De beoordeling door de rechtbank van de herstelpoging van het Uwv
De beëindiging van de ZW-uitkering
7. De rechtbank stelt vast dat de conclusies van de deskundige Gouw overeenstemmen met de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De rechtbank volgt deze conclusies van Gouw. Hoewel uit het deskundigenonderzoek van Portegies blijkt dat de door eiseres gestelde klachten op 1 oktober 2017 aanwezig waren als gevolg van de gestelde diagnose, betekent dit niet dat het oordeel van de deskundige Gouw over de beperkingen van eiseres onjuist is. Voor zover deze klachten medisch objectiveerbaar zijn, zijn ze vertaald in beperkingen in de belastbaarheid. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de aandoening van eiseres onvoldoende is vertaald naar beperkingen. Voor deze beoordeling is het ook niet zo zeer van belang welke diagnose bij de klachten is gesteld. Een diagnose bepaalt namelijk niet automatisch welke beperkingen iemand heeft. Het gaat bij de vaststelling van de beperkingen om de vraag of de klachten van eiseres ook met medisch bewijs worden onderbouwd.
8. De reactie die eiseres in haar brief van 18 oktober 2023 op het deskundigenrapport heeft gegeven, geeft de rechtbank geen reden tot een ander oordeel. In die brief betwist eiseres de conclusies van de deskundige, maar zij geeft zelf aan dat zij dit niet verder kan onderbouwen. Verder verzoekt eiseres de rechtbank om de eerdere ingeschakelde deskundige Portegies te vragen naar de belastbaarheid van eiseres op 1 oktober 2017. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de zaak opnieuw aan Portegies voor te leggen, omdat het niet aan de neuroloog is om de vertaalslag naar beperkingen te maken. Die vertaling behoort tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts.Daarbij betrekt de rechtbank ook dat uit het deskundigenrapport blijkt dat Gouw het voor de beantwoording van de door de rechtbank gestelde vragen niet nodig vindt dat een andere deskundige nader onderzoek verricht, omdat er geen duidelijke medische argumenten zijn voor bijstelling van de FML per 1 oktober 2017.
9. De rechtbank ziet dus geen aanleiding voor de conclusie dat de medische beoordeling door het Uwv onjuist is. Met het aanvullend rapport van 7 april 2022 van Ebbelaar is het gebrek hersteld. Daarmee komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke bespreking van de arbeidskundige beoordeling door het Uwv. De rechtbank zal dit hierna bespreken.
10. Naar aanleiding van de gewijzigde FML van 12 april 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn nadere rapport van 13 april 2022 een nieuwe arbeidskundige beoordeling uitgevoerd. Hij concludeert dat de eerdere geselecteerde drie voorbeeldfuncties, ondanks de gewijzigde FML, nog steeds passend zijn voor eiseres. In het aanvullend rapport van 9 oktober 2023 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vanwege de opmerking van Gouw over de aanvullende beperking met betrekking tot onregelmatige diensten, opnieuw gekeken naar de arbeidskundige beoordeling. Daarbij heeft hij één van de eerder geselecteerde functie laten vervallen en een nieuwe functie geselecteerd.
11. Eiseres voert aan dat geen van de geselecteerde functies geschikt zijn, maar zij heeft geen specifieke op de geselecteerde functies gerichte beroepsgronden aangevoerd. Zoals hiervoor overwogen is er geen reden om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit betekent dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij het selecteren van de functies de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen in de FML van 12 april 2022 als uitgangspunt heeft mogen nemen. Er is geen reden voor twijfel aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat de geselecteerde functies voor eiseres niet geschikt zijn.
12. Uit het arbeidskundig onderzoek blijkt verder dat eiseres met de geselecteerde functies meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat eiseres met ingang van 1 oktober 2017 niet langer recht heeft op een ZW-uitkering.
De weigering van de WIA-uitkering
13. Gezien de beoordeling met betrekking tot de ZW-uitkering heeft het Uwv de aanvraag om een WIA-uitkering terecht afgewezen, omdat eiseres de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres met ingang van 30 augustus 2018 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Eiseres heeft geen nadere beroepsgronden gericht tegen de weigering van de WIA-uitkering.
De beoordeling door de rechtbank van het verzoek om immateriële schadevergoeding
14. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
15. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad (HR) hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016.De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. Voor de hoogte van de schadevergoeding is het uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
16. De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop het Uwv het bezwaarschrift ontvangt. In deze zaak is het bezwaarschrift ontvangen op 12 september 2017. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift tot de uitspraak van de rechtbank zijn dus 6 jaar en (afgerond naar boven) 5 maanden verstreken. De redelijke termijn van 2 jaar kan verlengd worden bij bijzondere omstandigheden. Tot de bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de redelijke termijn, worden volgens vaste rechtspraak onder meer gerekend de invloed van de belanghebbende of diens gemachtigde op de duur van het proces.De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die een verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigen. De reden daarvoor is de volgende.
17. Zoals in de tussenuitspraak onder punt 3.2 is overwogen heeft eiseres op 14 februari 2018 tijdens het telefonisch gesprek met een medewerker van het Uwv het bezwaarschrift van 7 september 2017 ingetrokken. De rechtbank heeft in die tussenuitspraak geoordeeld dat deze mondelinge mededeling van eiseres geen rechtsgeldige intrekking is. Maar sinds de mondelinge intrekking op 14 februari 2018 heeft (de vorige gemachtigde van) eiseres echter 1 jaar en 3 maanden gewacht om aan de bel te trekken. Pas met de brief van 22 mei 2019, ontvangen door het Uwv op 27 mei 2019, heeft de vorige gemachtigde van eiseres het Uwv verzocht om het bezwaar opnieuw in behandeling te nemen. Dit heeft geleid tot een (onnodige) vertraging van de procedure die naar het oordeel van de rechtbank aan (de vorige gemachtigde van) eiseres is toe te rekenen. Eiseres heeft daarmee invloed gehad op de duur van het proces. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de redelijke termijn met 1 jaar en 3 maanden te verlengen.
18. Dit betekent dat in deze zaak de redelijke termijn is overschreden met 3 jaar en 2 maanden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen. Naar boven afgerond is dat 7 keer een half jaar. Eiseres heeft daarmee recht op een schadevergoeding van € 3.500,-. Het bestreden besluit is van 5 maart 2020. De bezwaarfase heeft ongeveer (naar boven afgerond) 2,5 jaar geduurd en daarmee 2 jaar te lang. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 13 november 2020, (naar boven afgerond) 3 jaar en 3 maanden geduurd. Dit is 21 maanden langer dan 1,5 jaar. De rechtbank zal het Uwv en de Staat ieder in een, met de verwijtbaarheid van de termijnoverschrijding, overeenkomend deel van de schade veroordelen. Dat leidt ertoe dat het Uwv € 1.867,- aan schadevergoeding aan eiseres moet betalen en de Staat € 1.633,-. De rechtbank zal het Uwv en de Staat veroordelen om deze bedragen aan eiseres te betalen.
19. De rechtbank heeft de Staat aangemerkt als partij bij dit beroep. Omdat het bedrag van de schadevergoeding minder dan € 5.000,- is, hoeft de Minister van Rechtsbescherming niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop verweer te voeren. De rechtbank heeft het onderzoek daarom niet heropend.