ECLI:NL:RBMNE:2024:6022

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
UTR 23/5227
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.R. Rademaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen beëindiging WIA-uitkering en niet-tijdig beslissen door het Uwv

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering. Eiser, die sinds 2015 ziek is, ontving vanaf 2017 een WIA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2023, waarbij eiser werd onderzocht door een verzekeringsarts en een externe psychiatrische expertise van Psyon, concludeerde het Uwv dat eiser per 15 april 2023 niet langer recht had op de uitkering. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde de bezwaren ongegrond en handhaafde het besluit. Eiser stelde beroep in wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar, maar het Uwv nam op 22 november 2023 alsnog een besluit, waardoor het procesbelang voor dit beroep verviel. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk, maar oordeelde dat eiser recht had op een proceskostenvergoeding van € 437,50. Het beroep tegen het besluit van 22 november 2023 werd ongegrond verklaard, waardoor de beëindiging van de WIA-uitkering in stand bleef. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts en de externe expertise van Psyon terecht zijn gehanteerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5227

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. R.N. van der Ham),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [werkgever] BV uit [plaats 2] (werkgever)
(gemachtigde: mr. A. Lippinkhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over het beëindigen van zijn recht op een WIA-uitkering.
1.1.
Eiser werkte als all-round operator bij de werkgever toen hij zich in 2015 ziek heeft gemeld. Per einde wachttijd werd eiser in 2017 volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht. Vanaf dat moment ontving eiser een WIA-uitkering.
1.2.
Op verzoek van de werkgever heeft in 2019 een herbeoordeling plaatsgevonden door een verzekeringsarts. Deze beoordeling heeft niet geleid tot wijzigingen. Ook na heroverweging in bezwaar, bleef eiser ongewijzigd arbeidsongeschikt en recht houden op zijn WIA-uitkering.
1.3.
Nadat de werkgever opnieuw om een herbeoordeling heeft verzocht, is eiser wederom op spreekuur geweest bij een arts van het Uwv (de primaire arts). Als onderdeel van de herbeoordeling is eiser daarbij voor een psychiatrische expertise onderzocht door een psycholoog en een psychiater van Psyon. Mede op basis van de bevindingen uit deze expertise, is de primaire arts tot het oordeel gekomen dat eiser belastbaar is voor arbeid overeenkomstig een opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (fml). Op basis van de arbeidskundige beoordeling heeft het Uwv met het besluit van 14 februari 2023 eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Per 15 april 2023 heeft eiser daarom geen recht meer op een WIA-uitkering. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.4.
Wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar heeft eiser beroep ingesteld. Op 22 november 2023 heeft het Uwv alsnog het besluit op bezwaar genomen. Hierin heeft het Uwv de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het stopzetten van de WIA-uitkering gehandhaafd. Met het besluit heeft het Uwv eveneens de verschuldigde dwangsom vergoed wegens het niet tijdig beslissen.
1.5.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Gelet op de aanvullende beroepsgronden die eiser op 21 december 2023 tegen het alsnog genomen besluit heeft ingediend, is hiervan geen sprake. Het beroep van eiser heeft dus mede betrekking op dit alsnog genomen besluit.
1.6.
Het Uwv heeft zowel op het beroep wegens het niet tijdig beslissen als op de aanvullende beroepsgronden gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024 tijdens een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn echtgenote, met zijn gemachtigde en de gemachtigde van het Uwv. De werkgever is niet op de zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Omdat het Uwv alsnog heeft beslist is het procesbelang bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit komen te vervallen. De rechtbank zal daarom dit beroep niet-ontvankelijk verklaren. Overigens zal de rechtbank het Uwv voor dit beroep wel veroordelen tot het betalen van een proceskostenvergoeding.
2.1.
De rechtbank beoordeelt daarnaast het beroep tegen het beëindigen van de WIA-uitkering per 15 april 2023. Zij doet dat aan de hand van de aanvullende beroepsgronden van eiser. De rechtbank komt tot het oordeel dat dit beroep ongegrond is. Dat wil zeggen dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit van het Uwv in stand blijft waarmee de WIA-uitkering van eiser per 15 april 2023 is gestopt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Geheimhouding medische gegevens
3. Omdat eiser geen toestemming heeft gegeven om medische stukken aan de werkgever toe te zenden, heeft de rechtbank medische stukken naar de door de werkgever ingeschakelde gemachtigde gestuurd. [1] Om te voorkomen dat medische gegevens via deze uitspraak alsnog bekend worden, zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover mogelijk beperken.
Waarom vindt eiser de medische beoordeling onzorgvuldig en onjuist?
4. Eiser voert aan dat het medische onderzoek onzorgvuldig is geweest. Omdat de uitkomst van de primaire beoordeling zodanig afwijkt van eerdere beoordelingen, had de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser op spreekuur of tijdens de hoorzitting moeten zien. Ook vanwege de in bezwaar overgelegde medische informatie uit de curatieve sector, de aanvulling op het dagverhaal en de bezwaargronden over de expertise van Psyon, had de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet kunnen volstaan met dossierstudie. Te meer nu eiser in de primaire fase ook niet is gezien door een geregistreerd verzekeringsarts.
4.1.
Eiser betoogt verder dat het medisch onderzoek onjuist was. De expertise van Psyon had niet aan het besluit ten grondslag gelegd mogen worden omdat daarin aanvullingen op het dagverhaal en zaken die in bezwaar zijn benoemd zijn weggelaten of onbenoemd zijn gebleven. Verder is er in de expertise ten onrechte van uitgegaan dat eiser gedurende zijn arbeidsongeschiktheid een MBO-diploma zou hebben behaald. Dit is volgens eiser in de expertise mede aanleiding geweest om te oordelen dat een bepaalde aandoening en de ernst daarvan bij eiser niet aannemelijk is.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in het geheel niet ingegaan op het verschil tussen de uitkomsten van de expertise van Psyon en de bevindingen uit de behandelend sector. Eiser wijst in dat verband op medische informatie uit een brief van 8 juni 2023 van een psycholoog en een psychotherapeut van Saleem GGZ die eiser behandelen. Deze brief is bij het bezwaar overgelegd. In deze brief wordt een aanvullende diagnose gesteld, waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet inhoudelijk op is ingegaan. De behandelaars van Saleem GGZ adviseren eiser om rust te nemen en hem zo min mogelijk te belasten met enige werkdruk en/of -last ter bevordering van zijn herstel. Eiser stelt dat niet is gemotiveerd waarom dit standpunt van de behandelaars ter zijde is geschoven.
Wat vindt de rechtbank?
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het onderzoek niet onzorgvuldig of onjuist is geweest. Dit wordt hierna toegelicht.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
5.1.
Volgens vaste rechtspraak is sprake van een voldoende zorgvuldige handelwijze als een geregistreerde verzekeringsarts een rapport beoordeelt van een niet als verzekeringsarts geregistreerde arts, opgemaakt na spreekuuronderzoek door deze niet als verzekeringsarts geregistreerde arts, en waarbij de geregistreerde verzekeringsarts de beschikking heeft over het gehele dossier en het rapport vervolgens medeondertekent. [2] Daarvan was in dit geval sprake. Het enkele feit dat eiser in de primaire fase bij een arts, niet zijnde een geregistreerd verzekeringsarts, op spreekuur is geweest die ook het medisch rapport heeft opgesteld, maakt in dit geval dus niet dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
5.2.
Vervolgens moet worden bezien of de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft mogen afzien van een fysiek spreekuurcontact. Uit vaste rechtspraak volgt dat de vraag welke onderzoeksactiviteiten moeten worden verricht, afhankelijk is van de medische situatie van betrokkene, de gronden in bezwaar en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek dat moet worden hersteld. Bij betwisting van de medische grondslag in bezwaar is het dus niet (altijd) vereist dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene onderzoekt op een spreekuur. Afhankelijk van wat in bezwaar in de concrete situatie speelt, kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ook voor kiezen gebruik te maken van een of meer andere onderzoeksmogelijkheden, zoals dossieronderzoek, het vragen van een expertise, het opvragen van medische informatie en het bijwonen van de hoorzitting en die keuze waar nodig toelichten. In (hoger) beroep is het vervolgens aan de bestuursrechter om te bepalen of het onderzoek voldoende zorgvuldig is verricht en of het de conclusies kan dragen. Daarbij zal niet alleen acht worden geslagen op het medisch onderzoek dat in bezwaar heeft plaatsgevonden, maar zal dit onderzoek in combinatie met de primaire beoordeling worden bezien. [3]
5.3.
Als in de primaire fase sprake is geweest van een onderzoek door een arts, niet zijnde een geregistreerd verzekeringsarts, geldt volgens vaste rechtspraak wel het uitgangspunt dat in de bezwaarfase een spreekuurcontact met een verzekeringsarts moet hebben plaatsgevonden. Dit is in beginsel alleen anders als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [4]
5.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit geval geen aanleiding gezien om eiser te onderzoeken of op spreekuur te zien. Dit is als volgt toegelicht:
“Cliënt is gezien door een arts op het spreekuur. De primaire arts heeft voorts het dossier
bestudeerd, een medisch onderzoek verricht en een gericht claimbeoordelingsgesprek gevoerd op
het spreekuur. Hierbij is een anamnese verricht waarbij o.a. het klachtenbeloop, de behandelingen, het dagelijks functioneren en de sociale omstandigheden zijn besproken. Verder werd een indruk beschreven van de psychische toestand en aanvullend een expertise verricht door een psychiater. Het onderzoek door de arts is hiermede uitgebreid en biedt voldoende inzicht in het huidig medisch toestandsbeeld.
Een onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op een spreekuur kan zinvol zijn als
er door de primaire arts een onvolledig onderzoek is verricht, als er nieuwe medische gegevens in
de bezwaarfase naar voren worden gebracht of als er sterke aanwijzingen zijn dat de medische
toestand inmiddels is gewijzigd. Deze omstandigheden zijn niet aanwezig.
De bevindingen van de arts en de psychiater zijn overeenkomstig.
In de gronden worden geen andere klachten of aandoeningen naar voren gebracht.
In de bezwaarfase is aanvullende medische informatie ingebracht van de behandelend sector.
Een hernieuwd spreekuur door een verzekeringsarts zal de voorgeschiedenis niet wijzigen, evenmin de genoemde klachten, de behandelingen, de gebruikte medicijnen en de bevindingen bij het onderzoek niet, temeer nu de bevindingen van de arts overeenkomen met de bevindingen van de psychiater. Een hernieuwd spreekuur door een verzekeringsarts zal dan ook niet leiden tot andere bevindingen dan de arts en psychiater en heeft dan ook geen toegevoegde waarde.”
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee op inzichtelijke wijze aannemelijk gemaakt dat het, naast de onderzoeksactiviteiten die in de primaire fase hebben plaatsgevonden, geen toegevoegde waarde had om eiser opnieuw op een spreekuur te zien of te onderzoeken. Over de medische situatie van eiser was naar het oordeel van de rechtbank voldoende informatie beschikbaar om in bezwaar tot een zorgvuldige heroverweging te komen op basis van dossieronderzoek. De rechtbank acht hiervoor mede van belang dat eiser in het verleden al meerdere keren is gezien door een verzekeringsarts van het Uwv. [5] Ook is hierbij van belang dat in het kader van de tweede herbeoordeling de primaire arts aanleiding heeft gezien om een externe psychiatrische expertise te laten verrichten. Mede op basis van de bevindingen uit deze externe expertise is de primaire arts tot de conclusie gekomen dat eiser inmiddels belastbaar moet worden geacht. Op basis van zijn bevindingen heeft de primaire arts een functionele mogelijkhedenlijst (fml) opgesteld. Het sociaal medisch oordeel van de primaire arts is getoetst en akkoord bevonden door een geregistreerd verzekeringsarts, die de rapportage mede heeft ondertekend. De brief van Saleem GGZ was bekend bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep en is meegenomen in zijn beoordeling. Onder deze omstandigheden kon de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank volstaan met de onderzoeksactiviteiten zoals hij die heeft verricht. Dat bij elkaar maakt naar het oordeel van de rechtbank dat van een onzorgvuldig onderzoek dan ook geen sprake is geweest.
Het medisch oordeel
5.6
De rechtbank is van oordeel dat het medisch oordeel niet onjuist is en dat de externe expertise van Psyon mede aan de medische beoordeling ten grondslag kon worden gelegd. De primaire arts heeft in het gedrag van eiser en zijn eigen bevinding dat sprake was van een afname van de ernst van het medische toestandsbeeld van eiser, aanleiding gezien om een externe psychiatrische expertise te laten verrichten. De bevindingen uit deze expertise bevestigden het beeld van de primaire arts dat er bij eiser nog wel sprake is van restklachten of restverschijnselen met restbeperkingen, maar er geen sprake meer is van een ernstig ziektebeeld.
5.7
In zijn beschouwing verklaart de verzekeringsarts bezwaar en beroep over het door de primaire arts laten verrichten van de externe expertise van Psyon als volgt:
“De arts heeft het dossier bestudeerd, de informatie van de psycholoog bestudeerd (informatie
d.d. 2 november 2022), cliënt op het spreekuur gezien. De arts heeft geen ernstige
psychopathologie kunnen vaststellen, hetgeen aanleiding is geweest om aanvullend een onderzoek
te laten doen door een psychiater. Ook deze vindt bij onderzoek geen ernstige psychopathologie.
Dit is door de psychiater vastgesteld in een onderzoek met cliënt alleen, in een duur van 100
minuten. Het onderzoek omvat een gesprek met een psycholoog, test onderzoeken, en een
onderzoek door de psychiater. De psychiater heeft met alle bevindingen een diagnose gesteld en
adviezen gegeven t.a.v. nog eventuele behandelmogelijkheden.
De arts heeft terecht een onderzoek laten uitvoeren door een psychiater. Ten eerste is bij een
jarenlange behandeling zonder enige verbetering terecht de vraag gerezen of er mogelijk een juiste
diagnose is dan wel een juiste behandeling, temeer daar niet gebleken is dat er andere
behandelmogelijkheden zijn betracht en/of andere medicatie. Bovendien zijn op het spreekuur bij
het medisch onderzoek door de arts geen aanwijzingen gevonden voor ernstige psychopathologie.
Het is dan ook terecht dat de arts een specialist heeft verzocht eveneens een onderzoek te
verrichten ter toetsing van de eigen bevindingen, maar tevens gevraagd een visie te geven t.a.v.
resterende behandelmogelijkheden.
Het totale onderzoek is hiermede niet onder de maat, niet bevooroordeeld, niet onzorgvuldig en
niet onbehoorlijk.”
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee deugdelijk gemotiveerd waarom de externe expertise van Psyon is gevraagd en waarom deze, gelet op de inhoud, mede aan de medische beoordeling ten grondslag kon worden gelegd.
5.8.
Weliswaar is bij de expertise van Psyon ten onrechte uitgegaan van het behalen van een MBO-diploma, maar dat maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat de expertise niet benut had mogen worden bij de totstandkoming van het medisch oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat ook los van het (al dan niet) behalen van het MBO-diploma, bij eiser geen ernstige stoornissen zijn vastgesteld. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit verband opgemerkt dat eiser in staat is geweest om het uitgebreide onderzoek door de psychiater uit te voeren, waarbij geen ernstige concentratiestoornissen en geen ernstige geheugenstoornissen meer zijn vastgesteld. Dit punt maakt dan ook niet dat het rapport van Psyon niet aan de beoordeling ten grondslag kon worden gelegd.
5.9.
Eiser heeft verder gewezen op de aanvullende diagnose die de behandelaars van Saleem GGZ blijkens de brief van 8 mei 2023 bij eiser hebben gesteld. Hij is van mening dat deze diagnose tot het aannemen van meer beperkingen had moeten leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover aangegeven dat volgens vaste jurisprudentie een diagnose niet doorslaggevend is voor het vaststellen van beperkingen. Mede op basis van de expertise van Psyon heeft de primaire arts vastgesteld dat de situatie van eiser, die een uitgebreide behandeling achter de rug heeft, juist is verbeterd ten opzichte van de eerdere onderzoeken en dat hij belastbaar moet worden geacht.
5.10.
In zijn beschouwing verklaart de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische situatie van eiser onder meer als volgt:
“Cliënt wordt een andere behandeling geadviseerd gericht op herstel van de controle en het geven
van handvatten voor de coping. De zorgstandaard gaat daarbij uit van een activerende aanpak: de
behandeling en begeleiding is activerend, versterkt het probleemoplossend vermogen, is
oplossingsgericht en gericht op het herstel van functioneren.
In bezwaar worden geen andere medische gegevens aangedragen waaruit zou kunnen blijken dat
de primair beoordelend artsen de psychiater tot een kennelijk onjuist oordeel zijn gekomen inzake
de aard en ernst van de gevonden afwijkingen.
Bij heroverweging van de beschikbare medische gegevens kan ik niet concluderen dat de
functionele mogelijkheden en beperkingen van betrokkene onjuist zijn ingeschat.
Samengevat zijn er geen aanwijzingen zijn dat de aard en ernst van de aandoening door de arts en
de psychiater onjuist zijn geweest. De aangegeven nog aanwezige beperkingen in het persoonlijk
en sociaal functioneren kunnen niet worden tegengesproken met andere medische bevindingen waaruit andere klachten en psychopathologie naar voren komt.”
5.11.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee op inzichtelijke wijze heeft gemotiveerd dat de beschikbare gegevens uit de curatieve sector geen aanleiding hebben hoeven geven tot het aannemen van meer beperkingen. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in lijn met de primaire arts en de expertise van Psyon, een andere meer activerende aanpak voorstaat dan welke blijkens de brief van 8 juni 2023 door de behandelaars van Saleem GGZ van eiser wordt geadviseerd, geeft dan ook geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen. Het bepalen van de arbeidsgeschiktheid behoort immers tot de expertise van de verzekeringsarts en niet tot de expertise van de behandelaren. Dat eiser vindt dat meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden, kan op zichzelf niet leiden tot een ander oordeel. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijk heeft gegeven op de hoogte te zijn geweest van de voorgeschiedenis en alle relevante klachten van eiser. Ook heeft hij bij het onderzoek en de beoordeling de aanwezige medische informatie inzichtelijk betrokken en is de conclusie navolgbaar gemotiveerd. Nu eiser voorts geen gronden heeft aangevoerd waaruit volgt dat de beperkingen die in de fml zijn opgenomen onjuist zijn vastgesteld, slagen zijn beroepsgronden niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep gericht tegen het niet-tijdig beslissen is vanwege het ontbreken van proces-belang niet ontvankelijk. Het Uwv heeft immers alsnog op het bezwaar beslist zodat eiser hiermee zijn doel heeft bereikt. Omdat eiser het beroep niet ten onrechte heeft ingesteld, krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding is € 437,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. Hierbij wordt een wegingsfactor van 0,5 toegepast.
6.1.
Het beroep tegen het alsnog door het Uwv op 22 november 2023 genomen besluit is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van het Uwv in stand blijft en eiser geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. Omdat het beroep tegen dit besluit ongegrond is krijgt eiser hiervoor het griffierecht niet terug. Hiervoor krijgt hij ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 november 2023 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser vanwege het beroep wegens niet tijdig beslissen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:39.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:433.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99.
5.In het kader van de eerste herbeoordeling is eiser op spreekuur geweest bij een verzekeringsarts op 10 mei 2019 en is eiser medisch onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 19 oktober 2019.