ECLI:NL:RBMNE:2024:6038

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
UTR 22/3577
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering na ontdekking hennepkwekerij

In deze zaak heeft eiser op 3 maart 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidwet (WW) aangevraagd, welke hem per 2 maart 2020 is toegekend. Op 31 maart 2021 werd in de woning van eiser een hennepkwekerij aangetroffen. Het Uwv heeft vervolgens op 28 april 2022 de WW-uitkering van eiser herzien over de periode van 1 september 2020 tot en met 31 december 2021 en een bedrag van € 35.619,19 teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Het Uwv heeft later het bestreden besluit gewijzigd, waarbij de herziening werd beperkt tot de periode van 1 september 2020 tot en met 31 maart 2021 en het terug te vorderen bedrag werd verlaagd tot € 15.164,64. Eiser heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 ingetrokken, maar het beroep tegen het bestreden besluit 2 voortgezet. De rechtbank heeft op 4 september 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar het Uwv zich afmeldde.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser door het opbouwen van de hennepkwekerij zijn hoedanigheid van werknemer heeft verloren, en dat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door deze werkzaamheden niet te melden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser in de periode van 1 september 2020 tot en met 31 maart 2021 werkzaamheden in de hennepkwekerij heeft verricht. Eiser heeft geen objectieve gegevens overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiser en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3577

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Koppert),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1. Eiser heeft op 3 maart 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidwet (WW) aangevraagd. Het Uwv heeft aan eiser per 2 maart 2020 een WW-uitkering toegekend. Op 31 maart 2021 is een hennepkwekerij aangetroffen in de woning van eiser aan de [adres] in [plaats] .
1.1.
Met een besluit van 28 april 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv de WW-uitkering van eiser over de periode van 1 september 2020 tot en met 31 december 2021 herzien. Over die periode heeft het Uwv een brutobedrag van € 35.619,19 aan onverschuldigd uitbetaalde WW-uitkering teruggevorderd. [1]
1.2.
Met het besluit van 14 juni 2022 (het bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
1.3.
Naar aanleiding van het beroepsdossier heeft het Uwv gebreken in het bestreden besluit 1 geconstateerd. Het Uwv heeft vervolgens het bestreden besluit 1 gewijzigd en op 16 mei 2023 een nieuw besluit (het bestreden besluit 2) genomen. [2] Met het bestreden besluit 2 heeft het Uwv, zo begrijpt de rechtbank, het bestreden besluit 1 vervangen en het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Hierbij heeft het Uwv de periode waarover de WW-uitkering wordt herzien gewijzigd naar de periode van 1 september 2020 tot en met 31 maart 2021. De terugvordering is verlaagd tot een brutobedrag van € 15.164,64.
1.4.
Eiser heeft in het bestreden besluit 2 geen aanleiding gezien het beroep in te trekken. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser. Het Uwv heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op de zitting heeft eiser het beroep tegen het bestreden besluit 1 alsnog ingetrokken, zodat de rechtbank hierover geen beslissing hoeft te geven.
3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het Uwv met het bestreden besluit 2 terecht tot herziening en terugvordering van de WW-uitkering heeft kunnen overgaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Niet in geschil is dat eiser in september 2020 is begonnen met de opbouw van een hennepkwekerij in zijn woning. Ook niet in geschil is dat de politie op 31 maart 2021 in de woning van eiser tijdens een inval in twee kweekruimten een hennepkwekerij met 143 hennepplanten en 157 gram henneptoppen heeft aangetroffen. De periode in geding staat daarmee vast van 1 september 2020 tot en met 31 maart 2021.
Toetsingskader
6. Op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW eindigt het recht op uitkering voor zover de werknemer zijn hoedanigheid van werknemer verliest. Op grond van artikel 25 van de WW is eiser verplicht aan verweerder op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat hem wordt betaald. Artikel 22a, eerste lid, onder a, van de WW bepaalt dat verweerder een besluit tot toekenning van een uitkering herziet of intrekt als het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering. Op grond van artikel 36 van de WW wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a onverschuldigd is betaald door verweerder teruggevorderd.
Heeft eiser het werknemerschap verloren?
7. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser door het opbouwen van de hennepkwekerij het werknemerschap heeft verloren. Het Uwv neemt daarbij als uitgangspunt dat de opbouw van de kwekerij in de eerste weken een blijvend verlies aan werknemerschap heeft veroorzaakt.
8. Eiser voert aan dat de hennepkwekerij zo kleinschalig was dat er geen sprake is van blijvend verlies aan werknemerschap. Eiser was beschikbaar om te werken in loondienst. Ook heeft eiser geen inkomsten genoten uit de hennepteelt. De kwekerij was pas twee maanden in gebruik en de twee eerdere oogsten zijn mislukt.
9. De rechtbank stelt voorop dat besluiten tot herziening en terugvordering van de WW-uitkering van eiser belastende besluiten zijn, waarbij het aan het Uwv is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het Uwv rust. [3] Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het Uwv in dit geval feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat eiser in de periode van 1 september 2020 tot en met 31 maart 2021 werkzaamheden in een hennepkwekerij heeft verricht en dat hij door dit niet te melden de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
Als op grond van de door het Uwv gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser ten tijde van belang werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht, dan ligt het op de weg van eiser de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
10. Het Uwv heeft zich bij zijn besluitvorming gebaseerd op processen-verbaal van de politie en van zijn eigen afdeling Handhaving en het onderzoeksrapport Handhaving Inspectie van 3 december 2021, met bijlagen. Uit het politieverhoor van 31 maart 2021 en het gesprek met het Uwv van 29 november 2021 volgt dat eiser heeft verklaard dat hij zelf eind augustus/begin september 2020 de hennepkwekerij in zijn woning heeft opgebouwd. Eiser heeft verklaard dat hij daar in het begin veel tijd aan heeft besteed; naar schatting 60 uur in twee weken. Eiser heeft daarbij verklaard dat hij hiervan geen administratie heeft bijgehouden.
10. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv eiser mag houden aan zijn verklaringen, die hij ten overstaan van de politiebeambte en de opsporingsbeambte heeft afgelegd. De rechtbank stelt vast dat eiser ter onderbouwing van zijn standpunt, dat de werkzaamheden voor de hennepkwekerij bijna geen tijd kostte, geen objectieve en verifieerbare gegevens, zoals transactieoverzichten, een administratie of andere van belang zijnde stukken of verklaringen heeft overgelegd. Omdat eiser geen concrete verifieerbare administratie heeft bijgehouden, ontbreekt een exacte opgave van het aantal uren dat hij in een week heeft besteed aan de opbouw van de kwekerij. Uit vaste rechtspraak volgt dat het Uwv, wanneer de verzekerde verzuimt concrete, verifieerbare gegevens over zijn werkzaamheden te verstrekken, bevoegd is om die werkzaamheden schattenderwijs vast te stellen. De afdeling Handhaven van het Uwv heeft hiervoor een tool ‘de algemene berekening hennep’ gehanteerd. Hieruit volgt dat het Uwv heeft ingeschat dat eiser bij de opbouw van de hennepkwekerij 40 uur per week bezig is geweest met zelfstandige werkzaamheden. Voor zover nog onzekerheid bestaat over de precieze omvang en de duur van de werkzaamheden van eiser als zelfstandige kan die onzekerheid niet ten voordele van eiser strekken, nu hij deze zelf heeft veroorzaakt door geen melding te maken van deze werkzaamheden. Daarmee heeft eiser over die gewerkte uren blijvend het werknemerschap verloren. [4] Door geen melding bij het Uwv te maken van de werkzaamheden heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden.
12. Eiser heeft tegen de hoogte van het teruggevorderde bedrag geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Het enkel stellen dat eiser wel beschikbaar was voor werkzaamheden, is hiervoor onvoldoende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Uwv de WW-uitkering van eiser over de periode van 1 september 2020 tot en met 31 maart 2021 terecht heeft herzien en teuggevorderd.
12. Op de zitting heeft eiser nog opgemerkt dat het overzicht van het Uwv in het bestreden besluit 2 volgens hem niet klopt. Zo is niet duidelijk van wie hij de bedragen onder ‘gehad’ heeft ontvangen. Dat is volgens eiser niet altijd het Uwv geweest, hij heeft namelijk gewerkt in 18 van de 24 maanden met WW-uitkering. Hij heeft zijn werkbriefjes ingeleverd en iedere keer de te veel ontvangen WW-uitkering terugbetaald.
12. De rechtbank constateert dat eiser dit punt pas op de zitting naar voren heeft gebracht. Op grond van hetgeen eiser daartoe heeft aangevoerd heeft de rechtbank de specificatie zoals opgenomen in het bestreden besluit 2 nader bestudeerd en vergeleken met de herberekeningen van de WW-uitkering. Uit de specificatie heeft de rechtbank kunnen afleiden dat er in de periode in geding ook periodes zijn geweest waarin eiser minder of geen WW-uitkering heeft ontvangen. Dat op zichzelf is in overeenstemming met wat eiser op de zitting heeft verklaard. De rechtbank ziet daarin geen aanknopingspunten dat eiser alles wat hij in de periode september 2020 – maart 2021 heeft ontvangen al heeft terugbetaald. Ook is er geen begin van een aanknopingspunt, schriftelijk of op een andere manier, waaruit blijkt dat het overzicht van het Uwv niet zou kloppen. De rechtbank ziet om die reden dan ook geen aanleiding om het onderzoek te heropenen.
12. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv de WW-uitkering terecht heeft herzien en het teveel betaalde terecht heeft teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat wel sprake is van een gebrek in het bestreden besluit 1 en eiser hiertegen terecht beroep heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van eiser. Ook moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden. Het Uwv moet deze vergoeding betalen.
16.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. De vergoeding bedraagt daarom € 875,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzitter, en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam en mr. A.R. Klijn, leden, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Aan eiser is met een separaat besluit van 28 april 2022 ook een boete opgelegd, waartegen hij bezwaar heeft gemaakt. Met het bestreden besluit 2 van 16 mei 2023 heeft het Uwv de boete laten vervallen.
2.Dat is gedaan op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2043 en 21 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2578.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 28 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:563.