ECLI:NL:RBMNE:2024:5840

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
11218939 UE VERZ 24-205 AP/1183
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen wegens onvoldoende bewijs van verwijtbaar gedrag en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 14 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de verzoekende partij en de verwerende partij. De verzoekende partij had ontbinding verzocht op basis van verwijtbaar gedrag van de werknemer, [verwerende partij], en een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat niet is gebleken van diefstal of ander verwijtbaar gedrag tijdens het ophalen van persoonlijke spullen door [verwerende partij]. De rechter oordeelde dat de gebeurtenissen van de afgelopen twee jaar in de beoordeling moesten worden meegenomen en dat er geen verstoorde arbeidsverhouding was die het voortzetten van de arbeidsovereenkomst onredelijk maakte.

De kantonrechter constateerde dat de werkgever, de verzoekende partij, structureel de adviezen van de bedrijfsarts naast zich had neergelegd en niet had voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. Dit leidde tot een situatie waarin de werknemer niet adequaat kon re-integreren. De kantonrechter benadrukte dat de werkgever een degelijk mediationtraject diende te starten om de situatie op te lossen. De rechter heeft ook een deel van de werkelijk gemaakte advocaatkosten toegewezen aan de werknemer en de zaak voor de inkomensschade verwezen naar de schadestaatprocedure.

De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie en samenwerking tussen werkgever en werknemer, vooral in situaties van conflict en re-integratie. De kantonrechter heeft de verzoeken van de werkgever afgewezen en de werkgever veroordeeld tot betaling van de proceskosten en een deel van de advocaatkosten van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11218939 UE VERZ 24-205 AP/1183
Beschikking van 14 oktober 2024
inzake
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[verzoekende partij],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen de [verzoekende partij] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. A.J.P. van Beurden,
tegen:
[verwerende partij],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verwerende partij] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. B. Tomlow.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de [verzoekende partij] , ter griffie ingekomen op 18 juli 2024;
  • het verweerschrift van [verwerende partij] van 29 augustus 2024;
  • de e-mail van mr. van Beurden met productie 35 tot en met 37;
  • de pleitnotavan de gemachtigden van beide partijen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 september 2024. Namens de [verzoekende partij] zijn verschenen: mevrouw [A] , de heer [B] , de heer [C] , de heer [D] en de heer [E] , met mevrouw [F] (jurist van de [verzoekende partij] ) en de gemachtigde mr. A.J.P. van Beurden. [verwerende partij] is verschenen met zijn gemachtigde mr. B. Tomlow en mr. G. Graus. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekening gehouden. Partijen hebben nog geprobeerd een minnelijke regeling te treffen. Dit is niet gelukt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
[verwerende partij] , geboren op [1961] , is sinds 1 maart 2009 in dienst van de [verzoekende partij] . Per 1 juni 2022 heeft [verwerende partij] promotie gemaakt naar de functie van [functie] bij [naam] (hierna [naam] ), afdeling [afdeling] . Meer in het bijzonder houdt [verwerende partij] zich bezig met het beheer van monumentale panden, klokkentorens en de […] . Het betreft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op de arbeidsovereenkomst is de [CAO] van toepassing. [verwerende partij] maakte onderdeel uit van het kernteam dat zich bezig hield met de restauratie van de […] in [plaats] .
2.2.
Op 16 november 2022 is een conflict ontstaan in het kernteam dat vervolgens ook geleid heeft tot een escalatie van de verhouding tussen de [verzoekende partij] en [verwerende partij] . Hoe dat gegaan is zal bij de beoordeling verder besproken worden.
2.3
[verwerende partij] heeft zich op 12 december 2022 ziek gemeld en is daarna gestart met re-integreren. Hoewel [verwerende partij] er in slaagde zijn uren uit te bouwen bleef het conflict tussen partijen onopgelost en is [verwerende partij] ook niet meer toegelaten in het kernteam of op de [locatie] , waar hij eerder kantoor hield. Aldus kon hij zijn werkzaamheden ook niet meer geheel verrichten. Het UWV heeft tot twee keer toe geoordeeld dat de [verzoekende partij] niet of onvoldoende heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, omdat – kort gezegd - zij geen (degelijk) mediationtraject is gestart en de dialoog met [verwerende partij] niet aanging.
2.4.
Op 22 april 2024 was [verwerende partij] op afspraak aanwezig op de [locatie] . Deze afspraak was gemaakt om [verwerende partij] in staat te stellen zijn persoonlijke eigendommen op te halen. [verwerende partij] bracht drie mensen mee om hem te helpen, waaronder de heer [H] en [I] . De sfeer tijdens dit bezoek was gespannen. [verwerende partij] nam meer zaken mee dan de [verzoekende partij] wilde. Volgens de [verzoekende partij] heeft [verwerende partij] zich op dat moment ernstig misdragen. [C] , op dat moment de [functie] van [verwerende partij] en daar ook namens de [verzoekende partij] aanwezig, heeft daarvan een officiële integriteitsmelding gedaan bij de [verzoekende partij] . [verwerende partij] is vervolgens geschorst.
2.5
Daarop is een feitenonderzoek gestart. Van dit feitenonderzoek is een rapport opgesteld, gedateerd op 24 mei 2024. De directeur van [naam] , mevrouw [A] heeft op basis van het rapport besloten de schorsing om te zetten in een vrijstelling van werkzaamheden en bij brief van 21 juni 2024 aangekondigd dat zij een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal gaan indienen bij de kantonrechter. Zij heeft geconcludeerd dat sprake is van drie integriteitsschendingen, te weten:
“ [verwerende partij] heeft zich op ongepaste wijze verbaal uitgelaten ten aanzien van twee collega’s, door aan te geven “en nou oprotten” en “je hebt zeker [M] aan de lijn, die matennaaier”;
[verwerende partij] heeft een intimiderende c.q. dreigende houding aangenomen ten opzichte van [C] door dicht bij hem te staan met een koevoet in de hand;
door [verwerende partij] zijn een kruisbloem, een hoeveelheid stenen en een piron meegenomen, zonder dat hij daarvoor toestemming had;”

3.Het verzoek en het verweer en de tegenverzoeken

3.1.
De [verzoekende partij] verzoekt op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 primair sub e (verwijtbaar handelen), subsidiair sub g (verstoorde arbeidsrelatie) en meer subsidiair sub i (cumulatiegrond) Burgerlijk Wetboek (BW) om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen op de korst mogelijke termijn.
3.2.
De [verzoekende partij] stelt zich primair op het standpunt dat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen. Daaraan legt zij ten grondslag diefstal/het ongeoorloofd meenemen van eigendom van de [verzoekende partij] en de onheuse bejegening van werknemers van de [verzoekende partij] op 22 april 2024, in het bijzonder dat [verwerende partij] heeft gedreigd te slaan met een koevoet. De [verzoekende partij] stelt daarnaast dat [verwerende partij] de aanwijzingen van zijn leidinggevende heeft genegeerd. De [verzoekende partij] stelt dat de leidinggevende van [verwerende partij] hem expliciet de instructie heeft gegeven om de stenen en de kruisbloem achter te laten op de [locatie] , maar hij nam deze zaken toch mee.
3.3.
De [verzoekende partij] stelt zich subsidiair op het standpunt dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie die zodanig is dat van de [verzoekende partij] niet gevergd kan worden dat zij de arbeidsovereenkomst verder voortzet. Daaraan legt zij ten grondslag, naast de hiervoor al genoemde gronden, dat de houding van [verwerende partij] de effectiviteit en de doelmatigheid van de teams waarvan hij deel uitmaakt ondermijnen. Dat [verwerende partij] zich permanent aangevallen voelt en altijd boos is en dat deze boosheid zich richt tegen zijn leidinggevende, de externe projectleider en de andere kernteamleden. [verwerende partij] zou onvoldoende informatie delen met het kernteam. Het incident op 24 april 2024 vormde voor de [verzoekende partij] de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen.
3.4.
Meer subsidiair stelt de [verzoekende partij] zich op het standpunt dat sprake is van de cumulatie grond (i), omdat, indien de kantonrechter van oordeel is dat de hiervoor genoemde gronden op zichzelf nog geen voldragen ontslaggronden vormen, voor beide gronden wel substantiële omstandigheden aanwezig zijn, zodat die in combinatie moeten leiden tot de conclusie dat verdere voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet van de [verzoekende partij] gevergd kan worden.
3.5.
[verwerende partij] voert verweer. Hij stelt zich primair op het standpunt dat er geen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst bestaat en verzoekt de kantonrechter het verzoek van de [verzoekende partij] inclusief de nevenvorderingen af te wijzen. Hij wil graag weer aan het werk in zijn eigen functie. Voor het geval de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, verzoekt hij om toekenning van een billijke vergoeding van € 90.000,00, de transitievergoeding of, meer subsidiair, een vergoeding van € 45.000,00 op grond van schending van goed werkgeverschap.
3.6.
In alle gevallen verzoekt [verwerende partij] de kantonrechter de [verzoekende partij] te veroordelen tot betaling van de werkelijk gemaakte proceskosten van € 37.190,84 plus € 5.000 PM, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het verweerschrift. Daarnaast verzoekt hij dat de [verzoekende partij] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 167,99 (voor werkschoenen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het verweerschrift en betaling van de kosten vermeld in productie 53 bij het verweerschrift, deels nader op te maken bij staat. Deze kosten bestaan, voor zover op dit moment gespecificeerd, uit medische behandelingskosten, inhoudingen salaris tgv wet Poortwachter, juridische kosten, de kosten van het deskundigenoordeel UWV(twee maal), de werkschoenen en inkomstenverlies door de Wet Poortwachter.

4.De beoordeling van het ontbindingsverzoek

4.1.
De kantonrechter zal het verzoek tot ontbinding van de werkgever afwijzen. In het onderstaande wordt uitgelegd waarom.
4.2.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van de [verzoekende partij] is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden als daarvoor een redelijke grondslag is. De [verzoekende partij] heeft een aantal grondslagen aangevoerd. Hoewel het primaire verzoek is gegrond op de e-grond (verwijtbaar gedrag) is de kantonrechter van oordeel dat de gebeurtenissen van 22 april 2024 niet los gezien kunnen worden van de voorgeschiedenis. Daarom zal de kantonrechter eerst daarop ingaan, vaststellen welke feiten voldoende aannemelijk zijn en vervolgens vaststellen welke gevolgen daaraan verbonden moeten worden voor de ingediende verzoeken.
De voorgeschiedenis
4.3.
Uit het dossier wordt duidelijk dat [verwerende partij] tot november 2022 steeds goed gefunctioneerd heeft, verschillende gratificaties heeft ontvangen en in juni 2022 een promotie heeft gehad. Er wordt in de stukken melding gemaakt van een gesprek dat in 2019 heeft plaatsgevonden over de verantwoordelijkheden en de hiërarchische verhoudingen binnen het kernteam. Dat wordt door de [verzoekende partij] aangeduid als ‘Goed gesprek’ en de kantonrechter begrijpt dat dit een vast jaarlijkse terugkerend (personeels)gesprek betreft. Dat het meer geweest is dan dat of dat het gericht is op mogelijk disfunctioneren van [verwerende partij] blijkt niet uit de stukken, integendeel zijn destijds direct leidinggevende [J] prijst de wijze van communiceren van [verwerende partij] . Ook in een evaluatieformulier van [K] (adviseur Erfgoed) uit 2021 blijkt een positieve inbreng van [verwerende partij] .
4.4.
De [verzoekende partij] stelt in haar verzoekschrift dat er regelmatig aanvaringen waren tussen [verwerende partij] en [L] (gedelegeerd opdrachtgever van de [verzoekende partij] ) en [M] ( [functie] ), en soms ook derden, en dat deze aanvaringen, kort gezegd, enkel te wijten waren aan [verwerende partij] , omdat hij de hiërarchische verhoudingen niet respecteerde, teveel informatie voor zichzelf hield en in zijn gesprekken nogal fel uit de hoek kon komen. Dat kan naar het oordeel van de kantonrechter niet anders worden uitgelegd dan dat de [verzoekende partij] van mening is s dat [verwerende partij] disfunctioneerde. Echter voor het conflict op 16 november 2022 blijkt uit het dossier niets van een disfunctioneren van [verwerende partij] waar het gaat om samenwerken en/of communiceren. Voor zover de [verzoekende partij] zich beroept op stukken van voor die tijd, blijkt uit die stukken niets van kritiek op [verwerende partij] op juist die punten en blijkt ook niet dat gesprekken over ieders rol e.d. vanuit een kritiek op die punten zijn gevoerd. Er blijkt ook nergens dat voor die datum van enig verbetertraject sprake is geweest. [verwerende partij] heeft op zijn beurt wel relevante verklaringen overgelegd (productie 6 bij verweerschrift) waaruit blijkt dat de mensen waarmee hij veel samenwerkte géén (noemenswaardige) problemen hadden met zijn manier van functioneren en graag met hem samenwerkten. Dat er voor 16 november 2022 sprake was van enig disfunctioneren van [verwerende partij] , dan wel een gespannen werksfeer is dan ook niet gebleken.
4.5.
Aan de orde is dan of de gebeurtenissen op 16 november 2022 rechtvaardigden dat de [verzoekende partij] op dat moment [verwerende partij] zonder voorafgaand gesprek of traject direct en naar achteraf blijkt definitief van het project […] afhaalde.
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat tot het verweerschrift nergens uit de stukken blijkt wat nu de aanleiding voor het conflict was. Vast staat inmiddels wel dat [verwerende partij] tijdens een bespreking in het kernteam op 16 november 2022 heeft aangegeven verbaasd te zijn over het feit dat er geen dakhaken teruggeplaatst zouden worden op de spits van de […] en geïrriteerd was dat dit niet met hem was besproken. [verwerende partij] was van mening dat dit noodzakelijk was omdat zonder die haken loodgieters en inspecteurs van Monumentenzorg niet veilig op de spits zouden kunnen werken. Dit is kennis die bij uitstek bij de beheerder van de […] aanwezig is. De restauratie-architect vond de haken niet mooi en dacht dat er sprake zou zijn van gevolgschade aan de spits, aldus [verwerende partij] . [verwerende partij] heeft op hogere onderhoudskosten gewezen. [L] en [M] hebben zich vervolgens aan de kant van de architect geschaard. Hierdoor ontstond irritatie bij [verwerende partij] en kennelijk is hij daarbij boos geworden en heeft hij gesproken met stemverheffing. Hij heeft daarvoor zijn excuses gemaakt. De dakhaken zijn later alsnog geplaatst, om de redenen die [verwerende partij] ook al had aangegeven. Dat [verwerende partij] wordt aangesproken op het spreken met stemverheffing of te sterk taalgebruik is goed denkbaar, maar waarom dit incident moest leiden tot het onmiddellijk verwijderen van [verwerende partij] van het project niet. Zeker niet nu [verwerende partij] als beheerder van de […] juist bij uitstek op de hoogte was van alle beheerszaken die verband hielden met […] . De wijze waarop de [verzoekende partij] is omgegaan met dit incident getuigt er naar het oordeel van de kantonrechter van dat zij er met gestrekt been is ingegaan: er is geen onderzoek gedaan, er is geen gesprek gevoerd, [verwerende partij] is niet gehoord en is direct van het project gehaald. Pas daarna hebben gesprekken plaatsgevonden, waarbij [M] en [L] wel van het begin af aan duidelijk hebben gemaakt dat zij niet meer met [verwerende partij] wilden werken. Indien zoals de [verzoekende partij] stelt destijds wel gesproken is over de aanleiding, hetgeen overigens nergens uit de stukken blijkt, is voor de kantonrechter onbegrijpelijk dat daarbij zo eenzijdig de pijlen op het handelen van [verwerende partij] zijn gericht. De [verzoekende partij] heeft met die keuze en werkwijze de verhouding vanaf dat moment direct en onnodig op scherp gesteld,
4.7.
In december 2022 heeft [N] , in haar hoedanigheid van coach, gesprekken gevoerd met de betrokkenen, dus ook met [L] en [M] . Dat dit gesprek heeft plaatsgevonden blijkt uit een (aangevuld) gespreksverslag van 20 december 2024. Uit datzelfde verslag blijkt dat door [O] en [P] van de [verzoekende partij] is aangegeven dat het functioneren van [verwerende partij] als beheerder van de […] niet ter discussie stond. De vertrouwenspersoon [Q] , die bij verschillende gesprekken aanwezig is geweest heeft over dat gesprek verklaard dat is gezegd dat er eigenlijk geen juridische grondslag was voor het verwijderen van [verwerende partij] van het project. Ook heeft [Q] verklaard dat [verwerende partij] was toegezegd dat hij zijn eigen werk gewoon zou hervatten maar dat dit niet gebeurde. Het gesprek werd niet aangegaan. Uit het gespreksverslag blijkt ook dat [O] en [P] ervan uit gaan dat er zorgvuldige verslagleggen zal plaatsvinden door [N] . Dat is ook niet gebeurd. De [verzoekende partij] heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Dit is een onzorgvuldige en ook verwijtbare handelwijze van de [verzoekende partij] jegens haar werknemer. Met een zorgvuldig onderzoek, waarbij ook doorgevraagd zou zijn op de houding die [L] en [M] aan [verwerende partij] verweten en de onderbouwing daarvan met concrete voorbeelden, had op dat moment een bijsturing kunnen plaatsvinden. De verklaringen van [L] en [M] die in deze procedure zijn ingebracht vermelden wel dat sprake is van grensoverschrijdend gedrag (met stemverheffing praten), maar waar een en ander over ging en wat er dan precies gezegd of gedaan is, is niet vermeld. Op deze verklaringen had de [verzoekende partij] naar het oordeel van de kantonrechter niet mogen afgaan zoals zij heeft gedaan, temeer niet nu [verwerende partij] onbetwist terecht een punt had gemaakt van de dakhaken.
4.8.
Op 12 December 2022 heeft [verwerende partij] zich ziek gemeld. Op 5 januari 2023 adviseerde de bedrijfsarts een opbouwschema en, omdat de ontstane conflictsituatie het herstel belemmerde, een open dialoog om de ontstane situatie te de-escaleren. Dat advies was helder, maar werd niet door de [verzoekende partij] gevolgd. Er kwam geen deugdelijke mediation tot stand.
4.9.
Ook bij het vaststellen van het Plan van Aanpak heeft de [verzoekende partij] zich niet opgesteld zoals van haar als goed werkgever mocht worden verwacht. Nadat [R] , zijn toenmalige leidinggevende, met [verwerende partij] had besproken hoe dit eruit zou gaan zien heeft de [verzoekende partij] dit plan eenzijdig gewijzigd. [verwerende partij] mocht niet re-integreren bij de […] en/of de [locatie] . De [verzoekende partij] heeft door daarover niet het gesprek aan te gaan, maar wel dit standpunt in te nemen de verhoudingen nodeloos nóg verder op scherp gesteld. Dat de [verzoekende partij] zich met de door haar gekozen koers bewust was van de mogelijkheid dat zij niet voldeed aan de re-integratie inspanningen blijkt uit het bericht van de juridisch adviseur van de [verzoekende partij] , mevrouw [X] , die de [verzoekende partij] op dat moment schriftelijk op dat risico heeft gewezen.
4.10.
Vervolgens heeft op 3 februari 2023 een gesprek plaatsgevonden. De vertrouwenspersoon heeft daarover verklaard dat dat gesprek geen open dialoog was, of mediation, maar dat in zijn beleving sprake was van ‘een tribunaal’ waar [verwerende partij] werd medegedeeld dat hij de schuldige was. De kantonrechter vindt deze verklaring van [Q] betrouwbaar omdat hij geen belang heeft bij de uitkomst en, bij ontbreken van een gedegen dossier aan de kant van de [verzoekende partij] , een betrouwbaar ‘ooggetuige verslag’ kan leveren. [verwerende partij] stelt dat hij verder tijdens het gesprek werd geconfronteerd met beschuldigingen die niet vooraf waren gecommuniceerd en die door [verwerende partij] werden betwist. De [verzoekende partij] heeft dat niet weersproken
4.11.
De vertrouwenspersoon heeft [A] tot twee maal toe, in vertrouwen, een e-mail gestuurd om aan te geven dat er naar zijn mening binnen het kernteam op een onjuiste manier met [verwerende partij] werd omgegaan. [A] heeft daarop gereageerd met de opmerking dat de stappen die werden ondernomen met haar waren besproken en dat zij daarachter stond. In haar antwoord heeft zij, ondanks het vertrouwelijke karakter van de e-mail, ook derden in de cc gezet, waarmee het vertrouwelijke karakter van de e-mailwisseling teniet ging. De [verzoekende partij] doet hiermee het tegenovergestelde van wat door de bedrijfsarts is geadviseerd (namelijk de-escalatie door mediation)
4.12.
Ook in het gesprek van 13 maart 2023 tussen [verwerende partij] , [Q] , [A] en (mevrouw) [S] heeft de [verzoekende partij] zich naar het oordeel van de kantonrechter zodanig opgesteld dat alleen maar verdere escalatie plaatsvond. Uit het gespreksverslag blijkt dat [verwerende partij] het gesprek niet mocht opnemen (ondanks dat dit op grond van [verzoekende partij] protocollen wel mag). De [verzoekende partij] verwijt [verwerende partij] dat hij ‘bedreigende taal’ gebruikt, waarbij als voorbeeld wordt genoemd: “ik ben het er niet mee eens” en “ ik vecht tot de laatste snik`’. Het ontgaat de kantonrechter wat hier bedreigend aan is. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft de [verzoekende partij] niet kunnen uitleggen wat bedreigend is aan de opmerking dat iemand het ergens niet mee eens is. Andere concrete bedreigingen zijn niet gesteld of gebleken. Zonder dat de door de bedrijfsarts geadviseerde open dialoog heeft plaatsgevonden heeft [verwerende partij] vervolgens een officiële waarschuwing gekregen voor door de [verzoekende partij] gesteld onbehoorlijk gedrag. Het verslag, dat door de [verzoekende partij] zelf is opgesteld, geeft er in ieder geval geen blijk van dat sprake is geweest van een open dialoog. Door de officiële waarschuwing raakte de verhouding nog verder verslechterd. [A] heeft zelfs met zoveel woorden uitgelegd dat de officiële waarschuwing dient als markering van een moment voor verdere escalatie. Een dergelijk bericht wijst er eerder op dat de [verzoekende partij] voorsoorteert op zo’n escalatie dan dat zij bereid is tot het aangaan van een open dialoog of mediation.
4.13.
De bedrijfsarts heeft voorgesteld een psycholoog (Skills) in te schakelen. Skills heeft echter in het voorjaar van 2023 aangegeven de opdracht niet te aanvaarden omdat zij alleen begeleiding bieden indien werkgever en werknemer een goede onderlinge samenwerking ervaren. Zij adviseren, net als de bedrijfsarts, eerst bemiddeling en/of mediation om met elkaar in gesprek te gaan en tot overeenstemming over doelen te komen.
4.14.
Hoewel [verwerende partij] op dat moment zijn uren al aanzienlijk heeft uitgebreid volgt na het gesprek van 13 maart 2023 op 23 maart 2023 opnieuw een volledige ziekmelding. [verwerende partij] verzoekt om mediation, de bedrijfsarts adviseert op 11 april 2023 ook opnieuw mediation. In haar deskundigenoordeel van 3 mei 2023, aangevraagd door [verwerende partij] , komt het UWV tot het oordeel dat de [verzoekende partij] niet voldoet aan haar re-integratieverplichtingen. Het UWV is duidelijk in wat zij van de [verzoekende partij] verwacht:
“Werkgever dient in het kader van de wet verbetering poortwachter, waarbij hij de verplichting heeft er alles aan te doen werknemer in eigen werk te re-integreren, gehoor te geven aan het advies van de bedrijfsarts en zo snel als mogelijk het conflict op te lossen op basis van de richtlijnen die daarvoor gelden. Dit laatste is in het advies van de bedrijfsarts terug te vinden. Eenzijdig werknemer van het project afhalen is geen adequate oplossing, daar dit niet in goed overleg en met instemming van werknemer heeft plaatsgevonden. Werknemer is partij en dient hierin ook te worden gehoord naast de andere partijen, zoals de bedrijfsarts dat aangeeft. Tot die tijd zijn de inspanningen als onvoldoende te beschouwen (…)”
4.15.
De kantonrechter begrijpt dat er in juni/juli 2023 een poging is gedaan tot mediation, maar zonder alle hoofdrolspelers in het conflict ( [L] , [M] en [A] ). De mediation vond plaats met een nieuwe direct leidinggevende, de heer [B] . Dat kan dan ook niet worden aangemerkt als een serieuze poging om een conflict te bespreken of als een serieuze poging tot mediation.
4.16.
Dan volgt een periode waarin, zo begrijpt de kantonrechter, [verwerende partij] zijn uren weer opbouwt, maar uit het advies van de bedrijfsarts op 4 januari 2024 blijkt dat de werkgerelateerde factoren nog steeds niet zijn opgelost. De bedrijfsarts oordeelt dat [verwerende partij] nog steeds kan terugkeren in zijn oude functie. Half maart 2024 werkt [verwerende partij] 28 van de 36 uur die hij normaal werkt. Wel bestaat er onenigheid over de plek waar [verwerende partij] (een deel van) zijn (re-integratie) werkzaamheden moet uitvoeren, te weten [naam] . Een degelijke mediation heeft op dat moment nog steeds niet plaatsvonden. Wel blijkt [verwerende partij] in staat om ondanks de gespannen verhouding zijn uren in aanzienlijke mate op te bouwen. Dat er op dat moment sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat partijen niet meer kunnen samenwerken blijkt dus niet en de bedrijfsarts ziet nog steeds dat het arbeidsconflict kan en moet worden opgelost. Van problemen omtrent ongepast of ongewenst gedrag van [verwerende partij] blijkt niets.
4.17.
Op 26 maart 2024 herhaalt de bedrijfsarts dat op dat moment nog steeds sprake is van een arbeidsrechtelijk verschil van inzicht over de werkplek en adviseert, wederom, om met elkaar in gesprek te gaan. De [verzoekende partij] heeft dat ook op dat moment niet gedaan. Wel heeft de [verzoekende partij] , althans, dat is door [verwerende partij] gesteld en door de [verzoekende partij] niet weersproken, bij de bedrijfsarts aangedrongen op een arbeidsgeneeskundig onderzoek bij Ergatis. Ergatis heeft de opdracht geweigerd, omdat er op medisch vlak niets was veranderd, maar er nog steeds sprake was van een niet uitgesproken arbeidsconflict dat eerst moest worden opgelost.
4.18.
Op 7 juni 2024 komt het UWV in een door [verwerende partij] verzocht tweede deskundigenbericht opnieuw tot de conclusie dat de [verzoekende partij] haar re-integratieverplichtingen onvoldoende nakomt. Het UWV wijst er daarbij op dat hier een arbeidsrechtelijke oplossing nodig is en dat de situatie niet gemedicaliseerd moet worden.
4.19.
Inmiddels had op 22 april 2024 het incident plaatsgevonden, dat de [verzoekende partij] primair aan het ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, te weten diefstal/het ongeoorloofd meenemen van de kruisbloem, piron en stenenen de onbehoorlijke en bedreigende houding van [verwerende partij] tegenover collega’s.
(Ernstig) verwijtbaar handelen
Geen sprake van diefstal
4.20.
De [verzoekende partij] stelt zich op het standpunt dat [verwerende partij] zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van gemeentebezit. Dat is een zware beschuldiging en vraagt een gedegen onderbouwing en motivering van de [verzoekende partij] .
4.21.
De [verzoekende partij] stelt dat [verwerende partij] zich tijdens een afspraak met de [verzoekende partij] op 24 april 2024 (om zijn persoonlijke bezittingen op te halen van de [locatie] ), een kruisbloem, afkomstig van de […] , heeft toegeëigend en daarnaast ook puin en een piron. Op dat moment waren de heer [T] ( [functie] ), de heer [C] (sinds de zomer van 2023 de [functie] ) en de heer [D] ( [functie] ), allen werkzaam voor de [verzoekende partij] , op de [locatie] aanwezig. [verwerende partij] had de heren [H] , [I] meegebracht om hem te helpen sjouwen. [verwerende partij] betwist niet dat hij de genoemde zaken heeft meegenomen, maar stelt dat deze zaken hem toebehoorden of dat hij daar in ieder geval vanuit mocht gaan.
4.22.
De [verzoekende partij] heeft naar aanleiding van een melding van [C] over de vermeende diefstal en het gedrag van [verwerende partij] bij het ophalen van de spullen een officieel onderzoek ingesteld. De [verzoekende partij] stelt dat zij dit grondig heeft gedaan volgens daartoe intern opgestelde protocollen en regels.
4.23.
De [verzoekende partij] heeft in haar verzoekschrift niet vermeld dat de externe projectleider, [M] , een tiental kruisbloemen, afkomstig […] , had gereserveerd voor leden van het kernteam, waaronder zichzelf. [verwerende partij] was in beginsel ook lid van dat kernteam. Deze kruisbloemen lagen op de zolder van het pand aan de [locatie] . Dit is door de [verzoekende partij] tijdens de zitting erkend. Vast staat dat mevrouw [U] , in haar hoedanigheid van [functie] , er bij haar afscheid ook inderdaad één heeft ontvangen. Deze achtergrond, die de [verzoekende partij] in haar verzoekschrift achterwege heeft gelaten, is wel van belang voor de beoordeling van de situatie. Het is immers helemaal niet onbegrijpelijk dat [verwerende partij] , als beheerder van de […] en lid van het kernteam meende dat ook hij, op basis van de door [M] aan het kernteam gedane belofte, een kruisbloem zou krijgen en dat het volstrekt onduidelijk was waarom hij dat als enige (en bovendien al jaren beheerder van de […] ) niet zou krijgen. Overigens heeft [A] tijdens de mondelinge behandeling erkend dat de hele situatie dat [M] heeft besloten tien kruisbloemstenen voor het kernteam te reserveren (en al gedeeltelijk weg te geven door in ieder geval 1 kruisbloem te schenken aan mevrouw [U] ) eigenlijk niet door de beugel kan. [M] is daarop echter nooit aangesproken, noch is mevrouw [U] verzocht de kruisbloem te retourneren. Alleen [verwerende partij] is aangesproken.
4.24.
De piron en het puin waren, zo is uit het door [verwerende partij] overgelegde contract met de [verzoekende partij] , eigendom van de aannemer. [verwerende partij] stelt toestemming te hebben gekregen van de aannemer om enkele stenen en de piron te behouden en voor zichzelf apart te leggen. Dit gebeurde, zo blijkt bijvoorbeeld ook uit de verklaring van mevrouw [V] , eveneens werkzaam bij de […] , in alle openheid en medewerkers van de [verzoekende partij] wisten dat de stenen die daar lagen van [verwerende partij] waren. Overigens stelt de [verzoekende partij] nog dat [M] en [C] (in het kader van de afspraak op 22 april 2024) samen een afspraak hadden gemaakt over welke stenen [verwerende partij] wel zou mogen meenemen en welke niet, maar dat die vermeende afspraak ook met [verwerende partij] is gemaakt of besproken is niet gebleken. Bovendien werd die afspraak blijkens de verklaring van [C] tijdens het bezoek van 22 april 2024 door [M] weer bijgesteld.
4.25.
Uit het voorgaande is af te leiden dat [M] kennelijk voor de [verzoekende partij] degene was die bepaalde wat er met de spullen mocht gebeuren, ondanks dat hij onbetwist niet de eigenaar van de spullen was en dat ten aanzien van de kruisbloemen in het kernteam was afgesproken dat deze bij een afscheid aan de leden zouden toekomen. Tegen de hierboven beschreven achtergrond en het conflict met [M] acht de kantonrechter het niet onbegrijpelijk dat [verwerende partij] in de veronderstelling verkeerde dat de spullen hem toekwamen en dat hij deze niet (meer) van [M] zou krijgen bij zijn afscheid. De [verzoekende partij] had deze achtergrond moeten meewegen en heeft dat ten onrechte niet gedaan. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de kantonrechter in de verhouding tot de [verzoekende partij] niet gesproken worden van diefstal door [verwerende partij] .
Bedreiging en onheuse bejegening van collega’s op 22 april 2024
4.26.
De [verzoekende partij] verwijt [verwerende partij] verder dat hij zich op 22 april 2024 misdragen heeft. Dit misdragen heeft er blijkens het verzoekschrift onder meer uit bestaan dat [verwerende partij] de heer [C] (zijn [functie] ) fysiek heeft geïntimideerd en dat [verwerende partij] heeft gedreigd hem met een koevoet te slaan. Verder zou hij een redelijke opdracht van zijn leidinggevende hebben geweigerd, omdat hem expliciet de instructie werd gegeven de stenen, steenresten en kruisbloem achter te laten op de [locatie] en hij dat niet deed. Ook dit is in het hiervoor genoemde onderzoek onderzocht.
4.27.
Op 22 april 2024 waren namens de [verzoekende partij] aanwezig de heren [C] , [D] en [T] . Die heren zijn door de onderzoeker gehoord. Daarnaast zijn ook [M] en [L] gehoord en [W] , de aannemer. [verwerende partij] had de heren [I] en [H] en de echtgenote van één van deze heren meegenomen om hem te helpen. Van de heren [H + I] zijn door de [verzoekende partij] alleen schriftelijke verklaringen gebruikt.
4.28.
Zonder af te willen doen aan de voor [C] ongetwijfeld als vervelend ervaren situatie, is de kantonrechter van oordeel dat voor de conclusie dat een werknemer een andere werknemer heeft bedreigd (met het slaan met een koevoet) wel vast moet staan dat er ook daadwerkelijk sprake is geweest van bedreiging. Een dergelijke constatering kan immers verstrekkende gevolgen hebben. Dat moet daarom zorgvuldig worden onderzocht. Het enkele feit dat [verwerende partij] boos was, een koevoet vast had en daardoor op [C] als bedreigend overkwam is niet voldoende. Uit geen van de verklaringen blijkt dat [verwerende partij] expliciet heeft gedreigd te gaan slaan of de koevoet heeft opgeheven om te slaan. Hij heeft de koevoet vast gehad terwijl er werd geruzied. De reden dat hij de koevoet vast had was dat hij de koevoet meenam met de spullen die hij kwam ophalen. Ter zitting heeft hij verklaard dat deze koevoet voor een andere werkplek bestemd was. Uit de verklaringen van de heren [H + I] blijkt dat ook [C] zelf driftig rondliep en met stemverheffing sprak. Over de dreigende taal lopen de verklaringen uiteen. [C] verklaart dat [verwerende partij] heeft gezegd ‘ Je bent zeker bang dat ik je hiermee ga slaan ’ en [verwerende partij] dat hij gezegd heeft ‘Je hoeft niet bang te zijn dat ik je nu hiermee ga slaan’.
4.29.
Een zorgvuldig onderzoek vraagt hoor en wederhoor. Blijkens het onderzoeksrapport zijn alleen de directe en indirecte getuigen (want [L] en [M] waren beiden niet fysiek aanwezig) van de [verzoekende partij] daadwerkelijk gehoord. De advocaat van [verwerende partij] heeft in het kader van het onderzoek verklaringen van beide heren [H + I] aan de onderzoeker verstrekt. Beide heren [H + I] maken er in die verklaring melding van dat [C] zich zelf al vanaf het moment van aankomst geïrriteerd en agressief gedroeg en zijn stem verhief. De heer [I] heeft verklaard dat hij tot twee keer toe ‘omver gelopen’ werd door [C] en dat [C] hem tegen zijn nadrukkelijke wens in filmde. Dat die indruk werd gewekt klopt, want [C] heeft beaamd dat hij op het punt stond te gaan filmen, maar dat niet heeft gedaan. Ook heeft [I] verklaard dat zij de aannemer (de heer [W] ) ter plaatse gevraagd hebben te bevestigen dat hij toestemming had gegeven voor het meenemen van de betreffende stenen (met uitzondering van de Kruisbloem). De heer [H] heeft verklaard dat hij [C] en de andere aanwezige collega als intimiderend heeft ervaren. Het is onduidelijk waarom de [verzoekende partij] (dan wel de onderzoeker) deze heren niet heeft gehoord, terwijl zij dat bij de andere getuigen wel heeft gedaan. Zeker omdat deze verklaringen ontlastend waren voor [verwerende partij] en gingen over het gedrag van de [verzoekende partij] -medewerkers. Er is ook door [verwerende partij] en zijn advocaat nadrukkelijk om verzocht deze getuigen te horen, maar de namens de [verzoekende partij] ingeschakelde onderzoeker heeft daaraan geen gehoor gegeven. Het is onduidelijk waarom de [verzoekende partij] weinig waarde hecht aan deze verklaringen, maar er is wel sprake van een keuze die wijst op vooringenomenheid en niet in de eerste plaats gericht was op het vinden van de waarheid. Dit is op zijn minst onzorgvuldig.
4.30.
De kantonrechter is van oordeel dat de achtergrond van de afspraak van 22 april 2024 met zich bracht dat het op de weg van de [verzoekende partij] had gelegen om [verwerende partij] op een rustige wijze zijn spullen te laten ophalen. Als zij vooraf had besproken en vastgelegd welke spullen [verwerende partij] wel, of niet, mee mocht nemen, had daarover geen onduidelijkheid hoeven bestaan tijdens de afspraak. Uit het feit dat [C] , zoals hij heeft verklaard, zich vooraf al gespannen voelde blijkt dat hij al rekening hield met een mogelijke confrontatie. De verklaringen van de heren [H + I] ondersteunen dat beeld. Dat [verwerende partij] boos werd omdat hij de afspraak had dat hij ‘zijn’ spullen kwam ophalen en ‘de [verzoekende partij] ’ hem daarbij, voor zijn gevoel, hinderde is tegen het licht van de oncoöperatieve houding van de [verzoekende partij] in het voortraject niet zo gek. Die boosheid was wellicht niet handig, maar wel begrijpelijk. Dat die boosheid zich vertaald heeft in bewuste intimidatie en/of bedreiging is echter naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende vast komen te staan, hoewel de opmerking die [verwerende partij] stelt gemaakt te hebben naar het oordeel van de kantonrechter in de gegeven omstandigheden niet direct voor de hand ligt. De kantonrechter acht het gezien de voorgeschiedenis en het eenzijdige onderzoek van de [verzoekende partij] naar het incident niet aangewezen thans daarover nog getuigen te horen, omdat zelfs als [verwerende partij] gezegd zou hebben ‘ Je bent zeker bang dat ik je hiermee ga slaan’ dit onder de gegeven omstandigheden een ontslag als reactie daarop niet zou rechtvaardigen en gezien moet worden als een onwenselijk, maar niet onlogisch gevolg van de voortdurende en toenemende frustratie van [verwerende partij] en het gevoel dat hij tegengewerkt werd. Een gevoel dat hem gezien de voorgeschiedenis niet echt verweten kon worden. Daarom zal de kantonrechter het verzoek om ontbinding op de e-grond afwijzen.
Verstoorde arbeidsverhouding
Al het voorgaande in aanmerking genomen is de kantonrechter van oordeel dat de [verzoekende partij] onvoldoende heeft onderbouwd waarom zij, in weerwil van de adviezen van de bedrijfsarts, de vertrouwenspersoon, het UWV, Ergatis en Skills niet een degelijk mediationtraject is aangegaan. Daarvoor was alle aanleiding omdat de [verzoekende partij] met het op de hiervoor besproken wijze van verwijderen van [verwerende partij] van het projectteam […] zelf de verhoudingen op scherp heeft gezet en vervolgens volstrekt onvoldoende gedaan om het conflict op te lossen en zich zo heeft opgesteld dat de situatie eigenlijk alleen maar erger werd. Natuurlijk is er sprake van een verstoorde arbeidsverhouding, maar geen verstoorde arbeidsverhouding die maakt dat van de werkgever niet gevergd kan worden dat de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet. Van de [verzoekende partij] mag gevergd worden dat zij de situatie tracht op te lossen en daarmee lijkt zij nog niet te zijn aangevangen. Het beeld dat de [verzoekende partij] van [verwerende partij] schetst en waardoor het ondoenlijk en niet te vergen zou zijn om de samenwerking voort te zetten, betreffen eigenschappen die ook met anderen en ook voor 16 november 2022 tot problemen had moeten leiden, maar dit is niet gebleken. De kantonrechter wil wel aannemen dat [verwerende partij] daarom in toenemende mate met stemverheffing is gaan praten en zich dwingender is gaan gedragen en dat dit het beeld van de [verzoekende partij] is gaan bevestigen, maar vooralsnog is aannemelijker dat dit het gevolg is van de voorgeschiedenis dan van karaktereigenschappen van [verwerende partij] . Daarbij heeft niet meegeholpen dat er veel wisseling is geweest van direct leidinggevenden (3 of 4) in de betreffende periode. Van een voldragen g-grond is daarom geen sprake. [verwerende partij] heeft steeds aangetoond dat hij bereid en in staat is zijn werkzaamheden voor de [verzoekende partij] uit te voeren en heeft in zijn verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling herhaald dat niets liever wil dan zijn baan behouden. De functie is tamelijk uniek en het ligt ook niet in de rede dat [verwerende partij] elders en op zijn leeftijd (63 jaar) een vergelijkbare functie zal vinden. Er is ook maar één […] . Bovendien zijn de restauratiewerkzaamheden aan de […] en (daarmee de werkzaamheden binnen het kernteam) zo goed als afgerond en is de samenwerking met [M] en [L] op dat punt beëindigd. De kantonrechter ziet daarom ook geen aanleiding om op deze grondslag de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
4.31.
Nu geen sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen van [verwerende partij] en ook niet van een voldragen grondslag wat betreft de verstoorde arbeidsrelatie, is de vraag aan de orde of hier sprake is van de cumulatiegrond. De kantonrechter is van oordeel dat daarvan geen sprake is. De cumulatiegrond is alleen aan de orde indien beide voornoemde grondslagen in substantiële mate, maar nog niet geheel, zijn vervuld. Daarvan is hier geen sprake, dus ook de cumulatiegrond is geen grondslag voor ontbinding.
4.32.
Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal dus worden afgewezen, net als de door de [verzoekende partij] ingediende nevenvorderingen. Dit betekent ook dat de kantonrechter niet toekomt aan bespreking van de met de toewijzing van een ontbinding samenhangende subsidiaire en meer subsidiaire tegenverzoeken van [verwerende partij]
Beoordeling (overige) tegenverzoeken [verwerende partij]
4.33.
De kantonrechter stelt vast dat er sprake is van een dubbele vermelding in het verweerschrift wat betreft de tegenverzoeken van [verwerende partij] . [verwerende partij] verzoekt namelijk onder b. gederfd loon, met wettelijke verhoging en (subsidiair) wettelijke rente en onder h. “de kosten, vermeld in productie 53, deels nader op te maken bij staat.” In productie 53 zijn vervolgens opgenomen medische kosten, kosten UWV, advocaatkosten werkschoenen (die ook weer apart onder h. worden gevorderd) en inkomstenverlies over 2023 en 2024, maar niet nader gespecificeerd en voorzien van vele vraagtekens. Evenmin is gespecificeerd voor welke kosten een verwijzing naar de schadestaatprocedure nodig is en waarom. De kantonrechter zal daarom achtereenvolgens voor de verschillende posten beoordelen of er een grondslag is voor de gestelde schadepost en of daar enige schade uit voortvloeit. Vervolgens zal bekeken worden of deze schade kan worden vastgesteld of geschat (artikel 6:95-97 BW). Indien de gestelde schade niet in de beschikking begroot kan worden of geschat, zal een veroordeling tot schadevergoeding volgen nader op te maken bij staat (artikel 612 Rv). Uitgangspunt is dat schade zoveel mogelijk begroot en geschat moet worden.
Betaling werkschoenen
4.34.
[verwerende partij] verzoekt betaling van een bedrag van € 167,99. [verwerende partij] stelt dat hij al jaren op advies van de fysiotherapeut wandelschoenen draagt tijdens het werk in plaats van de standaard door de [verzoekende partij] verstrekte werkschoenen, dat de [verzoekende partij] deze schoenen al die tijd heeft vergoed maar daar zonder reden plotseling mee is gestopt. [verwerende partij] heeft een verklaring overgelegd van zijn huisarts waaruit blijkt dat hij deze schoenen draagt en een factuur van Intersport van 27 november 2023. Hoewel [verwerende partij] geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de [verzoekende partij] die betalingen deed, heeft de [verzoekende partij] die stelling van [verwerende partij] niet weersproken. De kantonrechter zal dat bedrag daarom toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf heden.
Kosten deskundigenbericht UWV
4.35.
Vast staat dat de [verzoekende partij] verwijtbaar heeft gehandeld door tot twee keer toe niet te voldoen aan haar re-integratieverplichtingen. De kosten die [verwerende partij] heeft moeten maken voor het deskundigenbericht van het UWV, in totaal € 200,00, kunnen worden aangemerkt als kosten bedoeld in artikel 6: 96 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en zijn daarom ook toewijsbaar.
Medische kosten
4.36.
[verwerende partij] vordert ook medische kosten in zijn algemeenheid, maar er is nog onvoldoende concreet aangevoerd om deze post toe te wijzen.
Proceskosten en daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten
4.37.
De [verzoekende partij] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De hoogte van de proceskosten wordt bepaald aan de hand van het zogenoemde liquidatietarief. Met toepassing van dit tarief worden de proceskosten aan de kant van [verwerende partij] bepaald op € 1.058,-- voor salaris gemachtigde. [verwerende partij] verzoekt daarnaast vergoeding van de werkelijk door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand.
4.38.
Het is vaste jurisprudentie dat een verzoek of vordering tot vergoeding van de werkelijke kosten van juridische bijstand alleen toewijsbaar is onder bijzondere omstandigheden. De kantonrechter ziet in dit geval in de toenemende aan de [verzoekende partij] toe te rekenen escalatie aanleiding om de [verzoekende partij] te veroordelen tot vergoeding van een deel van de kosten die [verwerende partij] werkelijk heeft moeten maken. De kosten die mr. Stuiver heeft gedeclareerd, in totaal € 23.497,67 kwalificeren naar het oordeel van de kantonrechter als buitengerechtelijke incassokosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW en kunnen eveneens de dubbele redelijkheidstoets doostaan. (vergelijk Hof Den Haag ECLI:NL:GHDHA:2021:390). De procedure was immers toen nog niet begonnen. De [verzoekende partij] heeft naar het oordeel van de kantonrechter door doelbewust en langdurig niet te voldoen aan haar re-integratieverplichtingen en de terugkeer van [verwerende partij] in zijn eigen werk, zoals bij herhaling geadviseerd door de bedrijfsarts, de norm van goed werkgeverschap geschonden (artikel 7:611 BW). Zij heeft met haar handelwijze het risico op zich geladen dat [verwerende partij] hoge kosten zou moeten maken om zich juridisch te laten bijstaan in deze kwestie. Daarbij heeft de [verzoekende partij] zich niet opgesteld zoals van een goed werkgever mag worden verwacht en heeft zij [verwerende partij] persoonlijk beschadigd. Om zich hiertegen te verweren heeft hij hoge kosten moeten maken die vanwege de genoemde normschending voor rekening van de [verzoekende partij] behoren te komen. [verwerende partij] heeft het bedrag aan advocaatkosten onderbouwd met facturen. De [verzoekende partij] heeft weliswaar bepleit dat een vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten zou moeten worden afgewezen, maar zij heeft de hoogte van de gemaakte kosten niet betwist. Het gevorderde bedrag met betrekking tot de advocaatkosten van mr. Stuiver, te weten € 23.497,67 heeft betrekking op de kosten van rechtsbijstand gedurende de periode maart 2023 tot en met mei 2024. De [verzoekende partij] zal op grond van 7:611 BW worden veroordeeld die kosten te vergoeden. Vergoeding van deze kosten acht de kantonrechter redelijk voor die periode die grotendeels vooraf ging aan deze procedure.
4.39.
Voor de kosten van mr. Tomlow geldt dat deze in beginsel zijn gemaakt in het kader van deze procedure. Daarvoor geldt een andere maatstaf. De artikelen 237-240 Rv, waarin de proceskostenveroordeling is geregeld, bevatten in beginsel een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. Dit zijn de kosten zoals vastgesteld in het gebruikelijke liquidatietarief. Een volledige vergoedingsplicht (ter zake van proceskosten) is denkbaar is, maar alleen in ‘buitengewone omstandigheden’, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Er is pas sprake van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen (als grond voor een vergoedingsplicht ter zake van alle in verband met een procedure gemaakte kosten), als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan is pas sprake als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure geldt een hele strenge toets, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake, zodat het normale liquidatarief zal worden toegepast, zoals hiervoor overwogen.
Betaling gederfde loon ten tijde van de arbeidsongeschiktheid
4.40.
[verwerende partij] verzoekt veroordeling van de [verzoekende partij] tot betaling van het gederfde loon gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de vertragingsvergoeding ex artikel 7:625 BW vanaf de verschuldigdheid van de lopende maanden, subsidiair vermeerderd met de wettelijke rente. Daaraan legt zij ten grondslag dat de [verzoekende partij] verwijtbaar heeft gehandeld doordat zij tot twee maal toe niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, waardoor [verwerende partij] wegens ziekte gekort is op zijn loon. [verwerende partij] stelt bovendien dat er niet alleen sprake is van loonderving, maar dat deze loonderving ook gevolgen heeft gehad voor de pensioenopbouw en IKB (vakantiegeld en 13e maand).
4.41.
Het niet naleven van de verplichting van art. 7:658a BW kan ertoe leiden dat de werkgever schadevergoeding verschuldigd is op grond van schending van het goed werkgeverschap/een toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad. Ook kan de werknemer onder omstandigheden aanspraak maken op betaling van het loon waarop hij recht gehad zou hebben als de werkgever zijn re-integratieverplichting was nagekomen. Dit kan ook gelden voor vergoedingen die gebaseerd zijn op het verminderde loon. De kantonrechter is van oordeel dat vast staat dat de [verzoekende partij] verwijtbaar heeft gehandeld door niet te voldoen aan haar re-integratieverplichtingen. In zijn algemeenheid kan echter niet worden gezegd dat het niet voldoen aan re-integratieverplichtingen zonder meer leidt tot aansprakelijkheid voor
alleinkomensschade. Het causale verband moet voor alle inkomensschade onderbouwd worden. Dat er inkomensschade is acht de kantonrechter vooralsnog aannemelijk, maar voor de conclusie dat de gestelde volledige inkomensschade het gevolg is van verwijtbaar handelen van de [verzoekende partij] , is onvoldoende gesteld. Daarbij is in aanmerking genomen dat [verwerende partij] al eerder gedurende een langere periode arbeidsongeschikt is geworden en dat partijen over dit onderdeel nauwelijks van standpunt hebben gewisseld. Een volledige toerekening van de schade aan de [verzoekende partij] ligt ook daarom niet voor de hand. Evenmin zijn er door partijen aanknopingspunten aangevoerd om de werkelijke schade te begroten of te schatten. Daarom zal de kantonrechter dit deel van het verzoek verwijzen naar de schadestaatprocedure.
4.42.
De kantonrechter zal de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat houdt in dat de [verzoekende partij] de beschikking moet uitvoeren, ook wanneer daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
4.43.
De kantonrechter zal de [verzoekende partij] in de nakosten veroordelen, dat wil zeggen de kosten die moeten worden gemaakt wanneer de [verzoekende partij] na aanschrijving niet uit eigen beweging aan de beschikking voldoet.

5.De beslissing

De kantonrechter:
Met betrekking tot het ontbindingsverzoek:
5.1.
wijst de verzoeken van de [verzoekende partij] af;
5.2.
veroordeelt de [verzoekende partij] in de proceskosten aan de kant van [verwerende partij] tot aan deze beschikking begroot op € 1.058,00 voor salaris gemachtigde;
5.3.
veroordeelt de [verzoekende partij] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [verwerende partij] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 135,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening;
Met betrekking tot de tegenverzoeken:
5.4.
veroordeelt de [verzoekende partij] om aan [verwerende partij] een bedrag te betalen van € 23.497,67 voor kosten advocaat;
5.5.
veroordeelt de [verzoekende partij] om aan [verwerende partij] tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 167,99 (met betrekking tot de werkschoenen), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf heden;
5.6.
veroordeelt de [verzoekende partij] om aan [verwerende partij] tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 200,00 (met betrekking tot de kosten UWV);
5.7.
verwijst de zaak voor wat betreft inkomensschade naar de schadestaatprocedure voor nadere vaststelling van de hoogte van die schade;
5.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.F.A. van Buitenen, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. Y.M. Vanwersch, op 14 oktober 2024.