ECLI:NL:RBMNE:2024:5642

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
UTR 23/3391-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de duurzaamheid daarvan volgens de Wet WIA

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 19 september 2024, wordt de zaak behandeld van een ex-werknemer die arbeidsongeschikt is verklaard door het Uwv. De ex-werknemer, die als pof-operator werkte, viel uit op 5 juli 2018 door gezondheidsklachten. Het Uwv heeft hem een WGA-loongerelateerde uitkering toegekend, maar later vastgesteld dat hij volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiseres, de werkgever, heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank onderzoekt of de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is geweest en of de beperkingen van de ex-werknemer juist zijn vastgesteld. De rechtbank concludeert dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is en geeft het Uwv de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3391
Tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. A. Jurg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: S.M. Westmaas).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[ex-werknemer]uit [woonplaats] (de (ex-)werknemer)
(gemachtigde: mr. J.A.C. van Etten).

Inleiding

1. De ex-werknemer werkte 36 uur per week als pof-operator bij eiseres toen hij op 5 juli 2018 uitviel vanwege gezondheidsklachten. Eiseres heeft het loon van de werknemer gedurende de wettelijke wachttijd van twee jaar doorbetaald.
1.1.
Met het besluit van 22 juli 2020 heeft het Uwv aan de ex-werknemer een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De werknemer wordt 67,24% arbeidsongeschikt geacht, hij ontvangt een WGA-loongerelateerde uitkering.
1.2.
Met het besluit van 13 mei 2022 (primaire besluit) wordt aan de ex-werknemer meegedeeld dat de WGA-loongerelateerde uitkering per 2 juli 2022 wordt omgezet naar een WGA-vervolguitkering. Eiseres en de ex-werknemer hebben hier beiden afzonderlijk bezwaar tegen gemaakt.
1.3.
In bezwaar hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de situatie van werknemer beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn bevindingen neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 november 2022. Op 17 januari 2023 heeft het Uwv bericht dat hij voornemens is, zijn eerdere besluit te wijzigen met dien verstande dat het Uwv uitgaat van een mate van arbeidsongeschiktheid van 67,24%. In reactie op dit voornemen heeft eiseres op 2 februari 2023 een zienswijze ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens vastgesteld dat er aanleiding is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts en heeft zijn bevindingen neergelegd in de FML van 29 maart 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat op basis van de FML van 29 maart 2023 werknemer 80 tot 100% (volledig) arbeidsongeschikt is, omdat er geen theoretische functies kunnen worden geduid.
1.4.
Met het bestreden besluit van 6 april 2023 heeft het Uwv de bezwaren van eiseres en de ex-werknemer gegrond verklaard. Het Uwv acht de werknemer volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.5.
Het Uwv heeft een verweerschrift met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juni 2023 ingediend. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een fictieve FML opgesteld waarin de duurzame beperkingen van de ex-werknemer zijn opgenomen per beoordelingsdatum 2 juli 2022.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het Uwv en de gemachtigde van de ex-werknemer. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek aangehouden. Het Uwv is in de gelegenheid gesteld om het rapport van de verzekeringsarts [verzekeringsarts 1] van 31 januari 2024 aan een verzekeringsarts voor te leggen. Door eiseres is een op de zitting besproken uitspraak van de rechtbank Amsterdam toegestuurd.
1.7.
Op 27 februari 2024 is informatie van het Uwv ontvangen. Eiseres heeft daarop gereageerd op 9 april 2024.
1.8.
Nadat partijen hebben aangegeven dat een nadere behandeling op een zitting niet nodig is, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Geheimhouding
2. Omdat de werknemer geen toestemming heeft gegeven om medische stukken aan eiseres toe te zenden, heeft de rechtbank medische stukken naar de door eiseres ingeschakelde gemachtigde gestuurd. [1] Om te voorkomen dat medische gegevens via deze uitspraak alsnog bekend worden, zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken.
Waar gaat deze zaak over?
3. Het gaat er in deze zaak om of de medische beoordeling van het Uwv zorgvuldig is geweest, de beperkingen juist zijn vastgesteld en of het Uwv terecht heeft bepaald dat de ex-werknemer per 2 juli 2022 (de datum in geding) volledig (80-100%), maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits die rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan die zorgvuldigheidseisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar nodig.
Is de medische beoordeling zorgvuldig geweest?
5. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts bezwaar en beroep] de ex-werknemer ten onrechte niet op een fysiek spreekuur heeft gezien. Dit was nodig, omdat verzekeringsarts [verzekeringsarts 2] geen lichamelijk onderzoek heeft verricht naar diverse fysieke klachten en daarover ook geen informatie van de behandelde sector heeft opgevraagd en meegewogen. Het Uwv heeft nagelaten te motiveren waarom een fysiek spreekuur achterwege is gelaten. Een fysiek spreekuur had, met name vanwege de geclaimde fysieke klachten volgens eiseres wel voor de hand gelegen.
6. Uit vaste rechtspraak [2] volgt dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging dient plaats te vinden, waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit die feiten voortvloeien. Daarom zal, indien de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, in deze fase van de procedure een louter dossieronderzoek in de regel niet volstaan. Daarbij is wel van belang of de medische grondslag van het besluit voldoende gemotiveerd wordt bestreden door bijvoorbeeld het overleggen van nieuwe medische informatie.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat de ex-werknemer zowel in de vragenlijst als tijdens het spreekuur bij de primaire verzekeringsarts een deel van de fysieke klachten niet heeft genoemd. Ook zijn er geen medische stukken ter onderbouwing van deze klachten overgelegd. Een lichamelijk onderzoek heeft bovendien geen toegevoegde waarde, omdat een verzekeringsarts deze fysieke afwijkingen niet kan vaststellen. Dat moet een andere arts doen. Pas als de aard en ernst van de afwijkingen zijn vastgesteld kan worden beoordeeld of het aannemelijk is dat deze klachten op de datum in geding aanwezig waren en tot welke beperkingen dit zou moeten leiden.
8. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de fysieke klachten die in de bezwaarfase (aanvullend) naar voren zijn gebracht, terecht geen aanleiding hoefde te zien om de ex-werknemer op te roepen voor een fysiek spreekuur. Door de primaire verzekeringsarts is een lichamelijk onderzoek verricht en er is onvoldoende gemotiveerd naar voren gebracht waarom – gelet op de inhoud van de fysieke klachten – aanvullend lichamelijk onderzoek nodig is. De rechtbank kan de motivering van het de verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts bezwaar en beroep] in de rapportage van 20 februari 2024 goed volgen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
9. Eiseres stelt dat de primaire verzekeringsarts [verzekeringsarts 2] en verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts bezwaar en beroep] de diagnoses en de belastbaarheid niet zorgvuldig hebben vastgesteld. Dit is (mede) het gevolg van het ontbreken van fysiek lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Bovendien is bij de ex-werknemer sprake van een stoornis en zijn de gevolgen daarvan niet voldoende vertaald naar beperkingen voor arbeid. Zo was er volgens de verzekeringsarts [verzekeringsarts 1] aanleiding voor het aannemen van een grotere urenbeperking.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts bezwaar en beroep] geeft in de rapportage van 15 juni 2023 aan dat de beschikbare medische informatie van de ex-werknemer die in bezwaar is overgelegd, is meegenomen. Voor een deel van de fysieke klachten heeft dit ook geleid tot het aannemen van aanvullende beperkingen op de FML. Het onderzoek en het vaststellen van de beperkingen is voldoende zorgvuldig verricht, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ten aanzien van de stoornis, waarvan de beperkingen die daaruit voortvloeien volgens eiseres onvoldoende zijn onderkend, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er op gewezen dat de beschikbare (medische) informatie hierover is meegenomen. Dat er verdergaande beperkingen zouden moeten worden aangenomen, is onvoldoende onderbouwd. De ervaring van de ex-werknemer van zijn klachten is daarvoor onvoldoende. Ook bij het onderzoek op het spreekuur van de primaire verzekeringsarts wordt er geen toename in ernst van zijn klachten vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet in de reactie van verzekeringsarts [verzekeringsarts 1] kortom geen aanleiding om het standpunt te wijzigen.
10. De rechtbank kan het Uwv hierin volgen. Hierbij staat voorop dat, zoals zij hiervoor heeft overwogen, er naar haar oordeel geen aanleiding bestond om aanvullend lichamelijk onderzoek te verrichten. Uit de verschillende rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts bezwaar en beroep] blijkt dat de diverse zowel fysieke als psychische klachten zijn meegenomen en hiermee rekening is gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid voor arbeid van ex-werknemer. Er zijn in dat verband diverse beperkingen opgenomen in de FML. Dat een deel van deze beperkingen reeds eerder, zonder dat destijds een diagnose was gesteld. waren aangenomen, is niet doorslaggevend. Immers, uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat niet de diagnose bepalend is voor de vraag of een betrokkene al dan niet arbeidsongeschikt is, maar diens beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek per datum in geding. Uit de medische informatie blijkt niet dat er aanleiding is om vanwege de later gestelde diagnose verdergaande beperkingen aan te nemen. Het door de ex-werknemer geschetste dagverhaal is daarvoor niet voldoende. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Zijn de beperkingen duurzaam?
12. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft aangenomen dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet duurzaam is. Zo heeft het Uwv niet inzichtelijk gemaakt per aandoening welke behandeling mogelijk is en welke functionele mogelijkheden daardoor nog kunnen toenemen en binnen welke termijn. Ook is niet concreet en toereikend onderbouwd dat sprake is van een meer dan geringe kans op herstel.
12. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Volgens het derde lid van dit artikel wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
14. De CRvB hanteert strenge criteria voor de beoordeling van duurzaamheid door verzekeringsartsen. [3] De verzekeringsarts moet een inschatting van de herstelkansen maken, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. De enkele stelling dat er nog behandelmogelijkheden zijn, is dus onvoldoende.
15. De verzekeringsarts bezwaar en beroep [verzekeringsarts bezwaar en beroep] schrijft over de prognose van de beperkingen (onder meer) het volgende op. De ex-werknemer heeft behandeling voor de psychische klachten, gericht op verbetering dan wel herstel. Indien verbetering onvoldoende ontstaat, is verdere behandeling voor de psychische klachten geïndiceerd. Hierbij wordt verwezen naar de aanwezige informatie van de behandelend sector. Dit betekent, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de ex-werknemer binnen een jaar kan herstellen, zo niet dat het wat langer kan duren. In de fictieve FML die door de verzekeringsarts is opgesteld, zijn in het geheel geen beperkingen opgenomen op het gebied van het persoonlijk en sociaal functioneren van de ex-werkemer.
15. De rechtbank vindt dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer niet ook duurzaam was. Zij licht dit hierna toe.
Uit de rapportages van de behandelend sector volgt dat de ex-werknemer voor zijn psychische klachten eerder een behandeling heeft gevolgd, die niet heeft geleid tot een vermindering van de klachten. Vastgesteld is dat bij de ex-werknemer sprake is van chronische psychische klachten. De werknemer krijgt het advies te focussen op stabilisatie en kwaliteit van leven. Hij is daarvoor doorverwezen naar een andere behandelaar. De opvolgend behandelaar ziet behandelmogelijkheden, maar schrijft in het behandelplan van 6 juli 2022 onder de beschrijvende diagnose dat bepaalde problemen en kenmerken bij ex-werknemer onderhoudend lijken. Bij stagnatie kan eventueel verwezen worden naar een intensievere behandelsetting. De verwachting is dat de behandeldoelen binnen zes maanden deels behaald kunnen worden. Bij enige stabiliteit zal er tevens gekeken worden naar mogelijkheden van nazorg en interventies voor terugvalpreventie.
17. Gelet op het verloop van de eerdere ingezette behandeling alsook de beschrijving van de ernst van de psychische problemen is het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de ex-werknemer met behandeling mogelijk binnen een jaar volledig kan herstellen, niet te volgen. Daarbij lijkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep ervan uit te gaan dat behandeldoel van de laatst ingezette behandeling bij de ex-werknemer is gericht op volledig herstel. Hier kan naar het oordeel van de rechtbank, zonder navraag te doen bij de behandelend sector, niet zonder meer vanuit worden gegaan. Immers, de aanleiding van de verwijzing alsook de overwegingen van de behandelaar over de inhoud van de in te zetten behandeling, doen vermoeden dat dit niet het behandeldoel is. Uit het dossier blijkt niet dat door het Uwv navraag is gedaan bij de behandelaar wat het behandeldoel is en wat de inschatting is van de behandelaar voor de psychische klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen van de ex-werknemer. De rechtbank komt om die reden tot het oordeel dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat vanwege de behandeling van de psychische klachten “de ex-werknemer binnen een jaar kan herstellen” en dus de beperkingen voortvloeiend uit de psychische klachten van de ex-werknemer niet duurzaam zijn.

Conclusie en gevolgen

18. Om een finale beslechting van het geschil mogelijk te maken, ziet de rechtbank, met toepassing van artikel 8:51a van de Awb aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen het motiveringsgebrek te herstellen. Dat herstellen kan ofwel met een aanvullende motivering of wel met een nieuw beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om de gebreken te hertellen, moet verweerder nader motiveren waarom in het geval van deze ex-werknemer geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Daarbij dient de motivering te zijn toegespitst op de persoon van de situatie van de ex-werknemer.
18.1.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen binnen twee weken meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder een tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
18.2.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
18.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van deze uitspraak de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2024.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1510.
3.Zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep, 20 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:557.