4.2Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken. Vaak staat de verklaring van een aangever/aangeefster, die zegt dat de verdachte het heeft gedaan, tegenover die van de verdachte, die ontkent. Getuigen van de gebeurtenis zijn er over het algemeen niet.
Dat geldt ook voor deze zaak: de belastende verklaring van aangeefster [slachtoffer] staat tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte.
De rechtbank mag niet tot een bewezenverklaring komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is in ander bewijsmateriaal. Naast de aangifte is er dus steunbewijs nodig, ongeacht de vraag hoe betrouwbaar de verklaring in de aangifte is. Voor steunbewijs is niet voldoende dat de moeder van aangeefster verklaart over wat zij van aangeefster over de gebeurtenis heeft gehoord. De bron van die verklaring is immers nog steeds enkel de aangeefster.
De rechtbank acht daarom, samen met de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit twee tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 primair en feit 3
Uit de
aangifte van [slachtoffer]van 29 mei 2023 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 29 mei 2023 in Almere heeft mijn vader mij aangerand. Ik lag in de woonkamer te slapen op de kleine bank en mijn moeder op de grote bank. Ik had een joggingbroek en een onderbroek aan. Hij stond achter de rugleuning. Hij had mijn jogging- en onderbroek vast en ik voelde dat mijn broek werd opgetild richting het plafond. Ik voelde tochten. Ik voelde kou op mijn geslachtsdeel. Ik werd wakker, zag mijn vader staan en vloog naar mijn moeder. Mijn vader liet mijn broek los en mijn broek was met de rand van mij af. Ik was bang dat hij agressief zou worden. Hij ging naar boven. Ik zei schreeuwend tegen mijn moeder wat hij had gedaan, want ik was gefrustreerd en zwaar overstuur. Ik dacht dat hij zijn hand in mijn broek wilde steken.
Mijn vader was dronken en ging naar boven. Mijn moeder hoorde dat er boven wat gegooid werd. Daarna gingen wij kijken en het was mijn vader. Mijn vader gooide een zijplank en nog een zijplank naar beneden. Hij heeft de kast uit elkaar getrapt en een lamp is kapot. De kapotte kast en lamp zijn van mij.
Uit het proces-verbaal
van verhoor van getuige [getuige]van 30 mei 2023 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 29 mei 2023 in Almere sliep ik thuis in de woonkamer op de grote bank. Mijn dochter sliep op de kleine bank. Mijn dochter sprong helemaal in paniek bij het voetengedeelte en ik werd wakker. Ik vroeg waarom ze zo reageerde en ik hoorde haar zeggen dat haar vader aan haar had gezeten. Ze zei dat ze bang voor hem was en dat hij haar broeksband en ondergoed omhoog had getrokken. Ze zei dat ze kou voelde en toen haar vader zag staan bij de rugleuning van de bank.
Wij zaten te praten en ik vermoed dat hij naar boven is gegaan. Ik hoorde gerommel en harde geluiden boven. Ik ben naar boven gelopen en op de eerste verdieping zag ik dat er een plank op de trap naar zolder lag. Bij de tweede trap aangekomen kwamen er planken van boven naar beneden toe. Een kast met persoonlijke spullen van [slachtoffer] heeft hij helemaal vernield.
Verbalisant [verbalisant] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 29 mei 2023 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 29 mei 2023 kwam ik ter plaatse in Almere. In de woonkamer zag ik [slachtoffer] op de bank zitten. Ik zag dat zij zichtbaar emotioneel was. Ik hoorde [slachtoffer] huilend tegen mij zeggen dat haar vader haar had aangerand. Ik hoorde [slachtoffer] het volgende verklaren:
Ik sliep op een van de twee banken in de woonkamer. Mijn moeder sliep op de andere bank. Tijdens het slapen had ik een onderbroek, een broek en een shirt aan. Op een gegeven moment schrok ik wakker. Ik voelde namelijk ineens kou en tocht op de plek waar mijn broeksband zat. Ik zag vervolgens dat mijn vader achter de bank stond en met zijn hand mijn broek en onderbroek omhoog had getrokken om met zijn (de rechtbank begrijpt
: zijn hand) in mijn onderbroek te gaan.
Ik ben toen gelijk naar mijn moeder toegegaan. Ik zag dat mijn vader heel snel naar boven ging. Ik durfde niet te schreeuwen omdat ik bang was voor mijn vader. Ik maakte mijn moeder wakker. Ik vertelde haar wat mijn vader zojuist had gedaan. Ik hoorde dat mijn vader boven de boel kort en klein sloeg. Ik hoorde hem met spullen gooien. Ik was erg bang en moest huilen. Mijn moeder is vervolgens naar boven gegaan.
Vervolgens hoorde ik [getuige] het volgende verklaren:
Ik werd wakker omdat [slachtoffer] ineens heel angstig naast mij op de bank zat en mij vertelde dat haar vader haar net had aangerand. Toen hoorde ik direct daarna allemaal gestommel vanaf zolder komen. Ik hoorde dat haar vader met spullen aan het gooien was. Op zolder zag ik dat hij [slachtoffer] haar kamer helemaal kort en klein aan het slaan was, alle spullen lagen omver.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
Bewijs in zedenzaken
Bij zedenzaken zijn vaak maar twee personen betrokken bij de feitelijke handelingen waarvan een verdachte wordt beschuldigd: de aangever en de verdachte. Om in zo’n geval tot een veroordeling te kunnen komen moet de rechtbank op de eerste plaats nagaan of de verklaringen van de aangever op zichzelf voldoende betrouwbaar zijn. Want alleen in dat geval mag een dergelijke verklaring voor het bewijs worden gebruikt. Daarbij kijkt de rechtbank naar de consistentie in de verschillende afgelegde verklaringen en de gedetailleerdheid van een verklaring.
Wanneer een verklaring betrouwbaar is, moet vervolgens beoordeeld worden of die verklaring ook steun vindt in ander bewijs. Het is daarbij voldoende dat de verklaring van een aangever op bepaalde punten steun vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan aangever. Daarbij mag tussen de verklaring van een aangever en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband bestaan.
Wanneer de verklaring betrouwbaar is en ook voldoende steun vindt in ander bewijs, moet tot slot worden bekeken of er contra-indicaties zijn op grond waarvan de rechtbank er desondanks toch niet van overtuigd is dat het feit is begaan door de verdachte.
De betrouwbaarheid van aangeefster
In onderhavige zaak staan de belastende verklaringen van aangeefster centraal. De rechtbank acht haar verklaringen betrouwbaar en overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster heeft meerdere malen over het incident verklaard. Al haar verklaringen zijn op de dag van het incident afgelegd. Haar eerste verklaring deed ze tegen haar moeder, vrijwel direct na het incident. Vervolgens heeft aangeefster ter plaatse in de woning tegenover verbalisanten een verklaring afgelegd. Tot slot is met aangeefster een informatief gesprek gehouden en heeft zij aangifte gedaan.
Aangeefster is consistent in al deze verklaringen, waaronder haar spontane en geëmotioneerde verklaring tegenover haar moeder direct na het incident. De rechtbank vindt daarbij ook relevant dat de verklaringen van aangeefster gedetailleerd zijn en dat zij de gebeurtenis niet groter of erger heeft gemaakt. Zo heeft aangeefster steeds verklaard dat zij voelde dat haar jogging- en onderbroek werd opgetild en dat zij tocht voelde en kou op haar geslachtsdeel, een heel specifiek omschreven gevoel. Dat maakt haar verklaringen authentiek en geeft er blijk van dat het aangeefster er niet om gaat haar verklaringen zo belastend mogelijk te maken voor verdachte. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaringen van aangeefster betrouwbaar.
Het steunbewijs en contra-indicaties
De verklaringen van aangeefster worden ondersteund door de verklaringen van haar moeder [getuige] en de verklaring van de verbalisant ter plaatse. Niet alleen hebben de moeder en de verbalisant verklaard over hetgeen aangeefster tegen hen heeft verteld, maar ook hebben zij daarbij emoties bij haar waargenomen. Daarbij geldt in het bijzonder dat de moeder, vrijwel direct na het incident, door haar dochter wakker is gemaakt en aangeefster angstig en in paniek heeft horen verklaren over het incident. Dit maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank voldoende steunbewijs is voor alle onderdelen van de verklaringen van aangeefster. Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is voorts niet gebleken van enige contra-indicatie.
Gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen
Tot slot moet de rechtbank oordelen of de handeling van verdachte als ontuchtig kan worden aangemerkt. Het moet gaan om een handeling van seksuele aard die in strijd is met de sociaal-ethische norm. Hierbij dient gekeken te worden naar de omstandigheden van het geval. Ook moet worden beoordeeld of verdachte haar heeft gedwongen tot het dulden ervan.
In dit geval gaat het om een handeling die plaatsvond in de nacht terwijl aangeefster thuis lag te slapen. Verdachte heeft de jogging- en onderbroek van zijn eigen dochter zodanig omhooggetrokken dat aangeefster kou kon voelen op haar geslachtsdeel. Aangeefster is vervolgens zeer geschrokken wakker geworden. Hoewel het - kennelijk doordat aangeefster wakker werd- niet tot een daadwerkelijke aanraking is gekomen, is het op deze wijze ontbloten van het geslachtsdeel van een dochter zonder meer een handeling die seksueel van aard is en naar zijn aard in strijd is met de in de maatschappij geldende sociaal-ethische normen. De handeling is daarom als ontuchtig aan te merken. Door deze handeling onverhoeds uit te voeren in een situatie waarin zij zich er (aanvankelijk) niet aan kon onttrekken, omdat zij sliep en ontwaakte, heeft hij haar gedwongen de ontucht te dulden.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte onder feit één primaire tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.