ECLI:NL:RBMNE:2024:571

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
10630993 \ AC EXPL 23-1707 RvdH/1037
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen huurder en verhuurder over huurgenot en overlast door buren

In deze zaak vorderde de huurder, aangeduid als [eiseres], dat de kantonrechter zou verklaren dat de verhuurder, Stichting De Alliantie, geen aanspraak kon maken op de betaling van de huur. De huurder stelde dat zij sinds 26 augustus 2022 geen huurgenot meer had ervaren door ernstige overlast van haar buren, wat volgens haar een gebrek in de zin van het huurrecht betekende. De huurder had sinds maart 2016 een woning gehuurd van De Alliantie en had in de loop der jaren herhaaldelijk overlast ervaren van haar buren. Na een escalatie van de situatie in augustus 2022, waarbij de huurder zich onveilig voelde, had zij de huur opgeschort en een kort geding aangespannen. De verhuurder betwistte de claims van de huurder en stelde dat zij voldoende had gedaan om de situatie te onderzoeken en dat de huurder zelf ook verantwoordelijk was voor de escalatie van de burenruzie. De kantonrechter oordeelde dat de huurder geen recht had op huurprijsvermindering, omdat de overlast niet als een gebrek kon worden gekwalificeerd en de verhuurder niet verantwoordelijk was voor de burenruzie. De vorderingen van de huurder werden afgewezen, en zij werd veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 5.912,48, vermeerderd met rente. De proceskosten werden ook aan de huurder opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 10630993 \ AC EXPL 23-1707 RvdH/1037
Vonnis van 17 januari 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. L. Nix,
tegen
STICHTING DE ALLIANTIE,
gevestigd in Amersfoort,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: De Alliantie,
gemachtigde: mr. M.W. Kox.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de akte overlegging producties 1 tot en met 26 van [eiseres] ,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 4,
- de brief van 19 oktober 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 27 tot en met 30,
- de mondelinge behandeling van 18 december 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiseres] huurde sinds maart 2016 van De Alliantie de woning aan de [straat] [nummeraanduiding 1] in [.] (hierna: het gehuurde). [eiseres] woonde daar samen met haar zoon.
2.2.
[eiseres] ervoer overlast van haar naaste buren op nummer [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 3] . Dit speelde vanaf ongeveer maart 2017 (toen diende [eiseres] een verslag en klacht in over nummer [nummeraanduiding 3] ). Er vonden verschillende incidenten plaats tot in ieder geval in december 2018. De Alliantie heeft buurtbemiddeling ingezet. Het was toen een periode rustig.
2.3.
In 2019 bood De Alliantie [eiseres] een ander huis aan. Omdat [eiseres] de kosten van een verhuizing niet kon betalen, heeft zij dat huis afgewezen.
2.4.
In augustus 2021 heeft [eiseres] aangifte gedaan van huisvredebreuk door de buren van nummer [nummeraanduiding 2] . Daarna heeft zij gedurende een zekere periode geen meldingen van overlast gedaan.
2.5.
Vanaf juli 2022 meldde [eiseres] dat haar achterbuurman (hierna: [A] ) haar huis doorlopend bekogelde met eieren. Er vonden meerdere incidenten plaats: [A] beschadigde de voordeur van [eiseres] en sloeg haar schutting kapot met een knuppel. Volgens [eiseres] bedreigde [A] haar en is hij een belagingscampagne tegen haar begonnen. [eiseres] heeft De Alliantie gevraagd om op te treden tegen [A] .
2.6.
In de avond van 26 augustus 2022 en de daaropvolgende nacht is de situatie geëscaleerd. [eiseres] heeft in een logboek opgenomen wat zij die nacht heeft ervaren. [eiseres] voelde zich zo onveilig dat zij ’s nachts is vertrokken naar een schuiladres. In de daaropvolgende dagen heeft [eiseres] haar spullen en huisdieren opgehaald. Ook op die momenten voelde zij zich bedreigd door [A] en heeft zij beschadigingen aangetroffen aan het gehuurde. [eiseres] heeft aangifte gedaan tegen [A] en het Openbaar Ministerie beraadt zich op vervolging.
2.7.
De Alliantie heeft [eiseres] in de periode september-december 2022 nogmaals een ander huis aangeboden. Omdat [eiseres] de maandelijkse lasten voor dat huis niet kon betalen, heeft zij dat huis afgewezen. De advocaat van [eiseres] heeft in oktober 2022 aan De Alliantie laten weten dat zij vindt dat De Alliantie vanaf 26 augustus 2022 geen aanspraak meer kan maken op de huur voor het gehuurde, omdat De Alliantie [eiseres] vanaf dat moment geen huurgenot meer heeft verschaft. [eiseres] heeft vanaf 26 augustus 2022 ook geen huur meer betaald.
2.8.
Op 1 februari 2023 ontving [eiseres] een incassobrief van De Alliantie. De Alliantie maakte aanspraak op betaling van de huur en stelde dat [eiseres] zich ten onrechte op opschorting beriep. Partijen hebben hierna met elkaar gecorrespondeerd, maar dat heeft niet geleid tot betaling door [eiseres] en ook niet tot een voor [eiseres] passende oplossing voor haar woonsituatie. [eiseres] is daarom een kortgedingprocedure tegen De Alliantie gestart. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 mei 2023. [eiseres] heeft tot dat moment de huur niet betaald. Tijdens de kortgedingprocedure hebben [eiseres] en De Alliantie afgesproken dat [eiseres] maandelijks zou aflossen op de huurachterstand en dat zij een bodemprocedure aanhangig zou maken over de verschuldigdheid van de huurachterstand. De Alliantie heeft [eiseres] een ander huis aangeboden en die heeft zij geaccepteerd. De huurovereenkomst voor het nieuwe huis is ingegaan per 3 juli 2023.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat – dat de kantonrechter voor recht verklaart dat De Alliantie geen aanspraak kan maken op betaling van de huur voor het huis aan de [straat] [nummeraanduiding 1] in [plaats] met ingang van 26 augustus 2022. Primair omdat De Alliantie [eiseres] geen huurgenot heeft verschaft, terwijl zij daartoe op grond van de huurovereenkomst wel verplicht was. Subsidiair omdat er sprake is van een gebrek in de zin van 7:204 lid 2 BW en [eiseres] vanwege dat gebrek aanspraak kan maken op huurprijsvermindering.
3.2.
De Alliantie voert verweer. De Alliantie betwist dat er sprake is geweest van dusdanige overlast dat deze als onrechtmatig moet worden beschouwd en dat [eiseres] haar huis in augustus 2022 voor onbepaalde tijd moest ontvluchten. Volgens De Alliantie heeft [eiseres] zelf ook een aandeel in het conflict met [A] . Verder stelt De Alliantie dat zij heeft gedaan wat onder de omstandigheden in redelijkheid van haar verwacht mocht worden. De Alliantie stelt ook dat er sprake is van schuldeisersverzuim, omdat [eiseres] eerder vervangende woonruimte heeft geweigerd. De Alliantie wijst op de vervaltermijn als bedoeld in artikel 7:257 BW. De Alliantie concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.3.
De Alliantie vordert in reconventie betaling van de huurachterstand ter hoogte van € 5.912,48, te vermeerderen met € 365,13 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de inhoudelijke samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie worden die vorderingen hierna gezamenlijk behandeld. De kantonrechter zal de vorderingen van [eiseres] afwijzen. Dat betekent dat zij de huurachterstand aan De Alliantie moet betalen. [eiseres] wordt ook veroordeeld in de proceskosten. Hierna wordt uitgelegd waarom. Voor de leesbaarheid zal de kantonrechter allereerst ingaan op het subsidiaire verweer van [eiseres] dat sprake is van een gebrek.
Gebrek
4.2.
[eiseres] beroept zich subsidiair op huurprijsvermindering als gevolg van een gebrek (artikel 7:207 van het Burgerlijk Wetboek), doordat De Alliantie niet adequaat is opgetreden tegen de door haar ervaren overlast. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
4.3.
[eiseres] heeft aangevoerd dat zij in maart 2016 aan de [straat] is gaan wonen en dat zij al snel overlast ondervond van haar buren. Dat ging met name over haar directe buren op [straat] [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 3] . Zij heeft De Alliantie hiervan op 11 maart 2017 op de hoogte gesteld. De Alliantie heeft er toen voor gezorgd dat er buurtbemiddeling werd ingezet. Uit de door [eiseres] overgelegde stukken blijkt dat er in de maanden daarna verschillende gesprekken hebben plaatsgevonden. Naar De Alliantie heeft gesteld – en door [eiseres] niet is weersproken – heeft zij [eiseres] ook op de hoogte gebracht van de mogelijkheden om het bevoegd gezag (de gemeente en de politie) in te schakelen. Er hebben zich in de jaren daarna nog enkele incidenten voorgedaan, die ook te maken hadden met de buren van [straat] [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 3] . In het dossier zitten e-mails over incidenten uit april en december 2018 en augustus 2021. De kantonrechter kan uit de beschikbare gegevens niet concluderen dat van De Alliantie in die periode meer had mogen worden verwacht dan zij heeft gedaan.
4.4.
De directe aanleiding voor het vertrek van [eiseres] in augustus 2022, zijn de incidenten die hebben plaatsgevonden in juli en augustus 2022. In de periode vanaf 3 juli 2022 heeft [eiseres] de politie (met De Alliantie in cc) bericht dat haar huis met eieren was bekogeld. Aanvankelijk meende zij dat haar buren van [straat] [nummeraanduiding 3] hier achter zaten, maar vanaf 5 juli 2022 schrijft zij dat het de achterburen [A] en [B] zijn. Op 18 juli 2022 heeft [eiseres] De Alliantie een e-mail gestuurd waarin zij heeft geschreven dat [A] naast het gooien van eieren ook tegen haar deur heeft staan trappen en een steen naar haar deur heeft gegooid. Dit blijkt ook uit de door [eiseres] daarbij meegestuurde videobeelden. Op 23 juli 2022 heeft [A] met een honkbalknuppel de schutting van [eiseres] vernield. Naar [eiseres] verder heeft gesteld heeft zij op 2 en 3 augustus 2022 met De Alliantie gebeld. In de nacht van 26 augustus 2022 is het vervolgens dermate geëscaleerd dat [eiseres] geen andere mogelijkheid zag dan het huis te ontvluchten en er niet meer te gaan wonen.
4.5.
De Alliantie heeft gesteld dat zij naar aanleiding van de klachten van [eiseres] – voordat de situatie in de nacht van 26 augustus 2022 escaleerde – telefonisch contact heeft opgenomen met [A] en [B] . [B] ontkende samen met [A] verantwoordelijk te zijn voor het gooien van de eieren. Zij zouden op een camping elders hebben verbleven ten tijde van het gooien van eieren. [A] wilde namelijk niet thuis zijn vanwege [eiseres] . [A] erkende wel dat de situatie één keer uit de hand was gelopen en hij toen de schutting had vernield. De schutting was op dat moment echter alweer voor [A] hersteld. De Alliantie heeft gesteld dat het haar als gevolg hiervan niet duidelijk wie er voor welk gedrag verantwoordelijk was. Ook kon De Alliantie niet vaststellen dat de klachten van [eiseres] correct waren.
4.6.
Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter in dat [eiseres] en haar zoon (ernstige) incidenten hebben meegemaakt die veel angst hebben veroorzaakt. De vraag die voorligt is wat er van De Alliantie onder deze omstandigheden verwacht mocht worden. De kantonrechter is van oordeel dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de situatie dat er sprake is van objectief vast te stellen overlast (waar alle omwonenden last van hebben) en een burenruzie [1] . In het eerste geval is het onder omstandigheden mogelijk dat een huurder huurkorting vordert omdat er sprake is van een gebrek. Voorwaarde is dan wel dat de overlastgever huurder is van de verhuurder. Het gebrek zit hem dan niet in het overlastgevende gedrag van de andere huurder, maar in het nalaten van de verhuurder om daartegen op te treden, terwijl de verhuurder daar wel mogelijkheden voor ter beschikking staan. In geval van een burenruzie ligt dat niet zo eenvoudig. Het zal niet altijd eenvoudig vast te stellen zijn wie welke aandeel heeft in het ontstaan en voortduren van de burenruzie. De Alliantie staan in een dergelijk geval dus niet dezelfde mogelijkheden ter beschikking om tegen de ander op te treden als bij een (zuivere) overlastsituatie.
4.7.
In dit geval moet het er naar het oordeel van de kantonrechter voor gehouden worden dat er sprake is van een burenruzie en niet van een overlastsituatie zoals hiervoor bedoeld. Allereerst is niet gebleken dat ook anderen klachten hebben over het gedrag van [A] . De Alliantie heeft dergelijke klachten namelijk niet ontvangen en niet gebleken is dat er bij de politie klachten over hem zijn geuit. Verder kan de kantonrechter niet vaststellen wat de achtergrond is van de ontstane burenruzie. [A] is geen partij in deze procedure, zodat de kantonrechter zijn kant van het verhaal niet heeft gehoord. Wel heeft [eiseres] een aantal filmpjes in het geding gebracht, waaruit is af te leiden dat [A] er boos over is dat er aan de achterzijde van het huis van [eiseres] camera’s hangen die gericht zijn op zijn huis. Verder lijkt er uit te volgen dat er eerder (mogelijk na bemiddeling door de politie) afspraken zijn gemaakt. Uit de uitlatingen van [A] op de filmpjes blijkt verder dat hij vindt dat [eiseres] zich niet aan die afspraken houdt. Een niet op de beelden zichtbare vrouw roept dat [eiseres] hen blijft treiteren. Beiden zeggen dat de broer van [eiseres] (kennelijk in strijd met de gemaakte afspraken) die nacht in zijn auto voor hun deur stond, en dat ze al de hele nacht uit bed gebeld worden door de vader van [eiseres] . [A] zegt tegen de politie dat zij in hun dossier moeten kijken en dat daaruit zal blijken wat [eiseres] doet. Als de politie komt, zeggen die tegen [eiseres] dat ‘iedereen in de omgeving hier’ heeft gezien dat haar broer bij buren voor de deur heeft gestaan. De kantonrechter noemt deze feiten niet om vast te stellen wat er is gebeurd of wie er gelijk heeft. Dat kan op basis van de beschikbare informatie ook niet. Maar naar het oordeel van de kantonrechter onderbouwen de overgelegde beelden wel dat het hier om een burenruzie gaat.
4.8.
Dat [eiseres] in deze burenruzie terecht is gekomen is uiteraard bijzonder onplezierig voor haar. Het is echter wel de vraag wat De Alliantie meer had kunnen doen dan zij gedaan heeft, juist omdat het niet gaat om een (eenvoudig en objectief) vast te stellen overlastsituatie, waartegen De Alliantie relatief eenvoudig op had kunnen treden, maar om een burenruzie waarbij de aandelen van elk van beide buren voor De Alliantie lastig vast te stellen zijn. In een dergelijke situatie verkeert de verhuurder (anders dan in een geval van ‘zuivere’ overlast) niet in een positie waarin hij veel beter in staat is om de oorzaak van de stoornis in het huurgenot aan te pakken dan de huurder. Bovendien rust op De Alliantie geen resultaatsverplichting om persoonlijke ruzies tussen huurders op te lossen.
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter had in de gegeven omstandigheden wel van De Alliantie verwacht mogen worden dat zij de klachten onderzocht. Dat heeft zij ook gedaan. Zij is naar aanleiding van de meldingen een onderzoek gestart naar de authenticiteit van de melding en de omvang van de problematiek. Zij heeft contact gezocht met [A] en hem met de klachten geconfronteerd. [A] ontkende echter betrokken te zijn. Vastgesteld moet worden dat de situatie daarna snel is geëscaleerd. Het valt niet goed in te zien wat De Alliantie in de tussentijd had kunnen doen om dit te voorkomen. [eiseres] heeft vervolgens zelf besloten om voor onbepaalde tijd uit het gehuurde te vertrekken. [eiseres] verwijst in dat kader wel naar het advies van een wijkagent, maar uit hetgeen die heeft geschreven blijkt onvoldoende dat die haar heeft geadviseerd om langer dan een paar nachten te vertrekken. De Alliantie heeft [eiseres] vervolgens – nadat zij het huis had verlaten – een ander huis aangeboden, dat [eiseres] niet heeft geaccepteerd. Gelet op deze omstandigheden vindt de kantonrechter dat de handelwijze van De Alliantie niet valt te kwalificeren als gebrek in de zin van artikel 7:204 van het Burgerlijk Wetboek. [eiseres] kan op deze grond dan ook geen huurprijsvermindering vragen over de periode vanaf 26 augustus 2022 tot 3 juli 2023.
4.10.
De kantonrechter stelt verder nog vast dat De Alliantie de stelling van [eiseres] dat De Alliantie alleen maar onder druk van een kort geding te bewegen was om haar een ander huis aan te bieden heeft weersproken. De Alliantie heeft daartegen aangevoerd dat het [eiseres] was die aanvankelijk niet bereid was een huis te aanvaarden buiten een door haar aangegeven gebied. Bovendien was zij niet bereid om in te stemmen met een betalingsregeling voor de huurachterstand. Uiteindelijk hebben partijen afgesproken dat [eiseres] zou gaan wonen in een huis buiten het eerder door haar aangegeven gebied, terwijl bovendien een betalingsregeling is overeengekomen. [eiseres] heeft dat niet weersproken. Gelet op deze omstandigheden kan de kantonrechter niet vaststellen dat De Alliantie alleen onder druk van een kort geding bereid was om [eiseres] een huis aan te bieden. Ook [eiseres] heeft bij de uiteindelijke oplossing water bij de wijn gedaan. [eiseres] heeft aangevoerd dat het uiteindelijk aan haar aangeboden huis als sinds januari 2023 leegstond en dat De Alliantie het haar dus al eerder had kunnen aanbieden. Naar [eiseres] echter niet heeft weersproken was zij eerder niet bereid te gaan wonen in een huis buiten het door haar aangegeven gebied. [eiseres] kan De Alliantie daarom niet tegenwerpen dat zij dit huis al eerder aan haar had kunnen aanbieden.
Geen huurgenot
4.11.
[eiseres] heeft primair gesteld dat zij over de periode van 26 augustus 2022 tot 3 juli 2023 (toen zij haar nieuwe huis betrok) geen huur verschuldigd is aan De Alliantie, omdat De Alliantie haar in die periode geen huurgenot heeft verstrekt. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
4.12.
Uitgangspunt is dat de verplichting tot het betalen van huur ontstaat vanaf het moment waarop de verhuurder het gehuurde in gebruik heeft verstrekt. [2] Het is slechts onder bijzondere omstandigheden denkbaar dat een huurder de huur niet hoeft te betalen, als hij of zij geen huurgenot heeft. Daarvan kan (voor zover hier relevant) sprake zijn als de huurder geen huurgenot heeft als gevolg van, al dan niet onvoorziene, omstandigheden die van dien aard zijn dat (ongewijzigde) instandhouding van de betalingsverplichting naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (dat is geregeld in de artikelen 6:248 en 6:258 van het Burgerlijk Wetboek).
4.13.
Op grond van artikel 6:258 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt een wijziging van de betalingsverplichting niet uitgesproken als de omstandigheden in de onderlinge verhouding tussen de partijen voor rekening komen voor degene die zich erop beroept (in dit geval [eiseres] ). De omstandigheden die maken dat [eiseres] vindt dat zij niet meer in het gehuurde kon wonen, moeten dus zijn toe te rekenen aan De Alliantie.
4.14.
De kantonrechter is op grond van hetgeen hiervoor onder 4.3 tot en met 4.10 is overwogen van oordeel dat het feit dat er een burenruzie is ontstaan niet behoort tot de risicosfeer van De Alliantie. De Alliantie heeft de ruzie niet veroorzaakt en heeft gedaan wat redelijkerwijs binnen haar mogelijkheden lag. Dat het zo zou escaleren dat [eiseres] naar eigen zeggen niet meer in het huis kan wonen, was ook voor De Alliantie niet te voorzien. Het enkele feit dat de buren waarmee [eiseres] de ruzie heeft ook huurders zijn van De Alliantie, maakt nog niet dat dit in de onderlinge relatie tussen [eiseres] en De Alliantie voor risico van De Alliantie komt, en rechtvaardigt niet dat [eiseres] gedurende een langere periode geen huur aan De Alliantie verschuldigd zou zijn. Om dezelfde reden is de kantonrechter van oordeel dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat [eiseres] de huur betaalt voor de periode dat de huurovereenkomst voortduurde.
4.15.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
Huurachterstand
4.16.
Uit het voorgaande volgt verder dat [eiseres] de huur over de periode vanaf 26 augustus 2022 aan De Alliantie moet betalen. De reconventionele vordering van De Alliantie tot betaling van de huurachterstand zal worden toegewezen. [eiseres] zal worden veroordeeld tot betaling van € 5.912,48 aan De Alliantie, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de eis in reconventie (20 september 2023). De Alliantie vordert ook betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering wijst de kantonrechter af, omdat niet gesteld of gebleken is dat een aanmaning volgens de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek heeft plaatsgevonden.
Proceskosten
4.17.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt en wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dat betekent dat zij haar eigen (proces)kosten moet dragen en de proceskosten van De Alliantie aan haar moet betalen.
4.18.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van De Alliantie
in conventievastgesteld op € 398,00 (2,00 punten x € 199,00) aan salaris gemachtigde.
4.19.
[eiseres] wordt ook veroordeeld in de proceskosten
in reconventie. Omdat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie worden de proceskosten in reconventie gehalveerd. Het toepasselijke tarief is afgeleid van de waarde van de vordering in reconventie. De proceskosten aan de zijde van De Alliantie worden in reconventie vastgesteld op:
- salaris gemachtigde € 330,00 (2,00 punten x € 330,00 x factor 0,5)
- nakosten
€ 132,00
Totaal € 462,00
4.20.
De in conventie en in reconventie gevorderde nakosten worden éénmaal toegewezen.
4.21.
De wettelijke rente over deze proces- en nakosten wordt toegewezen als hierna onder de beslissing vermeld.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.22.
De Alliantie vordert dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat De Alliantie het vonnis direct kan (laten) uitvoeren, als [eiseres] niet aan het vonnis voldoet. [eiseres] kan dus niet wachten met voldoen aan het vonnis in de periode dat tegen het vonnis nog hoger beroep mogelijk is of als zij hoger beroep heeft ingesteld en nog niet op dat hoger beroep is beslist. Het uitgangspunt is dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard als De Alliantie dat heeft gevorderd. [eiseres] heeft geen verweer gevoerd tegen de uitvoerbaar bij voorraadverklaring.
Het vonnis zal volgens het uitgangspunt uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van De Alliantie tot dit vonnis vastgesteld op € 398,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.5.
veroordeelt [eiseres] om aan De Alliantie tegen bewijs van kwijting te betalen € 5.912,48 met de wettelijke rente over dit bedrag als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek vanaf 20 september 2023 tot de voldoening;
5.6.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van De Alliantie tot dit vonnis vastgesteld op € 462,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de kosten van betekening van dit vonnis aan De Alliantie, als [eiseres] niet tijdig aan de proceskostenveroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024.

Voetnoten

1.De kantonrechter verwijst naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 oktober 2017, vindplaats: ECLI:NL:GHARL:2017:8610
2.Hoge Raad 10 augustus 2023 ECLI:NL:HR:2012:BW5357, r.o. 3.4.