisico reeds op het moment dat Portaal slechts een
gerechtvaardigd vermoedenheeft dat [gedaagde] de woning
gedeeltelijk in gebruikheeft gegeven aan een ander. [gedaagde] zou door louter dit gerechtvaardigd vermoeden van Portaal in de positie worden gebracht te bewijzen en dus ook het bewijsrisico te dragen, dat zij sinds 2019 de woning
volledigen
onafgebrokenzelf
bewoont en heeft bewoonden in de woning
onafgebrokenhaar
hoofdverblijfheeft gehad. Dat is te verstrekkend.
een zelfstandige woningdie in die woning zijn hoofdverblijf heeft, is echter bevoegd een deel daarvan aan een ander in gebruik te geven.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 februari 2023 [14] geoordeeld dat een contractuele afwijking van een dwingendrechtelijke bepaling oneerlijk is. Hieruit kan niet a contrario redenerend worden afgeleid dat een afwijking van nationaal regelend recht niet oneerlijk is of nimmer kan zijn. Ook een afwijking van nationaal regelend recht kan kwalificeren als oneerlijk in de zin van Richtlijn 93/13/EEG. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als die afwijking aanzienlijk is en daardoor leidt tot een ernstige verstoring zoals bedoeld in Richtlijn 93/13/EEG. Op grond van artikel 8.15 AV is [gedaagde] onder voorwaarde bevoegd om de woning gedeeltelijk aan derden in de gebruik te geven. De voorwaarde die daaraan verbonden is, is de voorafgaande schriftelijke toestemming van Portaal daartoe. Deze voorwaarde is weliswaar een afwijking van artikel 7:244 tweede volzin BW, maar deze voorwaarde acht de kantonrechter niet te verstrekkend. Hierbij is van belang, zoals met partijen tijdens de mondelinge behandeling is besproken en Portaal heeft bevestigd, dat het verblijf van derden in de woning gedurende een korte periode van enkele dagen (te beschouwen als logeren in de woning) zonder dat Portaal daarvoor voorafgaand schriftelijk toestemming heeft gegeven, is toegestaan; dit verblijf levert dus geen strijd op met artikel 8.15 AV. Voorafgaand aan korte verblijven van personen in de woning hoeft dus niet de schriftelijke toestemming van Portaal worden verkregen. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat artikel 8.15 AV het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen, wat betreft de bevoegdheid van [gedaagde] om de woning gedeeltelijk in gebruik te geven aan derden, niet aanzienlijk ten nadele van haar verstoort. Gelet hierop kan in het midden blijven of sprake is van een verstoring in strijd met de goede trouw.
De kantonrechter heeft verder in aanmerking genomen dat niet is gesteld en, gezien de schriftelijke verklaringen van [E] , niet kan worden vastgesteld of anders is gebleken dat die verklaringen van [E] (dan wel het overgrote deel daarvan of het logboek) in feite “transcripties” zijn van wat [E] op haar video-opnames heeft gezien. Zou wel sprake zijn van dergelijke transcripties dan zouden (een of meer) verklaringen van [E] wel buiten de beoordeling van de zaak zijn gelaten wegens strijd met het verdedigingsbeginsel. Door geen kennis te kunnen nemen van de niet als productie overlegde videoopnames, zou [gedaagde] immers niet kunnen controleren of de transcripties overeenkomen met de videoopnames en zou zij worden geschaad in haar verdedigingsbelang.
Ook uit de producties waarnaar Portaal ter onderbouwing van haar stellingen heeft verwezen blijkt niet daarvan. Weliswaar heeft [E] in haar verklaringen geschreven dat zij denkt dat [gedaagde] de woning onderverhuurt, maar uit haar verklaringen blijkt niet op grond van welke feiten en/of omstandigheden (redenen van wetenschap) zij dat denkt. Reeds daarom kan dit vermoeden van [E] niet dienen als ondersteuning van de stelling van Portaal dat van onderhuur van de woning sprake is geweest. Ook buurman [straat] heeft op 13 juli 2023 aan medewerkers van Portaal gemeld dat [gedaagde] de woning onderverhuurt, maar ook uit zijn melding, zoals neergelegd in productie 10 van Portaal, blijkt niet op grond van welke feiten en/of omstandigheden (redenen van wetenschap) hij tot die conclusie is gekomen. Reeds daarom kan deze melding niet dienen als ondersteuning van de stelling van Portaal dat van onderhuur van de woning sprake is geweest.
Gelet op het voorgaande verwerpt de kantonrechter de stelling van Portaal dat sprake is geweest van onderverhuur van (een deel van) de woning, dan ook als niet gemotiveerd en onvoldoende onderbouwd. Daarom is er voor bewijslevering wat betreft deze stelling geen ruimte.
- [I] , zijnde een dochter van een overleden zus van [gedaagde] (hierna te noemen: [I] ) en haar minderjarige dochter [naam] (hierna te noemen: [naam] ) gedurende de periode van juni/juli 2019 tot en met november/december 2019;
- een vriendin van [gedaagde] en een dochter van deze vriendin gedurende vier dagen in oktober 2022;
- de heer [J] (hierna te noemen: [J] ) van 27 juni 2022 tot en met 14 november 2022;
- de oudste zoon van [gedaagde] gedurende twee weken in 2023 na zijn ontslag uit het ziekenhuis;
- de heer [H] (hierna te noemen: [H] ) in 2023.
Verblijf personen in de woningbeoordeeld.
gehelewoning aan derden in gebruik heeft gegeven.
gehelewoning aan derden in gebruik heeft gegeven. Hierna legt de kantonrechter uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
[gedaagde] heeft dit gemotiveerd weersproken door te stellen dat in die gehele witte kledingkast haar kleding (zoals t-shirts in een vak, broeken in een vak et cetera) lag en dat zij dat ook tijdens het huisbezoek heeft gezegd.
Door in het verslag het woord “leek” te gebruiken, suggereert Portaal dat het “hokje met kleding” niet van [gedaagde] zou zijn. Uit het verslag blijkt echter niet wat Portaal (in de persoon van [A] en [B] ) heeft gedaan om vast te stellen of deze kleding wel of niet van [gedaagde] was. Zo blijkt uit het verslag niet of kledingmaten zijn gecheckt.
Dat in de andere vakken van deze kledingkast ook kleding lag, heeft Portaal niet weersproken. Uit het verslag blijkt niet dat Portaal (in de persoon van [A] en [B] ) die kleding heeft onderzocht.
Gelet op het voorgaande staat de stelling van [gedaagde] dat de gehele witte kledingkast gevuld was met haar kleding als niet voldoende gemotiveerd en onderbouwd weersproken vast. Dat [gedaagde] haar kledingkast met haar kleding niet op haar slaapkamer stalt maar in de tweede slaapkamer/logeerkamer, doet hier niet aan af.
gehelewoning in gebruik had.
gehelewoning aan anderen in gebruik heeft gegeven.
- de op naam van [gedaagde] gestelde auto op 20 juli 2022 en op 13 oktober 2023 bij het adres [adres 1] in [woonplaats] is gesignaleerd;
- de auto van [H] met het Britse kenteken [kenteken] op 5, 15 en 20 juli 2023 en op 26 en 29 september 2023 bij de woning is gesignaleerd;
- bij het aanbellen bij de woning niet wordt opengedaan, terwijl volgens de buren van nummer [adres 4] , zijnde de familie [E] , iemand dan wel [H] in de woning was; en
- buurman [straat] op 13 juli 2023 aan medewerkers van Portaal heeft gemeld dat [gedaagde] samen met haar zoon in de woning met het adres [adres 1] in [woonplaats] woont.
gehelewoning aan derden in gebruik heeft gegeven.
[gedaagde] is één keer in de woning aangetroffen
Portaal heeft gesteld dat [gedaagde] geen medische gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij bijna doof is. Dat is juist. Echter, [gedaagde] heeft wel een schriftelijke verklaring overgelegd van haar voormalige maatschappelijk werker [21] , de heer [M] (hierna ook te noemen: [M] ). Hij is ten opzichte van partijen een onafhankelijke derde. Hij was van april 2021 tot en met 2021 en van maart 2022 tot en met oktober 2022 haar maatschappelijk werker. In zijn schriftelijke verklaring staat onder meer: “De woningbouw geeft aan dat als zij langskomen er niet wordt open gedaan. Ik heb de zelfde ervaring maar weet dat je last heb van je gehoor. Ik bel je dan ook wel eens op je mobiel als ik voor je deur staat en dan neem je wel op en doe je de deur altijd voor mij open.”. Hij bevestigt niet alleen de gehoorproblemen van [gedaagde] maar ook dat [gedaagde] de deur voor hem opendoet nadat hij haar mobiel heeft gebeld. [gedaagde] heeft dan ook een voldoende onderbouwde verklaring gegeven voor de omstandigheid dat zij de voordeur niet altijd opendoet wanneer zij thuis is, nadat derden onaangekondigd bij de woning hebben aangebeld. Hiertegen heeft Portaal onvoldoende ingebracht.
niet meerin de woning woont en dat hem opvalt dat de woning
inmiddelsdoor diverse personen betrokken is. In deze verklaring staat niet op grond van welke feiten en/of omstandigheden (redenen van wetenschap) [G] i) voormeld vermoeden heeft en ii) tot voormelde conclusie is gekomen. Reeds daarom kan deze verklaring niet dienen ter ondersteuning van de stelling van Portaal dat i) dat [gedaagde] (vanaf 8 juli 2023 dan wel enig ander moment) niet haar hoofdverblijf in de woning heeft gehad en ii) dat zij continu (dan wel in bepaalde periodes) de
gehelewoning aan anderen in gebruik had gegeven.
- [gedaagde] , die [E] aanduidt als “de blonde vrouw/dame”, nooit in de woning heeft gewoond. [gedaagde] zo nu en dan bij de woning langskomt. Dit gebeurt zelden overdag/ meestal in de (late) avond. [gedaagde] sjouwt dan spullen, tassen, dozen, kleding, wasgoed en boodschappen de woning in en uit. Na een korte tijd verlaat zij vervolgens weer de woning. [gedaagde] heeft in de jaren 2019 tot en met 2022 hooguit vijf à zes nachten in de woning geslapen; en
- tot en met 30 december 2023 derden tijdelijk in de woning hebben gewoond
gehelewoning aan derden in gebruik heeft gegeven.
Uit het voorgaande volgt dat ondanks dat [E] de directe buurvrouw van [gedaagde] is en ondanks dat zij goed zicht op de woning heeft, zoals Portaal heeft gesteld, zij niet alle (wekelijkse) bewegingen van [gedaagde] bij/rond de woning heeft gezien. Integendeel, haar zijn in een periode van tweeëneenhalf jaar structurele bewegingen van bepaalde personen, onder wie [gedaagde] , bij/rond de woning geheel ontgaan. Deze omstandigheid is dan ook de reden i) dat aan de verklaring van [E] dat zij [gedaagde] zo nu en dan, zelden overdag, meestal in de (late) avond bij de woning heeft zien langskomen en dat [gedaagde] nooit in de woning heeft gewoond niet de betekenis toekomt die Portaal daaraan toegedicht wil zien en ii) dat de verklaringen van [E] voor zover die betrekking hebben op [gedaagde] niet kunnen dienen als ondersteuning van de stelling van Portaal dat [gedaagde] niet haar hoofdverblijf in de woning heeft gehad.
Dat [E] in een periode van 16 dagen in 2024 (namelijk van 1 tot en met 16 januari 2024) [gedaagde] vaker bij/rond de woning heeft gezien dan in eenzelfde periode vóór 1 januari 2024 en dat de verklaringen van [N] en [M] niet zien op de periode van 13 maart 2019 tot en met september 2019 en de periode met ingang van november 2022, leidt de kantonrechter niet tot een ander oordeel omdat dit niet afdoet aan het punt dat [gedaagde] met succes heeft gemaakt, zoals hierboven is overwogen en geoordeeld.
- [gedaagde] niet in de woning is komen wonen;
- [F] [gedaagde] sporadisch ziet;
- gedurende het eerste jaar nadat de woning aan [gedaagde] is verhuurd een jonge dame er is komen wonen met af en toe een kind en dat daarna verschillende personen regelmatig blijven overnachten;
- [E] meer zicht op de bewegingen van nummer [adres 3] heeft;
- [F] de bevindingen van [E] onderschrijft.
Dat verschillende personen gedurende verschillende periodes in de woning hebben verbleven is tussen partijen niet in geschil. De verklaringen van [F] maken geen melding van feiten en/of omstandigheden (redenen van wetenschap) die tot de conclusie kunnen leiden dat [gedaagde] continu (dan wel in bepaalde periodes) de
gehelewoning aan derden in gebruik heeft gegeven.
gehelewoning aan anderen in gebruik had gegeven.
gehelewoning aan anderen in gebruik heeft gegeven, als onvoldoende onderbouwd. Daarom is er voor bewijslevering wat betreft deze stellingen geen ruimte.
- [I] en haar minderjarige dochter [naam] gedurende de periode van juni/juli 2019 tot en met november/december 2019;
- een vriendin van [gedaagde] en een dochter van deze vriendin gedurende vier dagen in oktober 2022;
- [J] van 27 juni 2022 tot en met 14 november 2022;
- de oudste zoon van [gedaagde] gedurende twee weken in 2023 na zijn ontslag uit het ziekenhuis;
- [H] in 2023.
- het logboek en andere verklaringen van [E]
- de verklaring van [G]
- de verklaringen van [F]
- vrijdag 7 en zaterdag 8 april 2023
- zondag 21 mei 2023
- zaterdag 10 juni 2023
dagelijksboodschappen doet, maar zij heeft daarbij niet vermeld op welke dagen het woord
dagelijksziet.
- 16 en 26 juni 2023
- 17 augustus 2023
- 21 september 2023.
- 5, 15 en 20 juli 2023
- 26 en 29 september 2023.
onafgebrokenin de woning heeft verbleven. Immers, [H] en zijn auto worden gedurende periodes van enkele weken en periodes van enkele maanden niet gezien/aangetroffen. De kantonrechter verwerpt dan ook de stelling van Portaal dat [H] in de periode van 7 april 2023 tot en met december 2023
onafgebrokenin de woning heeft verbleven, als onvoldoende onderbouwd.
- van 10 juni 2023 tot en met 20 juli 2023
- van 12 tot en met 29 september 2023
datbetwist – zou dat verblijf een tekortkoming opleveren, omdat vaststaat dat Portaal voorafgaand aan dat verblijf van [H] bij [gedaagde] in de woning geen schriftelijke toestemming daarvoor heeft gegeven. De kantonrechter hoeft niet vast te stellen of [H] daadwerkelijk in deze periodes
onafgebrokenin de woning heeft verbleven, omdat dit onafgebroken verblijf, zou daarvan sprake zijn, niet tot de ontbinding van de huurovereenkomst leidt. Zie onder 4.80.
- Portaal heeft in het kader van het houden van toezicht op haar woningen belang bij het voorkomen dat huurders (een deel van) hun huurwoning zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Portaal aan derden in gebruik geven;
- [gedaagde] heeft belang bij het behoud van de woning waarin zij haar hoofdverblijf heeft gehad en heeft en bij het vermijden van de ingrijpende gevolgen van de ontbinding van de huurovereenkomst;
- [gedaagde] heeft niet (een deel van) de woning onderverhuurd;
- [gedaagde] heeft niet (continu of in bepaalde periodes) de gehele woning aan derden in gebruik gegeven;
- van de hierboven vastgestelde tekortkomingen kan niet worden gezegd dat zij van geringe betekenis zijn;
- [naam] was in het jaar 2019 [leeftijd] oud en woonde in dat jaar bij haar moeder, [I] , en [gedaagde] in de woning. [I] is een nichtje van [gedaagde] . Portaal heeft vóór het sluiten van de huurovereenkomst met [gedaagde] , [I] schriftelijk als medebewoner van de woning geaccepteerd;
- [J] is weliswaar een volwassen man, zoals Portaal onweersproken heeft gesteld, maar zwaar autistisch, zoals [gedaagde] onweersproken heeft gesteld. [gedaagde] heeft ook het volgende over [J] en zijn verblijf in de woning in 2022 gesteld, dat Portaal niet heeft weersproken. [J] is een zoon van een vriendin van [gedaagde] . Deze vriendin is in 2020 naar het buitenland gemigreerd. De ambulant begeleider van [J] , [O] , is ook de ambulant begeleider van een van de zonen van [gedaagde] . Haar vriendin en [O] hebben haar gevraagd of [J] in 2022 tijdelijk bij haar mocht verblijven totdat hij elders terecht kon. Om [J] te helpen, heeft [gedaagde] [J] tijdelijk in de woning laten verblijven.
beschermdwonen project. Het voormelde heeft Portaal niet weersproken.
- [gedaagde] heeft het volgende over haar oudste zoon en zijn verblijf in de woning in 2023 gesteld, dat Portaal niet heeft weersproken. Haar oudste zoon heeft een ernstig ongeluk gehad op 23 april 2023 en heeft vervolgens verschillende operaties/behandelingen ondergaan. Na zijn ontslag uit het ziekenhuis kon hij nog niet traplopen. Daarom en ter verzorging van hem heeft haar oudste zoon twee weken in 2023 bij haar in de woning verbleven, alwaar hij op een matras in de woonkamer sliep.
- [gedaagde] heeft het volgende over [H] en zijn verblijf in de woning gesteld. [H] is een neef van haar, met wie haar oudste zoon en zij een goede band hebben. Hij is in verband met het ernstige ongeval van haar oudste zoon en de vele behandelingen van haar oudste zoon daarna – de laatst vermelde behandeling van de oudste zoon in productie 3 van [gedaagde] ziet op een behandeling op 6 september 2023 voor decubitus – alsook ter morele steun van de oudste zoon en van [gedaagde] meerdere malen in 2023 naar Nederland gekomen en heeft bij [gedaagde] in de woning verbleven.