ECLI:NL:RBMNE:2024:5938

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
10843055 \ UC EXPL 23-8511
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg begrip 'werkgever in het welzijnswerk en de maatschappelijke dienstverlening' in het Verplichtstellingsbesluit tot deelneming in PFZW

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Gilde Educatie Activiteiten B.V. en Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW). Gilde, een organisatie die NT1- en NT2-taalonderwijs aanbiedt, betwistte of zij als werkgever in de zin van het Verplichtstellingsbesluit tot deelneming in PFZW kan worden aangemerkt. De kern van het geschil was of Gilde verplicht was om zich bij PFZW aan te sluiten per 1 januari 2018. Gilde stelde dat zij geen welzijnsorganisatie was en dus niet onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit viel. PFZW daarentegen betoogde dat Gilde wel degelijk onder deze verplichtstelling viel, omdat zij maatschappelijke zorg en hulp verleent. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 september 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat Gilde een werkgever is in het welzijnswerk en de maatschappelijke dienstverlening, en dat zij per 1 januari 2018 verplicht is aangesloten bij PFZW. De vorderingen van Gilde zijn afgewezen, en PFZW is in het gelijk gesteld. Gilde is veroordeeld tot betaling van de proceskosten en moet voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10843055 UC EXPL 23-8511 MS/1270
Vonnis van 23 oktober 2024
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Gilde Educatie Activiteiten B.V.,
gevestigd te Roermond,
verder ook te noemen Gilde,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. E.V.C. Savelkoul,
tegen:
de stichting
Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn,
gevestigd te Zeist,
verder ook te noemen PFZW,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. T. Huijg.

1.De procedure

1.1.
Gilde heeft een dagvaarding met producties ingediend en PFZW een conclusie van antwoord in conventie en een eis in reconventie met producties. Gilde heeft daarna een conclusie van antwoord in reconventie en een aanvullende productie ingediend.
1.2.
Op 11 september 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar namens Gilde zijn verschenen de heer [A] , [functie 1] van Gilde, en mr. E.V.C. Savelkoul, gemachtigde van Gilde. Namens PFZW zijn verschenen mr. [B] , [functie 2] bij PGGM, en mr. T. Huijg, gemachtigde van PFZW. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van spreekaantekeningen toegelicht. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord en hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat in deze zaak uitspraak wordt gedaan.

2.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de vraag of Gilde een werkgever is in het welzijnswerk en de maatschappelijke dienstverlening in de zin van het Verplichtstellingsbesluit tot deelneming in PFZW en of Gilde als gevolg daarvan per 1 januari 2018 verplicht is aangesloten bij PFZW. Gilde is van mening dat zij niet verplicht bij PFZW is aangesloten en PFZW stelt dat dit wel het geval is. De kantonrechter stelt PFZW in het gelijk. Dat betekent dat Gilde per 1 januari 2018 verplicht is aangesloten bij PFZW.

3.De achtergrond van de zaak

3.1.
Gilde verzorgt sinds 1 januari 2018 taalonderwijs aan laaggeletterde Nederlandstaligen (Nederlands als eerste taal, hierna ook genoemd: NT1) en aan inburgeraars, arbeidsmigranten en EU-onderdanen (Nederlands als tweede taal, hierna ook genoemd: NT2). Dit taalonderwijs werd voor die tijd gegeven door het ROC Gilde Opleidingen. Naar aanleiding van de privatisering van het taalonderwijs voor inburgeraars per 1 januari 2018 heeft het ROC echter besloten het NT1- en NT2-taalonderwijs bij Gilde onder te brengen.
3.2.
Gilde heeft op de arbeidsovereenkomsten met haar werknemers de cao middelbaar beroepsonderwijs (hierna: de cao mbo) van toepassing verklaard. Zij heeft in overleg met haar werknemers geen pensioenvoorziening bij een pensioenuitvoerder afgesloten, maar betaalt hen maandelijks een toelage van 12% van hun bruto maandsalaris die zij naar eigen inzicht kunnen aanwenden voor het treffen van een eigen pensioenvoorziening.
3.3.
PFZW is een bedrijfstakpensioenfonds en voert de verplicht gestelde pensioenregeling uit van de sector Zorg en Welzijn. Zij doet dit op basis van een Verplichtstellingsbesluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. PFZW heeft Gilde bij brief van 7 juni 2022 laten weten dat zij vanaf 1 januari 2018 verplicht is aangesloten bij PFZW omdat de bedrijfsactiviteiten van Gilde vallen onder de verplichtstelling van werkgevers in het welzijnswerk en de maatschappelijke dienstverlening.
3.4.
Gilde en PFZW hebben hierover met elkaar gecorrespondeerd en gesproken. Gilde heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat zij niet onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit valt. PFZW heeft op 16 augustus 2023 een besluit genomen waarin zij haar standpunt dat Gilde per 1 januari 2018 verplicht bij haar is aangesloten heeft gehandhaafd.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
Gilde vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat zij niet kwalificeert als werkgever in de zin van het Verplichtstellingsbesluit, althans niet als werkgever in het welzijnswerk en de maatschappelijke dienstverlening als bedoeld in artikel I.A. sub g van het Verplichtstellingsbesluit, althans niet als werkgever in het welzijnswerk en de maatschappelijke dienstverlening als bedoeld in artikel I.A. sub g, onderdeel 1, tweede gedachtestreepje van het Verplichtstellingsbesluit;
2. voor recht te verklaren dat zij rechtens niet verplicht is zich met ingang van 1 januari 2018 dan wel enige datum daarna aan te sluiten bij PFZW;
3. voor het geval de kantonrechter oordeelt dat sinds 1 januari 2022 wel sprake is van directe dan wel indirecte financiering van de taalcursussen door de overheid - en dat eveneens is voldaan aan alle overige voorwaarden die worden gesteld krachtens artikel I.A. sub g, onderdeel 1, tweede gedachtestreepje van het Verplichtstellingsbesluit - voor recht te verklaren dat Gilde zich niet eerder dan met ingang van 1 januari 2022 moet aansluiten bij PFZW.
4.2.
Gilde stelt zich ter onderbouwing van haar vorderingen op het standpunt dat zij geen welzijnsorganisatie in de zin van het Verplichtstellingsbesluit is maar alleen een taalinstituut. Dit betekent volgens Gilde dat zij niet onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit valt en niet verplicht bij PFZW is aangesloten. Als zij toch met terugwerkende kracht per 1 januari 2018 onder het Verplichtstellingsbesluit valt, dan zal zij daardoor in grote financiële problemen komen en zelfs failliet dreigen te gaan.
4.3.
PFZW voert verweer en concludeert - kort samengevat - tot afwijzing van de vorderingen van Gilde, met veroordeling van Gilde in de proceskosten, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. PFZW stelt zich op het standpunt dat Gilde per 1 januari 2018 verplicht bij haar is aangesloten. Volgens PFZW vallen de NT1- en NT2-activiteiten van Gilde namelijk onder artikel I.A. sub g, onder 1, tweede gedachtestreepje van het Verplichtstellingsbesluit en vallen de NT2-activiteiten ook onder artikel I.A. sub g, onder 2, eerste gedachtestreepje van het Verplichtstellingsbesluit. PFZW heeft op die grondslag in reconventie de volgende tegenvorderingen ingesteld.
In reconventie
4.4.
PFZW vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat Gilde vanaf 1 januari 2018 onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit valt;
2. te verklaren voor recht dat Gilde vanaf 1 januari 2018 verplicht is aangesloten bij PFZW;
3. te verklaren voor recht dat Gilde vanaf 1 januari 2018 verplicht is de statuten, reglementen en de daarop gebaseerde bestuursbesluiten van PFZW na te leven;
4. Gilde te veroordelen om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis alle werknemers die in de periode van 1 januari 2018 tot en met de datum van het
vonnis bij Gilde in dienst zijn (geweest) bij PFZW aan te melden via de online
werkgeversportal MijnOrganisatie (https://www.pfzw.nl/werkgevers/mijnorganisatie.html) en daarbij alle gegevens over deze (voormalige) werknemers op te geven op de wijze als bepaald in deze portal, alsmede om binnen 60 dagen na betekening van het vonnis door
verstrekking aan PFZW van een controleverklaring van een Nederlandse
registeraccountant aan te tonen dat de door haar aangeleverde gegevens juist en
volledig zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,— per dag of
gedeelte van een dag dat Gilde daarmee in gebreke blijft, met een maximum aan
te verbeuren dwangsommen van € 250.000,--;
5. Gilde te veroordelen om de uit de vordering 2 volgende (vervangende) premienota's
en kosten te voldoen; en
6. Gilde te veroordelen in de proceskosten (in reconventie), met nakosten en
wettelijke rente.
4.5.
Gilde voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van PFZW.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie
De vorderingen van Gilde worden afgewezen
5.1.
De vorderingen van Gilde worden afgewezen, omdat de kantonrechter van oordeel is dat Gilde een werkgever is in het welzijnswerk en de maatschappelijke dienstverlening in de zin van het Verplichtstellingsbesluit als bedoeld onder I.A. sub g. Gilde verleent namelijk maatschappelijke hulp of zorg zoals gedefinieerd in dit onderdeel van het Verplichtstellingsbesluit. Dit oordeel wordt hierna nader toegelicht.
Toetsingskader
5.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de activiteiten van Gilde onder de werkingssfeer van de Verplichtstellingsbesluiten van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 augustus 2017 en 27 juni 2022 vallen. De bepalingen die voor deze zaak van belang zijn, zijn in het laatste besluit gedeeltelijk anders genummerd maar zijn inhoudelijk hetzelfde gebleven. De kantonrechter houdt bij de beoordeling de nummering van het Verplichtstellingsbesluit van 27 juni 2022 (hierna ook genoemd: het Verplichtstellingsbesluit) aan.
5.3.
Een werkingssfeerbepaling in een Verplichtstellingsbesluit moet worden uitgelegd aan de hand van de zogeheten cao-norm. De cao-norm houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. [1]
5.4.
Op grond van artikel I.A. sub g van het Verplichtstellingsbesluit is de deelneming in PFZW verplicht gesteld voor werkgevers in het welzijnswerk en de maatschappelijke dienstverlening. Deze werkgevers worden in het besluit - voor zover hier van belang - als volgt nader omschreven:
“g. werkgever in het welzijnswerk en de maatschappelijke dienstverlening:
de rechtspersoon die de inkomsten geheel of ten dele direct of indirect ontvangt uit zorgverzekeringen of van de overheid en die, al dan niet met winstoogmerk, voor meer dan 50% van de inkomsten maatschappelijke zorg of hulp verleent in een van de volgende vormen:
1. sociaal-cultureel werk:
- sociaal-culturele, educatieve, vormende en/of recreatieve activiteiten, die algemeen toegankelijk zijn en bevorderlijk kunnen zijn voor de maatschappelijke participatie en/of ontplooiing van individuen en/of groepen,
- activerende, ondersteunende en/of belangenbehartigende activiteiten gericht op bevordering van de leefbaarheid en het welzijn van (groepen van) burgers in hun woon- en leefomgeving en/of op de participatie aan en emancipatie in de samenleving van (groepen van) burgers,
(…)
2. welzijn minderheden, vluchtelingen en asielzoekers:
- activiteiten gericht op de (medische) opvang, introductie, maatschappelijke oriëntatie en/of integratie van (etnische) minderheden, vluchtelingen en asielzoekers alsmede activiteiten gericht op begeleiding, ondersteuning en deskundigheidsbevordering van organisaties die zich richten op (etnische) minderheden, vluchtelingen en asielzoekers,
(…)”
5.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat Gilde werknemers in dienst heeft en daarmee een werkgever is. Om te bepalen of Gilde kan worden beschouwd als een werkgever in het welzijnswerk en de maatschappelijke dienstverlening als bedoeld in artikel I.A. sub g van het Verplichtstellingsbesluit, moet zijn voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. er moet sprake zijn van een rechtspersoon;
b. deze rechtspersoon moet de inkomsten geheel of ten dele direct of indirect ontvangen uit zorgverzekeringen of van de overheid;
c. deze rechtspersoon moet voor meer dan 50% van de inkomsten maatschappelijke zorg of hulp verlenen in een van de vormen die onder g worden genoemd, waaronder de vormen ‘sociaal-cultureel werk’ en ‘welzijn minderheden, vluchtelingen en asielzoekers’ waar PFZW zich in deze procedure op beroept.
Er gelden geen aanvullende voorwaarden
5.6.
Gilde betoogt dat de werkgeversdefinitie ‘werkgever in het welzijnswerk en de maatschappelijke dienstverlening’ is terug te voeren op de inmiddels ingetrokken Welzijnswet 1994. Zij stelt dat deze wet niet op haar van toepassing zou zijn geweest omdat zij een taalinstituut of onderwijsinstelling is die zich niet begeeft in de welzijnssector. Volgens Gilde kan zij daarom niet onder het bereik van het Verplichtstellingsbesluit vallen.
5.7.
De kantonrechter deelt dit standpunt van Gilde niet. Wat onder ‘werkgever in het welzijnswerk en de maatschappelijke dienstverlening’, moet worden verstaan, wordt nader gedefinieerd in het artikel zelf. Dat blijkt uit het feit dat achter deze term een dubbele punt staat. Hetzelfde geldt voor de begrippen ‘sociaal-cultureel werk’ en ‘welzijn minderheden, vluchtelingen en asielzoekers’. Het is dus niet zo, dat deze begrippen nog een afzonderlijke definitie hebben die niet in het Verplichtstellingsbesluit wordt genoemd en dat ook nog aan deze definitie moet zijn voldaan voordat sprake kan zijn van een werkgever in het welzijnswerk en de maatschappelijke dienstverlening in de zin van het Verplichtstellingsbesluit. Het betoog van Gilde dat zij niet onder het bereik van het Verplichtstellingsbesluit kan vallen omdat zij geen welzijnsorganisatie is in de zin van de voormalige Welzijnswet 1994, kan om deze reden niet slagen.
5.8.
De kantonrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden a tot en met c is voldaan. Dit wordt hierna nader toegelicht.
Voorwaarde a: Gilde is een rechtspersoon
5.9.
Vast staat dat Gilde een rechtspersoon is, zodat aan de voorwaarde onder a. is voldaan.
Voorwaarde b: Gilde ontvangt haar inkomsten geheel of ten dele direct of indirect van de overheid
5.10.
Tussen partijen staat vast Gilde voor haar NT1-activiteiten subsidie ontvangt van gemeenten. Gilde voldoet hierdoor ook aan de voorwaarde onder b. Anders dan Gilde stelt, is het niet zo dat 50% van de inkomsten afkomstig moeten zijn van de overheid: één euro is bij wijze van spreken voldoende. De grens van 50% geldt alleen voor de voorwaarde onder c.
5.11.
Los daarvan geldt ook voor de NT2-activiteiten van Gilde dat zij haar inkomsten hiervoor direct of indirect van de overheid ontvangt. Vanaf 1 januari 2018 tot 1 januari 2022 ontving Gilde deze inkomsten indirect van de overheid, omdat de inburgeraars de taallessen betaalden met een lening die zij van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) kregen voor de bekostiging van hun inburgeringstraject. Deze lening werd bij het behalen van het inburgeringsexamen kwijtgescholden. Vanaf 1 januari 2022 worden de NT2-activiteiten rechtstreeks door de gemeenten betaald en ontvangt Gilde haar inkomsten hiervoor dus direct van de overheid.
5.12.
Gelet hierop is voldaan aan de voorwaarde onder b. dat Gilde haar inkomsten geheel of ten dele direct of indirect ontvangt van de overheid.
Voorwaarde c: Gilde verleent voor meer dan 50% van haar inkomsten maatschappelijke zorg of hulp in de vorm van ‘sociaal cultureel werk’ en ‘welzijn minderheden, vluchtelingen en asielzoekers’
5.13.
PFZW stelt zich op het standpunt dat de NT1- en NT2-activiteiten van Gilde vallen onder artikel I.A. sub g, onder 1, tweede gedachtestreepje van het Verplichtstellingsbesluit, en dat de NT2-activiteiten ook vallen onder artikel I.A. sub g, onder 2, eerste gedachtestreepje van het Verplichtstellingsbesluit.
5.14.
Bij de NT2-activiteiten gaat het om taalonderwijs aan inburgeraars, arbeidsmigranten en EU-onderdanen. PFZW stelt dat dit inburgeringsactiviteiten zijn die zijn gericht op het behalen van een inburgeringsexamen en dat deze daarom vallen onder de noemer ‘welzijn minderheden, vluchtelingen en asielzoekers’. De kantonrechter volgt PFZW in dit standpunt. Gilde heeft zelf ook erkend dat het NT2-taalonderwijs onderdeel uitmaakt van een bredere educatie- en inburgeringsopdracht. Tussen partijen is niet in geschil dat het leren van de Nederlandse taal een belangrijk middel is om in de Nederlandse samenleving te integreren en bevorderlijk kan zijn voor de zelfredzaamheid en het kunnen participeren in de samenleving. De NT2-activiteiten zijn daarmee aan te merken als activiteiten die zijn gericht op integratie van minderheden, vluchtelingen en asielzoekers zoals bedoeld in artikel I.A. sub g, onder 2, eerste gedachtestreepje van het Verplichtstellingsbesluit.
5.15.
Bij de NT1-activiteiten gaat het om onderwijs aan Nederlandstalige laaggeletterden. PFZW heeft betoogd dat de aanpak van laaggeletterdheid een middel is om de gezondheid van laaggeletterden te vergroten, armoede te bestrijden, welzijn te verbeteren, eenzaamheid tegen te gaan en participatie op de arbeidsmarkt en in de samenleving te vergroten. Gilde heeft dit niet weersproken. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij deel uitmaakt van een stuurgroep voor de aanpak van laaggeletterdheid met organisaties als de gemeente, de GGD, de bibliotheek en het UWV, en dat zij daarbij een stukje van de integrale aanpak van de stuurgroep uitvoert. De kantonrechter is van oordeel dat de NT1-activiteiten die Gilde in dit kader uitvoert vallen onder de noemer ‘sociaal-cultureel werk’, omdat het daarbij gaat om activerende en ondersteunende activiteiten gericht op het welzijn van (groepen van) burgers in hun woon- en leefomgeving en op hun participatie aan en in de samenleving, zoals bedoeld in artikel I.A. sub g, onder 1, tweede gedachtestreepje van het Verplichtstellingsbesluit. Dit geldt overigens in gelijke mate voor de NT2-activiteiten. Deze activiteiten zijn ook als ‘sociaal-cultureel werk’ aan te merken.
5.16.
Gilde stelt dat educatieve activiteiten zoals taallessen niet onder artikel I.A. sub g onder 1, tweede gedachtestreepje kunnen vallen, omdat deze al onder het eerste gedachtestreepje vallen en PFZW de aansluitplicht niet op dit eerste gedachtestreepje baseert. Als het de bedoeling was geweest om educatieve activiteiten ook onder het tweede gedachtestreepje te laten vallen, dan waren deze activiteiten daarin wel expliciet opgenomen, Dit is echter niet gebeurd.
5.17.
De kantonrechter volgt Gilde niet in dit betoog. Bij het eerste gedachtestreepje gaat het immers uitsluitend om educatieve activiteiten die algemeen toegankelijk zijn. De educatieve activiteiten van Gilde zijn echter niet algemeen toegankelijk, omdat deze voor een specifieke doelgroep zijn bedoeld. De bewoordingen van dit onderdeel van het Verplichtstellingsbesluit, gelezen in het licht van de overige bepalingen, verzetten zich er dus niet tegen dat educatieve activiteiten die niet algemeen toegankelijk zijn onder het tweede gedachtestreepje vallen.
5.18.
Tussen partijen staat vast dat Gilde voor meer dan 50% van haar inkomsten NT1- en NT2-activiteiten verricht en daarmee voor meer dan 50% van haar inkomsten maatschappelijke zorg of hulp verleent in de vorm van ‘sociaal cultureel werk’ en ‘welzijn minderheden, vluchtelingen en asielzoekers’ als bedoeld in het Verplichtstellingsbesluit. Dit betekent dat ook aan de voorwaarde onder c. is voldaan.
Conclusie: Gilde is een werkgever in de zin van het Verplichtstellingsbesluit
5.19.
De conclusie luidt daarom dat Gilde een werkgever is in de zin van het Verplichtstellingsbesluit als bedoeld onder I.A. sub g. Zij is daarom vanaf 1 januari 2018, het moment waarop zij haar NT1- en NT2-activiteiten is gaan verrichten, verplicht bij PFZW aangesloten.
Er is geen mogelijkheid een uitzondering op de aansluitplicht aan te nemen
5.20.
Gilde stelt dat zij niet kan worden gehouden tot verplichte aansluiting bij PFZW, omdat het Verplichtstellingsbesluit voor haarzelf maar ook voor PFZW onduidelijk is. Dit laatste blijkt volgens Gilde uit het feit dat PFZW verschillende standpunten heeft ingenomen over de vraag welk gedachtestreepje van het Verplichtstellingsbesluit op Gilde van toepassing is. Dit terwijl de formulering die in het Verplichtstellingsbesluit ter aanduiding van de werkingssfeer wordt gebruik zodanig moet zijn dat het voor een gemiddelde werkgever bij lezing daarvan duidelijk is, of naar objectieve maatstaven redelijkerwijs moet zijn, dat zijn bedrijfsactiviteiten vallen onder de werkingssfeer daarvan.
5.21.
De kantonrechter is van oordeel dat de werkingssfeerbepaling van het Verplichtstellingsbesluit wel duidelijk is. Zoals hierboven is overwogen, blijkt uit de bewoordingen van het Verplichtstellingsbesluit dat de begrippen ‘werkgever in het welzijnswerk en de maatschappelijke dienstverlening’ ‘sociaal-cultureel werk’ en ‘welzijn minderheden, vluchtelingen en asielzoekers’ door de sociale partners zijn omschreven in de werkingssfeerbepaling zelf. Het standpunt van Gilde dat deze begrippen kwalificeren als afzonderlijke voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit te vallen, kan dus niet worden gevolgd. Op grond van de bewoordingen van het Verplichtstellingsbesluit is het ook duidelijk dat educatieve activiteiten die niet algemeen toegankelijk zijn onder het tweede gedachtestreepje kunnen vallen.
5.22.
Voor zover de tekst van het Verplichtstellingsbesluit wel onduidelijk zou zijn, dan geldt op basis van rechtspraak van de Hoge Raad dat de rechter het Verplichtstellingsbesluit nog steeds moet uitleggen aan de hand van de cao-norm. De rechter kan niet volstaan met de constatering dat de tekst onvoldoende duidelijk is, en op alleen die grond oordelen dat een werknemer niet onder het Verplichtstellingsbesluit valt. [2]
5.23.
Als - zoals Gilde stelt - de bewoordingen van de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit inderdaad op verschillende manieren zouden kunnen worden uitgelegd, dan zou op grond van de cao-uitlegnorm moeten worden gekeken naar de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de verschillende tekstinterpretaties. Het rechtsgevolg dat Gilde aan haar eigen uitleg verbindt, namelijk dat haar werknemers niet onder het Verplichtstellingsbesluit zouden vallen, is niet aannemelijk omdat vaststaat dat deze werknemers niet onder de werkingssfeer van een andere cao of een andere verplichtstelling vallen. Gilde volgt voor haar werknemers weliswaar de cao mbo, maar doet dit vrijwillig. Als het voor specifieke werknemers wel zo zou zijn dat zij onder een andere verplichtstelling vallen, dan geldt op grond van artikel I.B. sub b van het Verplichtstellingsbesluit overigens een uitzondering voor werknemers die verplicht zijn deel te nemen in een ander fonds. et
5.24.
PFZW heeft zich bovendien van meet af aan op het standpunt gesteld dat Gilde onder het Verplichtstellingsbesluit valt. Met betrekking tot de verschillende standpunten die zij heeft ingenomen over de grondslag van de aansluitingsplicht van Gilde, heeft zij er terecht op gewezen dat zij ten opzichte van een werkgever een kennisachterstand heeft omdat zij niet precies weet welke activiteiten een werkgever verricht. PFZW heeft er verder terecht op gewezen dat zij geen beleidsvrijheid heeft om rekening te houden met bijzondere omstandigheden bij de werkgever, maar verplicht is werkgevers aan te sluiten als deze onder het Verplichtstellingsbesluit vallen. Zij heeft Gilde overleg aangeboden over een betalingsregeling om de financiële gevolgen van de aansluitingsplicht te verzachten.
5.25.
Gilde heeft aangevoerd dat zij zich als een onderwijsinstelling ziet en niet als een welzijnsinstelling. De kantonrechter merkt hierover op dat dit in zoverre begrijpelijk is, omdat de NT1- en NT2-activiteiten voorheen door het ROC werden verzorgd. Dit kan echter geen gevolgen hebben voor de aansluitplicht van Gilde. Indien een werkgever activiteiten verricht die vallen onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit, dan is hij verplicht aangesloten bij PFZW. Daarbij kan geen rekening worden gehouden met de vraag in hoeverre de werkgever zich verbonden voelt met de sectoren waarop het Verplichtstellingsbesluit van toepassing is.
5.26.
De kantonrechter begrijpt dat 2400 leerlingen en circa 60 personeelsleden van Gilde gedupeerd worden als het werkelijk tot een faillissement van Gilde komt. Daar staat tegenover dat het nu al geruime tijd bekend is op welk standpunt PFZW zich stelt. De kantonrechter neemt aan dat Gilde deze tijd niet ongebruikt voorbij heeft laten gaan en overleg heeft gevoerd met de Stichting Gilde Opleidingen die de aandelen in Gilde houdt.
De vorderingen van Gilde worden afgewezen
5.27.
Gezien het voorgaan luidt de conclusie dat Gilde vanaf 1 januari 2018 verplicht bij PFZW is aangesloten. De vorderingen van Gilde worden daarom afgewezen.
Kosten
5.28.
Gilde is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van PFZW worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 812,00 (2 punten x tarief € 406,00)
- nakosten €
135,00
Totaal € 947,00
In reconventie
De vorderingen in reconventie worden toegewezen
5.29.
Omdat in conventie is geoordeeld dat Gilde vanaf 1 januari 2018 verplicht is aangesloten bij PFZW en de vorderingen in reconventie op deze grondslag zijn gebaseerd, zullen deze vorderingen worden toegewezen.
Kosten
5.30.
Gilde is ook in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Die worden aan de kant van PFZW begroot op € 406,00 (1 punt x tarief
€ 406,00).
5.31.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt Gilde in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Gilde niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Gilde ook de kosten van betekening betalen;
In reconventie
6.3.
verklaart voor recht dat Gilde vanaf 1 januari 2018 onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit valt;
6.4.
verklaart voor recht dat Gilde vanaf 1 januari 2018 verplicht is aangesloten bij PFZW;
6.5.
verklaart voor recht dat Gilde vanaf 1 januari 2018 verplicht is de statuten, reglementen en de daarop gebaseerde bestuursbesluiten van PFZW na te leven;
6.6.
veroordeelt Gilde om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis alle werknemers die in de periode van 1 januari 2018 tot en met de datum van het vonnis bij Gilde in dienst zijn (geweest) bij PFZW aan te melden via de online
werkgeversportal MijnOrganisatie (https://www.pfzw.nl/werkgevers/mijnorganisatie.html) en daarbij alle gegevens over deze (voormalige) werknemers op te geven op de wijze als bepaald in deze portal, alsmede om binnen 60 dagen na betekening van het vonnis door
verstrekking aan PFZW van een controleverklaring van een Nederlandse
registeraccountant aan te tonen dat de door haar aangeleverde gegevens juist en
volledig zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of
gedeelte van een dag dat Gilde daarmee in gebreke blijft, met een maximum aan
te verbeuren dwangsommen van € 250.000,--;
6.7.
veroordeelt Gilde om de uit de veroordeling onder 6.4. volgende (vervangende) premienota's en kosten te voldoen;
6.8.
veroordeelt Gilde tot betaling van de proceskosten aan de zijde van PFZW, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 406,00; Als Gilde niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Gilde ook de kosten van betekening betalen;
6.9.
veroordeelt Gilde in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
in conventie en in reconventie
6.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 24 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1622, r.o. 3.1.2
2.Hoge Raad 30 augustus 2024, ECLI:NL:HR:2024:1102, r.o. 3.2.2