ECLI:NL:RBMNE:2024:598

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
UTR 20/4051
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en afwijzing van de WIA-aanvraag van eiseres na medisch en arbeidskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2024 uitspraak gedaan over de beëindiging van de ZW-uitkering van eiseres en de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. T.A. Vetter, was van mening dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak het Uwv de gelegenheid gegeven om het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv heeft hierop gereageerd met aanvullende motivering en rapporten van deskundigen. De rechtbank heeft vervolgens verzekeringsarts T.K. Gouw als deskundige benoemd, die op 7 juli 2023 een rapport heeft uitgebracht. Gouw concludeerde dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van eiseres op de beoordelingsdatum 1 oktober 2017 correct was. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv niet onjuist was en dat de klachten van eiseres adequaat waren vertaald naar beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Eiseres heeft recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, die is vastgesteld op € 3.500,-. De rechtbank heeft het Uwv en de Staat veroordelen tot betaling van immateriële schadevergoeding aan eiseres, respectievelijk € 1.867,- en € 1.633,-. Daarnaast moet het Uwv het griffierecht van € 48,- en de proceskosten van € 3.062,50 vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4151

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.A. Vetter),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel:
[bedrijf] B.V., te [vestigingsplaats] ( [bedrijf] ), gemachtigde: mr. P. Willems en
de Staat der Nederlanden(de minister voor Rechtsbescherming).

Inleiding

Eiseres heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan [bedrijf] toe te sturen. In deze einduitspraak zal daarom in algemene termen gesproken worden over de medische gegevens van eiseres om te voorkomen dat deze gegevens alsnog via deze einduitspraak bekend worden gemaakt.
Op 7 maart 2022 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak gedaan (de tussenuitspraak). [1] Deze einduitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Voor het procesverloop tot dat moment en het overzicht van de feiten verwijst de rechtbank naar die tussenuitspraak.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit van 5 maart 2020 te herstellen.
Het Uwv heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering van 20 april 2022 ingediend met nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 april 2022 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 april 2022. Eiseres en [bedrijf] hebben hierop schriftelijk gereageerd.
Naar aanleiding van de reacties op de tussenuitspraak heeft de rechtbank aanleiding gezien om verzekeringsarts T.K. Gouw (Gouw) van [adviesbureau] als deskundige te benoemen om vragen van de rechtbank te beantwoorden. De deskundige heeft onderzoek verricht en op 7 juli 2023 een deskundigenrapport uitgebracht waarbij de vragen van de rechtbank zijn beantwoord.
Het Uwv heeft op het deskundigenrapport gereageerd met verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 oktober 2023. Op 18 oktober 2023 hebben eiseres en [bedrijf] schriftelijk gereageerd op het deskundigenrapport.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 30 november 2023 gesloten.

Korte beschrijving van de zaak

1. Het Uwv heeft de ZW-uitkering van eiseres per 1 augustus 2017 beëindigd, omdat na medisch en arbeidskundig onderzoek is gebleken dat zij meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. De aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering is vervolgens afgewezen, omdat eiseres de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt. Eiseres krijgt per 30 augustus 2018 geen WIA-uitkering. Eiseres is het hier niet mee eens en vindt dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen, waardoor zij wel recht heeft op een ZW-uitkering en een WIA-uitkering.
2. Op 2 februari 2018 is bij eiseres formeel een diagnose gesteld. De rechtbank heeft de neuroloog, prof. dr. P. Portegies ( Portegies ), als deskundige ingeschakeld en hem onder meer gevraagd of de door eiseres gestelde klachten en beperkingen als gevolg van de vastgestelde diagnose ook al aanwezig waren op de in deze zaak relevante beoordelingsmomenten 1 oktober 2017 en 30 augustus 2018. Portegies heeft onderzoek verricht en op 8 november 2022 een deskundigenrapport uitgebracht. Het Uwv heeft in dit deskundigenrapport geen reden gezien om de belastbaarheid van eiseres te herzien. De rechtbank heeft vervolgens de tussenuitspraak gedaan.

De kern van de tussenuitspraak

3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling de klachten van eiseres ten tijde van de beoordelingsmomenten niet op de juiste wijze in de beoordeling heeft betrokken. De rechtbank is van oordeel dat Portegies in zijn rapport inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat het aannemelijk is dat op 1 oktober 2017 alle door eiseres gestelde klachten die zij ook bij de huisarts op 8 november 2017 heeft gemeld al het gevolg waren van de op 2 februari 2018 gestelde diagnose. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen door nader te motiveren welke beperkingen al dan niet voortvloeien uit deze klachten. Op basis daarvan zal het Uwv vervolgens moeten bezien of de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moet worden aangepast en welke gevolgen dat heeft voor de arbeidskundige beoordeling en voor de afwijzing van de WIA-aanvraag van eiseres.
4. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [2]

De herstelpoging van het Uwv

5. Het gaat in deze zaak om drie soorten klachten van eiseres. Wat betreft klacht 1 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep W. Ebbelaar (Ebbelaar) in haar rapport van 7 april 2022 geconcludeerd dat deze klacht van welke oorzaak dan ook per datum in geding is meegenomen bij het vaststellen van de beperkingen voor arbeid in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren van de FML. Over klacht 2 heeft Ebbelaar gesteld dat het anamnestische gegeven daarover sinds een jaar, zoals blijkt uit het spreekuurcontact met de huisarts op 15 november 2017, niet wordt geobjectiveerd bij het primaire medisch onderzoek van de verzekeringsarts. [3] Voor wat betreft klacht 3 is op basis van de anamnestische gegevens ten tijde van het spreekuurcontact met de huisarts op 15 november 2017 volgens Ebbelaar geen sprake van een beperking voor arbeid met betrekking tot het zien. Wel ziet Ebbelaar in de anamnestische gegevens ten tijde van het spreekuurcontact met de huisarts op 8 november 2017 over deze klacht aanleiding om een beperking aan te nemen ten aanzien van persoonlijk risico, met name ten aanzien van beroepsmatig autorijden, werken met gevaarlijke machines en werken op hoogte. Deze beperkingen zijn neergelegd in de aangepaste FML van 12 april 2022.

Het deskundigenrapport van verzekeringsarts Gouw

6. Naar aanleiding van deze herstelpoging heeft de rechtbank verzekeringsarts Gouw als deskundige benoemd. De rechtbank heeft hem onder meer gevraagd of hij het eens is met de conclusies van Ebbelaar. In het rapport van 7 juli 2023 concludeert Gouw dat hij zich kan vinden in de door Ebbelaar in de FML van 12 april 202 vastgestelde belastbaarheid op de beoordelingsdatum 1 oktober 2017. Gouw volgt het standpunt van Ebbelaar dat de primaire verzekeringsarts in de FML met de beperkingen als gevolg van klacht 1 al rekening heeft gehouden door de aangenomen beperkingen in de rubrieken persoonlijke en sociaal functioneren. De primaire verzekeringsarts heeft bij zijn beoordeling op basis van de anamnese over de klachten van eiseres en het beloop van de behandeling bij professionele hulpverlening, dagverhaal en psychisch onderzoek de belastbaarheid vastgesteld. Uit de anamnese kwam niet naar voren dat de klacht eiseres ernstig beperkten. Uit de anamnese in het kader van het deskundigenonderzoek kwamen volgens Gouw geen nieuwe gezichtspunten naar voren met betrekking tot de datum in geding, 1 oktober 2017. Voor wat betreft klacht 2 deelt Gouw het standpunt van Ebbelaar dat niet kan worden gesproken van een stoornis die het persoonlijk en sociaal functioneren beperkt. Dit volgt namelijk niet uit de aanwezige medische informatie in het dossier. Verder kan Gouw zich erin vinden dat Ebbelaar met klacht 3 uit voorzorg rekening heeft gehouden met de extra aangenomen beperkingen. Gouw ziet geen aanleiding voor het stellen van ernstigere beperkingen. Verder kan Gouw instemmen met het standpunt van het Uwv dat op grond van de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid een urenbeperking niet is aangewezen. Dat blijkt niet uit de onderzoeksbevindingen van de primaire verzekeringsarts op basis van anamnese, dagverhaal, psychologisch onderzoek en observatie. Wel heeft de primaire verzekeringsarts gesteld dat, gezien de beperkingen van een verstoorde nachtrust, onregelmatige diensten of nachtdiensten vermeden moeten worden. Gouw kan zich daarin vinden.

De beoordeling door de rechtbank van de herstelpoging van het Uwv

De beëindiging van de ZW-uitkering
7. De rechtbank stelt vast dat de conclusies van de deskundige Gouw overeenstemmen met de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De rechtbank volgt deze conclusies van Gouw. Hoewel uit het deskundigenonderzoek van Portegies blijkt dat de door eiseres gestelde klachten op 1 oktober 2017 aanwezig waren als gevolg van de gestelde diagnose, betekent dit niet dat het oordeel van de deskundige Gouw over de beperkingen van eiseres onjuist is. Voor zover deze klachten medisch objectiveerbaar zijn, zijn ze vertaald in beperkingen in de belastbaarheid. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de aandoening van eiseres onvoldoende is vertaald naar beperkingen. Voor deze beoordeling is het ook niet zo zeer van belang welke diagnose bij de klachten is gesteld. Een diagnose bepaalt namelijk niet automatisch welke beperkingen iemand heeft. Het gaat bij de vaststelling van de beperkingen om de vraag of de klachten van eiseres ook met medisch bewijs worden onderbouwd. [4]
8. De reactie die eiseres in haar brief van 18 oktober 2023 op het deskundigenrapport heeft gegeven, geeft de rechtbank geen reden tot een ander oordeel. In die brief betwist eiseres de conclusies van de deskundige, maar zij geeft zelf aan dat zij dit niet verder kan onderbouwen. Verder verzoekt eiseres de rechtbank om de eerdere ingeschakelde deskundige Portegies te vragen naar de belastbaarheid van eiseres op 1 oktober 2017. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de zaak opnieuw aan Portegies voor te leggen, omdat het niet aan de neuroloog is om de vertaalslag naar beperkingen te maken. Die vertaling behoort tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts. [5] Daarbij betrekt de rechtbank ook dat uit het deskundigenrapport blijkt dat Gouw het voor de beantwoording van de door de rechtbank gestelde vragen niet nodig vindt dat een andere deskundige nader onderzoek verricht, omdat er geen duidelijke medische argumenten zijn voor bijstelling van de FML per 1 oktober 2017.
9. De rechtbank ziet dus geen aanleiding voor de conclusie dat de medische beoordeling door het Uwv onjuist is. Met het aanvullend rapport van 7 april 2022 van Ebbelaar is het gebrek hersteld. Daarmee komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke bespreking van de arbeidskundige beoordeling door het Uwv. De rechtbank zal dit hierna bespreken.
10. Naar aanleiding van de gewijzigde FML van 12 april 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn nadere rapport van 13 april 2022 een nieuwe arbeidskundige beoordeling uitgevoerd. Hij concludeert dat de eerdere geselecteerde drie voorbeeldfuncties, ondanks de gewijzigde FML, nog steeds passend zijn voor eiseres. In het aanvullend rapport van 9 oktober 2023 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vanwege de opmerking van Gouw over de aanvullende beperking met betrekking tot onregelmatige diensten, opnieuw gekeken naar de arbeidskundige beoordeling. Daarbij heeft hij één van de eerder geselecteerde functie laten vervallen en een nieuwe functie geselecteerd.
11. Eiseres voert aan dat geen van de geselecteerde functies geschikt zijn, maar zij heeft geen specifieke op de geselecteerde functies gerichte beroepsgronden aangevoerd. Zoals hiervoor overwogen is er geen reden om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit betekent dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij het selecteren van de functies de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen in de FML van 12 april 2022 als uitgangspunt heeft mogen nemen. Er is geen reden voor twijfel aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat de geselecteerde functies voor eiseres niet geschikt zijn.
12. Uit het arbeidskundig onderzoek blijkt verder dat eiseres met de geselecteerde functies meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat eiseres met ingang van 1 oktober 2017 niet langer recht heeft op een ZW-uitkering.
De weigering van de WIA-uitkering
13. Gezien de beoordeling met betrekking tot de ZW-uitkering heeft het Uwv de aanvraag om een WIA-uitkering terecht afgewezen, omdat eiseres de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres met ingang van 30 augustus 2018 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Eiseres heeft geen nadere beroepsgronden gericht tegen de weigering van de WIA-uitkering.
De beoordeling door de rechtbank van het verzoek om immateriële schadevergoeding
14. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
15. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad (HR) hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016. [6] De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. Voor de hoogte van de schadevergoeding is het uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
16. De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop het Uwv het bezwaarschrift ontvangt. In deze zaak is het bezwaarschrift ontvangen op 12 september 2017. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift tot de uitspraak van de rechtbank zijn dus 6 jaar en (afgerond naar boven) 5 maanden verstreken. De redelijke termijn van 2 jaar kan verlengd worden bij bijzondere omstandigheden. Tot de bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de redelijke termijn, worden volgens vaste rechtspraak onder meer gerekend de invloed van de belanghebbende of diens gemachtigde op de duur van het proces. [7] De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die een verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigen. De reden daarvoor is de volgende.
17. Zoals in de tussenuitspraak onder punt 3.2 is overwogen heeft eiseres op 14 februari 2018 tijdens het telefonisch gesprek met een medewerker van het Uwv het bezwaarschrift van 7 september 2017 ingetrokken. De rechtbank heeft in die tussenuitspraak geoordeeld dat deze mondelinge mededeling van eiseres geen rechtsgeldige intrekking is. Maar sinds de mondelinge intrekking op 14 februari 2018 heeft (de vorige gemachtigde van) eiseres echter 1 jaar en 3 maanden gewacht om aan de bel te trekken. Pas met de brief van 22 mei 2019, ontvangen door het Uwv op 27 mei 2019, heeft de vorige gemachtigde van eiseres het Uwv verzocht om het bezwaar opnieuw in behandeling te nemen. Dit heeft geleid tot een (onnodige) vertraging van de procedure die naar het oordeel van de rechtbank aan (de vorige gemachtigde van) eiseres is toe te rekenen. Eiseres heeft daarmee invloed gehad op de duur van het proces. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de redelijke termijn met 1 jaar en 3 maanden te verlengen.
18. Dit betekent dat in deze zaak de redelijke termijn is overschreden met 3 jaar en 2 maanden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen. Naar boven afgerond is dat 7 keer een half jaar. Eiseres heeft daarmee recht op een schadevergoeding van € 3.500,-. Het bestreden besluit is van 5 maart 2020. De bezwaarfase heeft ongeveer (naar boven afgerond) 2,5 jaar geduurd en daarmee 2 jaar te lang. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 13 november 2020, (naar boven afgerond) 3 jaar en 3 maanden geduurd. Dit is 21 maanden langer dan 1,5 jaar. De rechtbank zal het Uwv en de Staat ieder in een, met de verwijtbaarheid van de termijnoverschrijding, overeenkomend deel van de schade veroordelen. Dat leidt ertoe dat het Uwv € 1.867,- aan schadevergoeding aan eiseres moet betalen en de Staat € 1.633,-. De rechtbank zal het Uwv en de Staat veroordelen om deze bedragen aan eiseres te betalen.
19. De rechtbank heeft de Staat aangemerkt als partij bij dit beroep. Omdat het bedrag van de schadevergoeding minder dan € 5.000,- is, hoeft de Minister van Rechtsbescherming niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop verweer te voeren. De rechtbank heeft het onderzoek daarom niet heropend.

Conclusie en gevolgen

20. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat de deskundige verzekeringsarts Gouw de conclusies van het Uwv onderschrijven, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
Griffierecht en proceskosten
21. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,- vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3,5 punten op: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het indienen van twee schriftelijke reacties op de deskundigenrapporten, met een waarde per punt van € 875,- bij een wegingsfactor 1. De proceskosten die het Uwv aan eiseres moet betalen zijn dus in totaal € 3.062,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.062,50;
- veroordeelt het Uwv tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.867,-;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.633,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704).
3.De onderzoeksbevindingen van de primaire verzekeringsarts zijn neergelegd in het rapport van 17 juli 2017.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:548.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3907.
7.Zie het eerder genoemde arrest van de HR van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.5.1.