ECLI:NL:RBMNE:2024:593

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/2151
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting door de heffingsambtenaar van de gemeente Almere

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2024 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Almere. De naheffingsaanslag werd opgelegd op 9 juli 2022, nadat een parkeercontroleur had vastgesteld dat de auto van eiser zonder betaling van parkeerbelasting was geparkeerd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond in de uitspraak op bezwaar van 17 maart 2023. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 behandeld tijdens een online zitting, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd, omdat niet vaststond dat er parkeerbelasting verschuldigd was. Artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) staat naheffing alleen toe als er belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald. In deze zaak was er echter geen bewijs dat eiser langer dan een uur had geparkeerd, en volgens de geldende verordening was het eerste uur gratis.

De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en oordeelde dat eiser het betaalde griffierecht vergoed moest krijgen. Daarnaast werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die op € 515,- werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de naheffingsaanslag niet in stand kon blijven, omdat de enige juiste uitkomst was dat eiser geen parkeerbelasting verschuldigd was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2151

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Klinkhamer).

Inleiding

Op 9 juli 2022 heeft de heffingsambtenaar aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting (naheffingsaanslag) opgelegd.
In de uitspraak op bezwaar van 17 maart 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 op een online zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Overwegingen

De aanleiding voor deze procedure
1. Eiser heeft zijn auto met het kenteken [kenteken] op 27 juni 2022 geparkeerd ter hoogte van de Almelostraat in Almere. Een parkeercontroleur heeft om 15.28 uur vastgesteld dat de auto daar geparkeerd stond zonder dat de parkeerbelasting was voldaan. Daarom is aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,50, bestaande uit € 0,00 tariefkosten en € 66,50 kosten van de naheffingsaanslag.
2. Volgens eiser is de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd. De beroepsgronden van eiser worden hieronder besproken.
Ingetrokken beroepsgrond
3. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden. Op de zitting heeft eiser deze beroepsgrond ingetrokken. De rechtbank zal deze grond daarom niet meer bespreken in haar uitspraak.
Het nultarief
4. Vast staat dat de auto van eiser geparkeerd stond in de Almelostraat. Deze straat is gelegen in de wijk Stedenwijk Midden. Die wijk is in het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingplaatsen en belanghebbendenplaatsen Schilwijken Almere Stad met ingang van 1 januari 2022 aangewezen als wijk waarin parkeerbelasting op grond van de Verordening parkeerbelasting Almere 2022 verschuldigd is. [1] Uit de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Almere blijkt dat het eerste uur gratis is. Het uurtarief voor het tweede tot het zesde uur is € 1,-. De heffingsambtenaar is in de naheffingsaanslag uitgegaan van het tarief voor het eerste uur (het nultarief).
5. Eiser stelt dat hij een naheffingsaanslag heeft ontvangen die enkel uit het bedrag aan kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag bestaat. Er wordt aan eiser geen parkeerbelasting geheven. Eiser was dan ook geen parkeerbelasting verschuldigd, zodat geen naheffingsaanslag kon worden opgelegd. Gelet op artikel 234 van de Gemeentewet en artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bestaat er daarom geen grond voor de opgelegde naheffingsaanslag. Immers, een naheffingsaanslag kan enkel worden opgelegd als geen of te weinig belasting is betaald. De naheffingsaanslag moet daarom worden vernietigd.
6. De heffingsambtenaar stelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst de heffingsambtenaar naar de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2023. [2] In deze zaak werd in de naheffingsaanslag ook uitgegaan van het nultarief en oordeelde de rechtbank dat de aanslag terecht was opgelegd. De verwijzing naar deze uitspraak gaat hier naar het oordeel van de rechtbank echter niet op. Zoals ook de heffingsambtenaar op de zitting heeft erkend, ging het in die zaak om een andere situatie. In die zaak was namelijk niet in geschil dat de auto langer dan een uur geparkeerd stond. Er was dus hoe dan ook parkeerbelasting verschuldigd, omdat na het eerste uur parkeren sprake is van een betaald tarief. In deze zaak staat echter niet vast dat eiser langer dan een uur geparkeerd heeft. De heffingsambtenaar heeft immers niet aannemelijk kunnen maken dat de auto er langer dan een uur heeft gestaan.
7. De heffingsambtenaar stelt desondanks dat er een naheffingsaanslag kan worden opgelegd zonder dat er parkeerbelasting verschuldigd was. De rechtbank kan dit standpunt ook niet volgen. Op basis van artikel 20, eerste lid, van de AWR kan de heffingsambtenaar naheffen als de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald. Zoals hiervoor is overwogen, is in deze zaak niet vast komen te staan of er belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, omdat de heffingsambtenaar niet kan aantonen dat eiser langer dan een uur geparkeerd heeft en voor het eerste uur niet hoeft te worden betaald. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 14 november 2023. [3] In deze uitspraak oordeelt het gerechtshof dat als belasting behoort te worden voldaan of afgedragen en deze belasting (gedeeltelijk) niet is betaald, de heffingsambtenaar de te weinig geheven belasting kan naheffen (artikel 20 van de AWR in combinatie met artikel 231 van de Gemeentewet). Artikel 20 van de AWR beperkt de mogelijkheid tot naheffing van belasting die op aangifte behoort te worden voldaan, maar niet is betaald. Daarvan in deze zaak dus geen sprake, omdat niet vaststaat dat er parkeerbelasting moet worden betaald. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie

8. De naheffingsaanslag is ten onrechte opgelegd. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar van 17 maart 2023. Omdat de enige juiste uitkomst is dat de naheffingsaanslag niet in stand kan blijven, neemt de rechtbank zelf een beslissing en vernietigt ook de naheffingsaanslag. Deze uitspraak komt in de plaats van de uitspraak op bezwaar. Eiser hoeft de naheffingsaanslag niet te betalen.

Griffierecht en proceskostenveroordeling

9. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank ziet verder aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van eiser in bezwaar en in beroep. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 515,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 310,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,- vermenigvuldigd met een wegingsfactor van 0,25). De rechtbank hanteert in lijn met haar vaste uitgangspunten een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak een naheffingsaanslag parkeerbelasting betreft. [4]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 515,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het aanwijzingsbesluit is gepubliceerd in het Gemeenteblad van 7 december 2021, nr. 443097.
4.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481.