ECLI:NL:RBMNE:2024:5979

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
11242665 \ UE VERZ 24-219
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel arbeidsovereenkomst na opzegging door werkgever met toestemming UWV

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] tot herstel van zijn arbeidsovereenkomst na opzegging door [verweerster] met toestemming van het UWV. [Verzoeker], die sinds 1 juli 2021 in dienst was bij [verweerster], verzocht de kantonrechter te verklaren dat de opzegging in strijd was met artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek en dat zijn dienstverband hersteld moest worden. De opzegging vond plaats op 31 mei 2024, na toestemming van het UWV op 5 april 2024, wegens bedrijfseconomische redenen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst op juiste gronden heeft opgezegd. [Verzoeker] stelde dat de functieomschrijving die aan het UWV was voorgelegd onjuist was en dat er geen sprake was van een deugdelijke reorganisatie. De rechter oordeelde dat de functie van [verzoeker] door technologische ontwikkelingen was komen te vervallen en dat hij niet voldeed aan de nieuwe functie-eisen. Bovendien heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verweerster] voldoende inspanningen heeft verricht om [verzoeker] te herplaatsen, ondanks de algehele krimp van het bedrijf en de hiring freeze.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de verzoeken van [verzoeker] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van [verweerster]. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte functieomschrijving en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures, vooral in het licht van technologische veranderingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11242665 UE VERZ 24-219 AP/1183
Beschikking van 28 oktober 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. K. el Mahay Idrissi van ARAG Rechtsbijstand,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. A.C. Lagemaat.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 31 juli 2024;
  • het verweerschrift met producties van [verweerster] van 11 september 2024;
  • de pleitnota van beide gemachtigden.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 september 2024. De heer [verzoeker] is verschenen met zijn gemachtigde, mr. K. Idrissi. Namens [verweerster] zijn mevrouw [A] ( [functie 1] ) en de heer [B] ( [functie 2] ) verschenen, samen met de advocaat van [verweerster] , mr. A.C. Lagemaat. De griffier heeft daarvan aantekening gehouden.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1971, is sinds 1 juli 2021 in dienst van [verweerster] in de functie van [functie 3] . De arbeidsovereenkomst geldt als te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.2.
[verweerster] is één van de drie Nederlandse werkmaatschappijen binnen de internationale [organisatie 1] . [verweerster] levert producten, diensten en software aan banken en retailbedrijven op het gebied van betaalsystemen, de verwerking van financiële transacties en cash management. Binnen [verweerster] zijn op dit moment 19 medewerkers werkzaam. [verzoeker] was werkzaam binnen de [afdeling] (hierna [afdeling] ). De belangrijkste klanten van de unit zijn [klant 1] , [klant 2] , [klant 3] en [klant 4] . Voor elk van die klanten is binnen de unit een team opgezet. Qua personeel is de [afdeling] internationaal samengesteld. De medewerkers zijn formeel in dienst bij de verschillende (in meerdere landen gevestigde) groepsvennootschappen binnen de internationale [organisatie 1] .
2.3.
Het [klant 4] -team, waarbinnen [verzoeker] was tewerkgesteld en dat vanuit het Verenigd Koninkrijk wordt geleid door de heer [B] , is een projectorganisatie, wat betekent dat binnen het team in opdracht van de klant ( [klant 4] ) verschillende (tijdelijke) projecten worden uitgevoerd. Het [project] was één van die projecten. De doelstellingen en de te verrichten werkzaamheden voor het project zijn vastgelegd in het met de klant gesloten contract, ook wel aangeduid met ‘statement of work’. De medewerkers van het [klant 4] -team vormen een ‘resource pool’ waaruit telkens medewerkers aan de verschillende projecten worden toegewezen. Zo is [verzoeker] in juni 2022 hoofd van het [project] geworden. Als hoofd van het [project] was [verzoeker] verantwoordelijk voor een juiste en tijdige uitvoering van alle werkzaamheden die binnen het [project] moeten worden verricht.
2.4.
Op 2 februari 2024 heeft [verweerster] toestemming gevraagd aan het UWV om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te mogen opzeggen wegens bedrijfseconomische redenen. Op 5 april 2024 heeft het UWV de gevraagde toestemming verleend. De arbeidsovereenkomst is daarna opgezegd tegen 31 mei 2024.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt een verklaring voor recht dat de opzegging door [verweerster] in strijd was met artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek en verzoekt de kantonrechter te bepalen voor recht dat het dienstverband hersteld moet worden, met veroordeling van [verweerster] in de kosten.
3.2.
[verweerster] voert verweer en wil dat de verzoeken worden afgewezen. Subsidiair verzoekt zij dat herstel van de arbeidsovereenkomst niet vóór 1 januari 2025 zal plaatsvinden en dat [verzoeker] in het geval van herplaatsing wordt veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen in het kader van de beëindiging van het dienstverband aan [verzoeker] is betaald, zowel primair als subsidiair met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter wijst de verzoeken van [verzoeker] af. In het onderstaande wordt uitgelegd waarom.
4.2.
Het geschil van partijen draait om de vraag of [verweerster] , gebruik makend van de haar door het UWV verleende toestemming van 5 april 2024, de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] in strijd met het bepaalde in artikel 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder a BW heeft opgezegd. Artikel 7:682 lid 1, aanhef en onder a BW bepaalt dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst die - zoals hier: op bedrijfseconomische gronden - met UWV-toestemming is opgezegd, kan herstellen indien de opzegging in strijd is met artikel 7:669 lid 1 of lid 3, onder a BW. Daaruit volgt dat de kantonrechter de in dit geding voorliggende vraag naar het bestaan van een redelijke grond voor ontslag zelfstandig en ‘vol’ moet beoordelen, in het licht van de daarbij in acht te nemen regels, zoals die van de Ontslagregeling.
4.3.
[verzoeker] legt aan haar verzoek ten grondslag dat [verweerster] een onjuiste functieomschrijving heeft voorgelegd aan het UWV, waardoor het UWV niet heeft kunnen beoordelen of die functie wel kwam te vervallen of mogelijk uitwisselbaar was met andere functies. [verzoeker] is in dienst gekomen als [functie 3] , maar [verweerster] heeft het UWV inhoudelijk de functie van Hoofd [project] laten toetsen. Daarnaast stelt [verzoeker] dat er geen sprake is van een deugdelijk besluit op grond waarvan vast staat dat sprake was van een reorganisatie of de noodzaak voor de technologische verandering. [verzoeker] betwist dat sprake is van een echte ‘reorganisatie’ omdat er feitelijk maar 1 arbeidsplaats vervalt, namelijk de zijne. Tot slot stelt [verzoeker] dat er geen deugdelijke herplaatsingsgesprekken zijn gevoerd.
4.4.
De kantonrechter dient het verzoek van [verzoeker] te beoordelen in het licht van het debat dat partijen hierover in dit geding hebben gevoerd. Voor zover partijen, door het overleggen van de stukken uit de UWV-ontslagprocedure en het verzoek om deze als ingelast te beschouwen, hebben volstaan met de enkele verwijzing naar hun stellingen die zij in de UWV-procedure hebben betrokken, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. De beoordeling richt zich daarmee thans op hetgeen [verzoeker] aan zijn verzoek om herstel van de arbeidsovereenkomsten met [verweerster] ten grondslag heeft gelegd en op hetgeen [verweerster] daartegen in dit geding heeft ingebracht. Dit betekent dat allereerst aan de hand van hetgeen partijen bij verzoek- en verweerschrift en ter zitting hebben aangevoerd, moet worden beoordeeld of [verweerster] kan worden gevolgd in haar standpunt dat bedrijfseconomische en -organisatorische omstandigheden, in dit geval een technologische ontwikkeling, maakte dat de functie van [functie 3] verviel. Bij bevestigende beantwoording van die vraag moet worden beoordeeld of [verweerster] zich voldoende heeft ingespannen om [verzoeker] binnen de organisatie te herplaatsen.
4.5.
Wat hield de functie van [verzoeker] nu precies in? [verzoeker] stelt dat [verweerster] de verkeerde functieomschrijving heeft laten toetsen door de UWV maar onderbouwt in deze procedure eigenlijk niet heel concreet (anders dan een verwijzing naar een vacaturetekst) wat het volgens hem dan wel is. [verweerster] heeft daarover wel uitleg gegeven en [verzoeker] heeft daarop tijdens de mondelinge behandeling gereageerd. De kantonrechter komt op basis daarvan tot de volgende beoordeling.
4.6.
Vast staat dat [verzoeker] is aangenomen als [functie 3] binnen het [klant 4] team van de [afdeling] . De kantonrechter gaat er niet van uit dat de door [verzoeker] als productie 4 overgelegde functieomschrijving door partijen is overeengekomen. [verzoeker] zelf heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het een snapshot van de career website betreft, een wervingstekst dus, en dat hij naar aanleiding daarvan heeft gesolliciteerd. [verweerster] betwist dat hij de functie zoals verwoord in die tekst is gaan vervullen. Overigens blijkt andersom ook nergens uit dat de door [verweerster] overgelegde functieomschrijving van productie 1 tussen partijen als zodanig is overeengekomen. En hoewel er op verschillende momenten personeelsgesprekken met [verzoeker] zijn gevoerd is dit nooit gebeurd aan de hand van een functieomschrijving, maar aan de hand van persoonlijke doelstellingen, zodat ook daaruit geen duidelijke functieomschrijving kan worden afgeleid. [verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat binnen [verweerster] niet wordt uitgegaan van een vaste functieomschrijving, maar dat steeds gekeken is naar persoonlijke doelstellingen en dat die doelstellingen, binnen de overeengekomen functie, aan steeds wisselende projecten worden aangepast. Bij het bepalen van de geschiktheid voor een nieuwe project wordt binnen [verweerster] gekeken naar het niveau en de kennis die nodig zijn voor een bepaalde functie. Deze feitelijke gang van zaken heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling erkend en komt de kantonrechter ook logisch voor omdat de projecten en de wensen van de klant in belangrijke mate de inhoud van de functie bepalen.
4.7.
Vast staat dat [verzoeker] vanuit zijn algemene functie als [functie 3] in zijn laatste project functioneerde als [functie 4] . In de periode dat [verzoeker] die functie vervulde vonden alle controles van de in opdracht van de klant ontwikkelde software handmatig plaats. Op enig moment is [verweerster] , op verzoek van en in overleg met de klant, de mogelijkheid gaan onderzoeken om de controles niet handmatig maar geautomatiseerd te gaan uitvoeren. De snelle technologische ontwikkelingen waaraan het proces van softwareontwikkeling onderhevig is, maakte dat het handmatig testen niet langer kon worden gehandhaafd. [verzoeker] beklaagt zich in de procedure wel over het ontbreken van een ‘officieel besluit’ om dit te gaan doen, maar een dergelijk besluit is geen voorwaarde om te kunnen vaststellen dat een onderneming een bepaalde strategische keuze heeft gemaakt om een wijziging te brengen in haar bedrijfsvoering. In dit geval een technische wijziging, te weten het automatiseren van een procedure die eerst handmatig plaatsvond. Een onderneming heeft daarin ook de vrijheid. Bovendien betwist [verzoeker] niet dat die keus binnen [verweerster] is gemaakt en dat daaraan ook uitvoering is gegeven.
4.8.
Om te komen tot de implementatie van een geautomatiseerd controlesysteem was iemand nodig die over bepaalde vaardigheden beschikte. Dit zijn de vaardigheden die in de brief van [B] van 12 februari 2024 zijn genoemd (productie 3 bij het verzoekschrift). Volgens [verweerster] beschikte [verzoeker] niet over alle vereiste vaardigheden, maar was een andere werknemer binnen [verweerster] beschikbaar die wel over die vaardigheden beschikte, zodat hij de functie is gaan vervullen. Op de vraag van de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling of die persoon beter gekwalificeerd was voor deze positie dan [verzoeker] , heeft [verzoeker] bevestigend geantwoord. Weliswaar heeft die betreffende persoon de functie maar kort uitgevoerd, maar niet is gebleken dat zijn opvolger niet over dezelfde vaardigheden als zíjn voorganger beschikte. Weliswaar verdiende die (opvolgende) werknemer niet veel meer dan [verzoeker] , maar dat is niet van doorslaggevend belang bij beantwoording van de vraag of hij beter gekwalificeerd was. Daarbij overweegt de kantonrechter dat [verweerster] (als internationale onderneming) bij het vaststellen van de niveau verschillen tussen de werknemers geen internationale salarisschalen hanteert maar in plaats daarvan rekening houdt met de benchmark van het land waarin de betreffende werknemer werkzaam is. Dat wil zeggen dat gekeken wordt naar welke beloning in het betreffende land gangbaar is. Daardoor kan iemand met hetzelfde niveau in een ander land meer of minder verdienen, afhankelijk van de benchmark. Dit is door [verzoeker] niet weersproken. Nu de opvolger werkzaam is in Polen en de salarissen daar aanzienlijk lager liggen is niet gebleken dat zijn niveau vergelijkbaar is met dat van [verzoeker] . Onbetwist is in ieder geval dat beide opvolgende werknemers aanzienlijk meer ervaring hadden op het gebied van het automatiseren van processen en aannemelijk is dat [verzoeker] deze niet voldoende had om dit van de grond te tillen. De kantonrechter weegt ook mee dat [verzoeker] na de overname van zijn functie maar heel kort en in beperkte mate (voor overdracht en soms vervanging) is blijven assisteren. Uit de urenverantwoording van [verzoeker] is gebleken dat [verzoeker] feitelijk vanaf augustus 2023 het grootste deel van de tijd betaald thuis zat vanwege de geschetste ontwikkeling en dat hij zich daartegen destijds niet uitdrukkelijk heeft verzet. De kantonrechter is van oordeel dat met al het voorgaande voldoende is komen vast te staan dat de functie van [functie 3] , zoals [verzoeker] deze vervulde , door een technologische wijziging in de bedrijfsvoering is komen te vervallen en dat hij niet beschikte over de benodigde vaardigheden om de functie te vervullen die daarvoor in de plaats kwam. Al met al kan niet worden vastgesteld dat de functie die [verweerster] door het UWV heeft laten toetsen afwijkt van de functie die hij vervulde.
4.9.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of [verweerster] voldoende inspanningen heeft verricht om [verzoeker] te herplaatsen. [verweerster] heeft aangegeven in dat kader te maken te hebben met een algehele krimp van haar bedrijf en een in dat kader intern afgesproken wereldwijde ‘hiring freeze’. Die situatie, tijdens de mondelinge behandeling toegelicht door [A] en die ook blijkt uit het afnemend aantal werknemers, heeft gemaakt dat minder vacatures beschikbaar kwamen. [A] heeft verklaard op 10 oktober 2023 een gesprek te hebben gehad met [verzoeker] over de mogelijkheid van herplaatsing en ook [B] heeft verklaard met [verzoeker] te hebben gesproken. Daarnaast ligt er een verklaring van de Vice president van de [organisatie 2] , de heer [C] , waaruit blijkt dat hij op 15 november 2023 een gesprek heeft gehad met [verzoeker] over de mogelijkheid van herplaatsing en dat hij ook navraag heeft gedaan naar de mogelijkheden binnen zijn team. Verder is gebleken [verzoeker] gesolliciteerd had op een functie als [functie 5] ), maar dat dit een functie was waarvoor hij in Amerika zou moeten wonen. [verzoeker] zegt daarover dat hij er, na de als productie 6 overgelegde e-mailwisseling, niets meer over gehoord had. [A] heeft dit nagevraagd bij [D] , met wie [verzoeker] het e-mailcontact had gehad, en stelt dat [D] juist had aangegeven dat hij nadat hij had geschreven dat [verzoeker] voor de functie in Amerika zou moeten wonen, niets meer van [verzoeker] had gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] aangegeven dat hij van plan is naar Amerika te verhuizen. Waarom hij dat niet heeft aangegeven bij [D] is de kantonrechter onduidelijk. Alles bij elkaar genomen is de kantonrechter van oordeel dat [verweerster] voldoende inspanning heeft verricht om [verzoeker] te herplaatsen. De verzoeken van [verzoeker] zullen daarom worden afgewezen.
4.10.
[verzoeker] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verweerster] begroot op € 793,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van [verweerster] , tot deze beschikking begroot op € 793,-- ;
Deze beschikking is gegeven door mr. E.F.A. van Buitenen, kantonrechter, en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C.J.M. Hendriks op 28 oktober 2024.