ECLI:NL:RBMNE:2024:600

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/1739
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van 6 februari 2023 beoordeeld. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning voor het belastingjaar 2022, die door de heffingsambtenaar op € 337.000,- is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2021. Eiser, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar in de bestreden uitspraak is het bezwaar deels gegrond verklaard, terwijl de WOZ-waarde is gehandhaafd. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.

Tijdens de digitale zitting op 2 november 2023 heeft eiser aangegeven dat hij de vastgestelde waarde niet meer bestrijdt, waardoor de rechtbank deze waarde volgt. Eiser heeft echter ook een verzoek gedaan om een proceskostenvergoeding, omdat hij meent dat de motivering pas in beroep is gegeven. De rechtbank oordeelt dat de motivering in de bezwaarfase al bekend was en dat verweerder de WOZ-waarde in elke fase opnieuw mag onderbouwen. Eiser heeft ook aangevoerd dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, maar de rechtbank stelt vast dat verweerder op meerdere momenten de gevraagde gegevens heeft verstrekt.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft. Eiser krijgt geen gelijk en het griffierecht wordt niet teruggegeven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1739

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: J.L.G. van Herk)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [plaats 2], verweerder
(gemachtigde: mr. M.F.M. Boerlage).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van 6 februari 2023 (de bestreden uitspraak).
In de beschikking van 28 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 vastgesteld op € 337.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2021. Bij deze beschikking heeft verweerder aan eiser als eigenaar van deze woning ook aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij de WOZwaarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de bestreden uitspraak heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard, maar de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 2 november 2023. De gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en [taxateur] , taxateur van verweerder, hebben deelgenomen aan de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

De waarde van de woning
1. Op de zitting heeft eiser aangegeven dat de waarde van de woning voldoende inzichtelijk en onderbouwd is. De rechtbank stelt vast dat eiser de door verweerder vastgestelde waarde van zijn woning niet meer bestrijdt. De rechtbank volgt daarom de in beroep door verweerder bepleite waarde van de woning. Dat betekent dat de waarde van de woning op waardepeildatum wordt vastgesteld op € 337.000,-.
2. Eiser voert aan dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat de motivering pas in beroep is gegeven en eiser was daarom genoodzaakt om in beroep te gaan. De rechtbank is het niet met eiser eens. Twee van de referentiewoningen uit de taxatiematrix zijn als aanvullende onderbouwingen in de uitspraak op bezwaar gegeven, zodat de motivering in de bezwaarfase bekend was. Bovendien mag verweerder de waarde van de onroerende zaak in iedere fase van het geding opnieuw onderbouwen en motiveren. In beroep onderbouwt verweerder de WOZ-waarde met drie referentiewoningen, waarbij [adres 1] en [adres 2] weer worden gehanteerd. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat de waarde met de referentiewoningen in beroep wordt onderbouwd.
Artikel 40 Wet WOZ
3. Eiser stelt dat verweerder in de bezwaarfase ten onrechte niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Hij voert aan dat verweerder de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en van de door verweerder gehanteerde referentiewoningen heeft verzocht. Deze heeft verweerder niet verstrekt. Daarnaast stelt eiser dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de onderlinge verschillen zijn gecorrigeerd, of en hoe de verkoopcijfers worden geïndexeerd en geen inzicht heeft gegeven in de waarde van alle objectonderdelen van de referentiewoningen en de woning.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn bezwaarschrift, ingekomen op 11 april 2022, met een beroep op artikel 40 van de Wet WOZ heeft verzocht om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. In een e-mail van 16 mei 2022 worden door verweerder de grondstaffels toegestuurd alsook de gemiddelde indexatiepercentages van de referenties voor type woningen in de betreffende gemeente of waardegebied. In de uitspraak op bezwaar is niet opgenomen dat eiser tijdens de hoorzitting op 3 juni 2022 heeft verzocht om (ontbrekende) stukken in de zin van artikel 40 van de Wet WOZ. Vervolgens heeft verweerder naar aanleiding van het verzoek in het kader van artikel 40 van de Wet WOZ, dat door de gemachtigde van eiser niet alleen in zijn zaak maar in veel meer zaken is gedaan, per brief van 28 oktober 2022 de KOUDV-factoren met waardecorrecties en eenheidsprijzen voor dakkappelen, garages, bergingen en dergelijken verstrekt. In de brief van 28 oktober 2022 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken zijn bezwaargronden aan te vullen. Vaststaat dat eiser, vóór het instellen van beroep op 17 maart 2023, zijn gronden niet heeft aangevuld dan wel heeft verzocht om (nog) ontbrekende stukken.
5. Uit de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank [1] volgt dat als een belanghebbende eerder wel, maar in een later stadium van het proces (zoals op de hoorzitting) niet opnieuw aanvoert dat hij informatie mist door het niet toesturen van de gevraagde stukken, ervan uit mag worden gegaan dat betrokkene de stukken kennelijk niet meer nodig heeft. Verweerder heeft op meerdere momenten (met de e-mail van 16 mei 2022 en de brief van 28 oktober 2022) de door eiser gevraagde gegevens toegestuurd. Eiser heeft na het verstrekken van stukken door verweerder, op de hoorzitting dan wel na de mogelijkheid om zijn bezwaargronden aan te vullen, niet aangeven dat hij nog steeds op de zaak betrekking hebbende stukken mist. Pas in het beroepschrift wordt het zeer algemene verzoek herhaald. Vervolgens geeft de gemachtigde van eiser eerst op de zitting aan om welke specifieke gegevens het zou gaan. Niet valt in te zien waarom eiser dit niet in een eerder stadium van het geding naar voren had kunnen brengen. Dit maakt dat de rechtbank deze beroepsgronden met betrekking tot artikel 40 van de Wet WOZ buiten beschouwing laat, omdat het in strijd met de goede procesorde is ingebracht.
Waarderingsinstructie
6. Eiser voert aan dat in de uitspraak op bezwaar slechts twee referentiewoningen en niet drie referentiewoningen worden genoemd, waardoor verweerder niet voldoet aan de Waarderingsinstructie van de Waarderingkamer.
7. De rechtbank stelt vast dat op het taxatieverslag twee referentiewoningen als onderbouwingen worden genoemd, [adres 3] en [adres 4] . In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder [adres 1] en [adres 2] als aanvullende onderbouwing genoemd. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder door het noemen van twee verkoopcijfers op het taxatieverslag en daar vervolgens in bezwaar twee extra verkoopcijfers aan toe te voegen, in strijd met de Waarderingsinstructie heeft gehandeld, nog daargelaten dat verweerder bij de waardebepaling niet gebonden is aan de Waarderingsinstructie. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft en eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 januari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 juli 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2890 en zie ook de uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland van 11 juli 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:3442.