In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] tot herstel van zijn arbeidsovereenkomst na opzegging door [verweerster] met toestemming van het UWV. [Verzoeker], die sinds 1 juli 2021 in dienst was bij [verweerster], verzocht de kantonrechter te verklaren dat de opzegging in strijd was met artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek en dat zijn dienstverband hersteld moest worden. De opzegging vond plaats op 31 mei 2024, na toestemming van het UWV op 5 april 2024, wegens bedrijfseconomische redenen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst op juiste gronden heeft opgezegd. [Verzoeker] stelde dat de functieomschrijving die aan het UWV was voorgelegd onjuist was en dat er geen sprake was van een deugdelijke reorganisatie. De rechter oordeelde dat de functie van [verzoeker] door technologische ontwikkelingen was komen te vervallen en dat hij niet voldeed aan de nieuwe functie-eisen. Bovendien heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verweerster] voldoende inspanningen heeft verricht om [verzoeker] te herplaatsen, ondanks de algehele krimp van het bedrijf en de hiring freeze.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de verzoeken van [verzoeker] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van [verweerster]. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte functieomschrijving en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures, vooral in het licht van technologische veranderingen.