ECLI:NL:RBMNE:2024:5768

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
UTR 24/4253
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na tussenuitspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. uit Utrecht, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de arbeidsongeschiktheid van een ex-werkneemster. De rechtbank heeft eerder op 18 april 2024 een tussenuitspraak gedaan waarin het Uwv de gelegenheid kreeg om een motiveringsgebrek in hun besluit van 3 augustus 2022 te herstellen. Het Uwv heeft aanvullende informatie overgelegd, waaruit blijkt dat de ex-werkneemster op 12 november 2021 volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht geen IVA-uitkering heeft toegekend, omdat de aandoeningen behandelbaar zijn en er geen aanleiding was om een fictieve Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op te stellen met duurzame beperkingen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Eiseres krijgt het griffierecht vergoed en een proceskostenvergoeding van € 2.187,50. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering en het opvragen van medische informatie door het Uwv.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4253

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] )
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (het Uwv) verweerder

(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand)

Procesverloop

1. Op 18 april 2024 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak (de tussenuitspraak) gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
1.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld om binnen twaalf weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde motiveringsgebrek in het bestreden besluit van 3 augustus 2022 te herstellen.
1.2
Het Uwv heeft als aanvullende motivering de brief met bijlagen van 9 juli 2024 overgelegd. De bijlagen bestonden uit de brief van 28 mei 2024 waarmee informatie bij de behandelend sector is opgevraagd, de informatie van de behandeld sector van 4 juli 2024 en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 juli 2024. Onder verwijzing naar punt 2 van deze uitspraak heeft de rechtbank aan eiseres de brief van 9 juli 2024 (zonder bijlagen) toegezonden en eiseres gelegenheid gegeven om te reageren. Eiseres heeft op 31 juli 2024 een schriftelijke zienswijze gegeven.
1.3
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 22 augustus 2024 gesloten.

Overwegingen

Geheimhouding medische gegevens2. De ex-werkneemster heeft geen toestemming gegeven om de gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken. De rechtbank heeft het verzoek van de gemachtigde van eiseres om bijzondere toestemming te verlenen – zoals bedoeld in artikel 8:32 lid 2 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) – bij tussenbeslissing van 31 januari 2024 afgewezen. In deze uitspraak zal dan ook zoveel mogelijk in algemene termen gesproken worden over de medische gegevens van de ex-werkneemster om te voorkomen dat deze gegevens alsnog via deze uitspraak bekend worden gemaakt.
Waar gaat de zaak over?
3. Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv terecht heeft geoordeeld dat de ex-werkneemster van eiseres op 12 november 2021 volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt is. Volgens het Uwv is er kans op verbetering van de belastbaarheid van de ex-werkneemster, zodat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiseres is het hier niet mee eens, volgens haar had aan de ex-werkneemster een IVA-uitkering toegekend moeten worden, omdat zij duurzaam arbeidsongeschikt is.
3.1
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank geconcludeerd dat de inschatting van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) over de kans op herstel van de ex-werkneemster berust op een ingezette medische behandeling van haar. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben in het kader van de WIA-beoordeling niet geprobeerd om informatie bij de behandelend sector op te vragen. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv op dit punt onzorgvuldig was.
3.2
Daarnaast heeft de rechtbank in de tussenuitspraak geconcludeerd dat de ex-werkneemster in de primaire fase en bezwaarfase niet is gezien door een verzekeringsarts, terwijl eiseres de medische grondslag van het primaire besluit betwist. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet (deugdelijk) gemotiveerd waarom desondanks van een fysiek spreekuurcontact is afgezien. Te meer nu er geen medische informatie door de verzekeringsartsen is opgevraagd. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv ook op dit punt onzorgvuldig was.
3.3
De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. Er is geen aanleiding om daarvan terug te komen.
Beoordeling van de gronden van eiseres
Herhaald verzoek inzage medische stukken
4. Eiseres voert aan dat de medische stukken ten onrechte aan haar gemachtigde zijn geweigerd. Zij heeft bovendien in haar brief van 31 juli 2024 verzocht om aan haar gemachtigde alsnog de bijlagen bij de brief van 9 juli 2024 toe te zenden en haar gemachtigde gelegenheid te geven om te reageren op deze stukken.
4.1
De rechtbank stelt vast dat eiseres aan de rechtbank heeft verzocht om aan haar gemachtigde bijzondere toestemming te verlenen zoals bedoeld in artikel 8:32 tweede lid van de Awb. Deze toestemming is geweigerd met de beslissing van 31 januari 2024. Daar is dus al eerder over beslist door de rechtbank. Dit kan in hoger beroep opnieuw aan de orde worden gesteld bij de Centrale Raad van Beroep, niet opnieuw tijdens de inhoudelijke behandeling van deze zaak door de rechtbank.
Inhoudelijke beroepsgronden
5. Eiseres voert aan dat uit de brief van 9 juli 2024 blijkt dat het Uwv informatie bij de behandeld sector heeft opgevraagd, maar dat de ex-werkneemster niet fysiek is gezien of is onderzocht door een verzekeringsarts. Volgens eiseres heeft het Uwv onvoldoende gemotiveerd waarom kon worden afgezien van een fysiek spreekuur contact. Het medisch onderzoek is daarom nog steeds onzorgvuldig. Verder voert eiseres aan dat zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet valt in te zien op welke gronden en op grond van welke concreet verwachte behandelingsresultaten in het eerstkomende jaar verbeteringen van de functionele mogelijkheden voor arbeid werden verwacht. Er ontbreekt een beoordeling van functionele mogelijkheden op basis van de wel duurzame medische beperkingen. De ex-werkneemster had daarom een IVA-uitkering moeten krijgen.
5.1
De rechtbank stelt vast dat het Uwv het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 juli 2024 heeft overgelegd waarin de verzekeringsarts heeft gemotiveerd waarom het niet nodig is om de ex-werkneemster tijdens een fysiek spreekuur contact te onderzoeken. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep na de tussenuitspraak van de rechtbank medische informatie bij de behandeld sector heeft opgevraagd en heeft ontvangen. Gelet op de inhoud van de inmiddels opgevraagde informatie van de behandelend sector kan de rechtbank de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen waarom in dit geval is afgezien van een fysiek spreekuur contact. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder in het rapport van 5 juli 2024 gemotiveerd dat de opgevraagde medische informatie de aanwezige medische problematiek en de behandelmogelijkheden op datum in geding, die eerder verwoord zijn in de medische bezwaarrapportage van 17 juli 2023, bevestigt. Uit de opgevraagde informatie blijkt dat de ingezette behandeling heeft geleid tot verbetering in functioneren bij de ex-werkneemster. De rechtbank kan deze motivering volgen.
5.2
Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat er een beoordeling van de functionele mogelijkheden op basis van de wél duurzame medische beperkingen van de ex-werkneemster ten onrechte ontbreekt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de aandoeningen waaruit de beperkingen voor de ex-werkneemster volgen behandelbare aandoeningen zijn. Daarom was er geen aanleiding om een zogeheten fictieve FML met beperkingen die duurzaam aanwezig zijn, vast te stellen. Er is dan ook geen sprake van een situatie waarbij er meerdere naast elkaar bestaande medische aandoeningen zijn met slechts een mogelijkheid tot verbetering op een (deel-)terrein. [1] Bovendien is in te denken dat op de datum in geding – gelet op de aandoeningen bij de ex-werkneemster – moeilijk is in te schatten op welke wijze haar belastbaarheid zou verbeteren als gevolg van de ingezette behandelingen en evenmin duidelijk was welke beperkingen daarbij uiteindelijk mogelijk wel of niet zullen resteren. [2] De rechtbank kan deze motivering volgen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
5.3
De rechtbank concludeert dan ook dat het Uwv het gebrek heeft hersteld door medische informatie bij de behandelend sector op te vragen en te betrekken in de beoordeling. Het gebrek in de zorgvuldige voorbereiding en motivering van het bestreden besluit is daarmee hersteld.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het Uwv in de reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De ex-werkneemster van eiseres blijft op 12 november 2021 volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt. Het Uwv heeft terecht geen IVA-uitkering toegekend.
6.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
6.2
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1. Dit komt neer op een bedrag van € 2.187,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.187,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van 25 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2519.
2.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van 24 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:656.