ECLI:NL:RBMNE:2024:5621

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
1613366823
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid en vernieling met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Irak in 1970, die werd beschuldigd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid en vernieling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van feitelijke aanranding in het buitenland. De zaak kwam aan het licht na een incident op 29 mei 2023 in Almere, waar de verdachte zijn dochter zou hebben aangerand terwijl zij sliep. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen van haar moeder en een verbalisant. De rechtbank oordeelde dat de handeling van de verdachte als ontuchtig kan worden aangemerkt, omdat hij zijn dochter heeft gedwongen tot het dulden van deze handeling. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, de dochter van de verdachte, toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld of de verdachte op de hoogte was van deze veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/133668-23 & 21/004349-18 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] (
Irak),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 september 2024. Verdachte is, ondanks een behoorlijke oproeping daartoe, niet ter terechtzitting verschenen. Wel is verschenen mr. D.G. Nagel, advocaat te Almere, die verklaart
niette zijn gemachtigd om verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Dam en van hetgeen mr. N. Wijkman, advocaat te Almere, namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1 primair:
op 29 mei 2023 te Almere door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
dit issubsidiair tenlastegelegdals een of meer ontuchtige handelingen plegen, terwijl verdachte wist dat [slachtoffer] in een staat van bewusteloosheid verkeerde, waardoor zij niet in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden;
feit 2:
in de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 december 2019 te Nederland, Servië, Hongarije, Kroatië of Bosnië en Herzegovina, in elk geval binnen Europa, door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen;
feit 3:
op 29 mei 2023 te Almere een kast en/of een lamp heeft vernield.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit één subsidiair en feit drie tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder feit twee tenlastegelegde.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken. Vaak staat de verklaring van een aangever/aangeefster, die zegt dat de verdachte het heeft gedaan, tegenover die van de verdachte, die ontkent. Getuigen van de gebeurtenis zijn er over het algemeen niet.
Dat geldt ook voor deze zaak: de belastende verklaring van aangeefster [slachtoffer] staat tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte.
De rechtbank mag niet tot een bewezenverklaring komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is in ander bewijsmateriaal. Naast de aangifte is er dus steunbewijs nodig, ongeacht de vraag hoe betrouwbaar de verklaring in de aangifte is. Voor steunbewijs is niet voldoende dat de moeder van aangeefster verklaart over wat zij van aangeefster over de gebeurtenis heeft gehoord. De bron van die verklaring is immers nog steeds enkel de aangeefster.
De rechtbank acht daarom, samen met de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit twee tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 primair en feit 3 [1]
Uit de
aangifte van [slachtoffer] [2] van 29 mei 2023 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 29 mei 2023 in Almere heeft mijn vader mij aangerand. Ik lag in de woonkamer te slapen op de kleine bank en mijn moeder op de grote bank. Ik had een joggingbroek en een onderbroek aan. Hij stond achter de rugleuning. Hij had mijn jogging- en onderbroek vast en ik voelde dat mijn broek werd opgetild richting het plafond. Ik voelde tochten. Ik voelde kou op mijn geslachtsdeel. Ik werd wakker, zag mijn vader staan en vloog naar mijn moeder. Mijn vader liet mijn broek los en mijn broek was met de rand van mij af. Ik was bang dat hij agressief zou worden. Hij ging naar boven. Ik zei schreeuwend tegen mijn moeder wat hij had gedaan, want ik was gefrustreerd en zwaar overstuur. Ik dacht dat hij zijn hand in mijn broek wilde steken.
Mijn vader was dronken en ging naar boven. Mijn moeder hoorde dat er boven wat gegooid werd. Daarna gingen wij kijken en het was mijn vader. Mijn vader gooide een zijplank en nog een zijplank naar beneden. Hij heeft de kast uit elkaar getrapt en een lamp is kapot. De kapotte kast en lamp zijn van mij.
Uit het proces-verbaal
van verhoor van getuige [getuige] [3] van 30 mei 2023 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 29 mei 2023 in Almere sliep ik thuis in de woonkamer op de grote bank. Mijn dochter sliep op de kleine bank. Mijn dochter sprong helemaal in paniek bij het voetengedeelte en ik werd wakker. Ik vroeg waarom ze zo reageerde en ik hoorde haar zeggen dat haar vader aan haar had gezeten. Ze zei dat ze bang voor hem was en dat hij haar broeksband en ondergoed omhoog had getrokken. Ze zei dat ze kou voelde en toen haar vader zag staan bij de rugleuning van de bank.
Wij zaten te praten en ik vermoed dat hij naar boven is gegaan. Ik hoorde gerommel en harde geluiden boven. Ik ben naar boven gelopen en op de eerste verdieping zag ik dat er een plank op de trap naar zolder lag. Bij de tweede trap aangekomen kwamen er planken van boven naar beneden toe. Een kast met persoonlijke spullen van [slachtoffer] heeft hij helemaal vernield.
Verbalisant [verbalisant] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [4] van 29 mei 2023 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 29 mei 2023 kwam ik ter plaatse in Almere. In de woonkamer zag ik [slachtoffer] op de bank zitten. Ik zag dat zij zichtbaar emotioneel was. Ik hoorde [slachtoffer] huilend tegen mij zeggen dat haar vader haar had aangerand. Ik hoorde [slachtoffer] het volgende verklaren:
Ik sliep op een van de twee banken in de woonkamer. Mijn moeder sliep op de andere bank. Tijdens het slapen had ik een onderbroek, een broek en een shirt aan. Op een gegeven moment schrok ik wakker. Ik voelde namelijk ineens kou en tocht op de plek waar mijn broeksband zat. Ik zag vervolgens dat mijn vader achter de bank stond en met zijn hand mijn broek en onderbroek omhoog had getrokken om met zijn (de rechtbank begrijpt
: zijn hand) in mijn onderbroek te gaan.
Ik ben toen gelijk naar mijn moeder toegegaan. Ik zag dat mijn vader heel snel naar boven ging. Ik durfde niet te schreeuwen omdat ik bang was voor mijn vader. Ik maakte mijn moeder wakker. Ik vertelde haar wat mijn vader zojuist had gedaan. Ik hoorde dat mijn vader boven de boel kort en klein sloeg. Ik hoorde hem met spullen gooien. Ik was erg bang en moest huilen. Mijn moeder is vervolgens naar boven gegaan.
Vervolgens hoorde ik [getuige] het volgende verklaren:
Ik werd wakker omdat [slachtoffer] ineens heel angstig naast mij op de bank zat en mij vertelde dat haar vader haar net had aangerand. Toen hoorde ik direct daarna allemaal gestommel vanaf zolder komen. Ik hoorde dat haar vader met spullen aan het gooien was. Op zolder zag ik dat hij [slachtoffer] haar kamer helemaal kort en klein aan het slaan was, alle spullen lagen omver.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
Bewijs in zedenzaken
Bij zedenzaken zijn vaak maar twee personen betrokken bij de feitelijke handelingen waarvan een verdachte wordt beschuldigd: de aangever en de verdachte. Om in zo’n geval tot een veroordeling te kunnen komen moet de rechtbank op de eerste plaats nagaan of de verklaringen van de aangever op zichzelf voldoende betrouwbaar zijn. Want alleen in dat geval mag een dergelijke verklaring voor het bewijs worden gebruikt. Daarbij kijkt de rechtbank naar de consistentie in de verschillende afgelegde verklaringen en de gedetailleerdheid van een verklaring.
Wanneer een verklaring betrouwbaar is, moet vervolgens beoordeeld worden of die verklaring ook steun vindt in ander bewijs. Het is daarbij voldoende dat de verklaring van een aangever op bepaalde punten steun vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan aangever. Daarbij mag tussen de verklaring van een aangever en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband bestaan.
Wanneer de verklaring betrouwbaar is en ook voldoende steun vindt in ander bewijs, moet tot slot worden bekeken of er contra-indicaties zijn op grond waarvan de rechtbank er desondanks toch niet van overtuigd is dat het feit is begaan door de verdachte.
De betrouwbaarheid van aangeefster
In onderhavige zaak staan de belastende verklaringen van aangeefster centraal. De rechtbank acht haar verklaringen betrouwbaar en overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster heeft meerdere malen over het incident verklaard. Al haar verklaringen zijn op de dag van het incident afgelegd. Haar eerste verklaring deed ze tegen haar moeder, vrijwel direct na het incident. Vervolgens heeft aangeefster ter plaatse in de woning tegenover verbalisanten een verklaring afgelegd. Tot slot is met aangeefster een informatief gesprek gehouden en heeft zij aangifte gedaan.
Aangeefster is consistent in al deze verklaringen, waaronder haar spontane en geëmotioneerde verklaring tegenover haar moeder direct na het incident. De rechtbank vindt daarbij ook relevant dat de verklaringen van aangeefster gedetailleerd zijn en dat zij de gebeurtenis niet groter of erger heeft gemaakt. Zo heeft aangeefster steeds verklaard dat zij voelde dat haar jogging- en onderbroek werd opgetild en dat zij tocht voelde en kou op haar geslachtsdeel, een heel specifiek omschreven gevoel. Dat maakt haar verklaringen authentiek en geeft er blijk van dat het aangeefster er niet om gaat haar verklaringen zo belastend mogelijk te maken voor verdachte. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaringen van aangeefster betrouwbaar.
Het steunbewijs en contra-indicaties
De verklaringen van aangeefster worden ondersteund door de verklaringen van haar moeder [getuige] en de verklaring van de verbalisant ter plaatse. Niet alleen hebben de moeder en de verbalisant verklaard over hetgeen aangeefster tegen hen heeft verteld, maar ook hebben zij daarbij emoties bij haar waargenomen. Daarbij geldt in het bijzonder dat de moeder, vrijwel direct na het incident, door haar dochter wakker is gemaakt en aangeefster angstig en in paniek heeft horen verklaren over het incident. Dit maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank voldoende steunbewijs is voor alle onderdelen van de verklaringen van aangeefster. Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is voorts niet gebleken van enige contra-indicatie.
Gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen
Tot slot moet de rechtbank oordelen of de handeling van verdachte als ontuchtig kan worden aangemerkt. Het moet gaan om een handeling van seksuele aard die in strijd is met de sociaal-ethische norm. Hierbij dient gekeken te worden naar de omstandigheden van het geval. Ook moet worden beoordeeld of verdachte haar heeft gedwongen tot het dulden ervan.
In dit geval gaat het om een handeling die plaatsvond in de nacht terwijl aangeefster thuis lag te slapen. Verdachte heeft de jogging- en onderbroek van zijn eigen dochter zodanig omhooggetrokken dat aangeefster kou kon voelen op haar geslachtsdeel. Aangeefster is vervolgens zeer geschrokken wakker geworden. Hoewel het - kennelijk doordat aangeefster wakker werd- niet tot een daadwerkelijke aanraking is gekomen, is het op deze wijze ontbloten van het geslachtsdeel van een dochter zonder meer een handeling die seksueel van aard is en naar zijn aard in strijd is met de in de maatschappij geldende sociaal-ethische normen. De handeling is daarom als ontuchtig aan te merken. Door deze handeling onverhoeds uit te voeren in een situatie waarin zij zich er (aanvankelijk) niet aan kon onttrekken, omdat zij sliep en ontwaakte, heeft hij haar gedwongen de ontucht te dulden. [5]
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte onder feit één primaire tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 primair:
op 29 mei 2023 te Almere, door een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft
gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit met zijn hand optillen van de joggingbroek en onderbroek van die [slachtoffer] en
bestaande die andere feitelijkheid uit plotseling, terwijl zij lag te slapen en vervolgens aan het ontwaken was, met zijn, verdachtes, hand de kleding van die [slachtoffer] te verplaatsen en vervolgens onverhoeds bovengenoemde ontuchtige handeling uit te voeren;
feit 3:
op 29 mei 2023 te Almere opzettelijk en wederrechtelijk een kast en een lamp, die geheel aan [slachtoffer] , toebehoorde heeft vernield.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit één primair en feit drie meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft de jogging- en onderbroek van aangeefster vastgepakt en omhooggetrokken en haar geslachtsdeel ontbloot, terwijl zij lag te slapen. Aangeefster is door deze handeling van haar eigen vader met grote schrik wakker geworden en heeft troost gezocht bij haar moeder. Verdachte is ondertussen naar de kamer van aangeefster gegaan en heeft daar een kast en een lamp vernield.
Het moet voor aangeefster schokkend zijn geweest om uit het niets, terwijl zij ontwaakte, te voelen dat haar kleding omhoog werd getild. Ook de intimiderende reactie van verdachte na het ontwaken van aangeefster, waarbij hij een kast en een lamp heeft vernield, moet beangstigend zijn geweest. Deze handelingen vonden bovendien in haar woning plaats, een plek waar zij zich juist veilig hoort te voelen. Logischerwijs is het vertrouwen van aangeefster in haar eigen vader ernstig geschonden.
Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen en de rechtbank heeft vernomen dat hij mogelijk naar Irak is vertrokken. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen of spijt betuigd. In plaats daarvan heeft verdachte ervoor gekozen om zijn gezin, en in het bijzonder zijn dochter, extra leed toe te brengen door zo te verdwijnen. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 16 april 2024.
Justitiële documentatie
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Verdachte is op 6 september 2019 onherroepelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf wegens de mishandeling van zijn kind. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee. De rechtbank constateert ook dat verdachte in 1997 voor een zedenfeit is veroordeeld. Dit is een veroordeling van behoorlijke tijd geleden, maar baart in de context van deze zaak wel zorgen.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de ernst van de bewezen verklaarde feiten, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale en speciale preventie, alleen kan worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf van na te melden duur.
Voorop staat dat dit soort feiten in zijn algemeenheid als zeer ernstig moet worden aangemerkt. De rechtbank houdt er echter wel rekening mee dat de bewezenverklaarde ontuchtige handeling van relatief mindere ernst was. Tegelijkertijd blijft de vraag wat er zou zijn gebeurd als aangeefster niet wakker was geworden onbeantwoord, vanwege de afwezigheid van verdachte ter terechtzitting.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden is, met aftrek van de periode die door verdachte in verzekering is doorgebracht, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank wijkt bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie, omdat zij tot een bewezenverklaring met een hoger strafmaximum komt en de rechtbank het op zijn plaats vindt dat aan de straf een voorwaardelijk deel wordt gekoppeld, voor het geval verdachte ervoor kiest om terug te keren naar Nederland en zijn gezin. In dat geval beoogt de rechtbank dat een voorwaardelijke deel van de op te leggen straf verdachte ervan weerhoudt om opnieuw een strafbaar feit te plegen, in het bijzonder tegenover zijn gezinsleden. Ook de eerdere veroordeling voor een zedenfeit speelt hier een rol.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.750,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 1.500,00. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat het toe te wijzen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente, en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
In het geval geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het BW slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend als de benadeelde partij in zijn of haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijnof haar persoon is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat van dit laatste sprake is geweest. De gevolgen die het feit voor aangeefster hebben gehad (herbeleving, nachtmerries, algehele aantasting van het gevoel van veiligheid) zijn in de vordering uiteengezet. De aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde brengen in dit geval met zich dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen feit immateriële schade heeft geleden. De rechtbank stelt de schade naar billijkheid vast op € 2.000,00.
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 2.000,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 mei 2023 tot aan de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.000,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente, bij niet betaling aan te vullen met 30 dagen gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 21/004349-18 af te wijzen.
10.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij arrest van de meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 september 2019 onder parketnummer 21/004349-18 is verdachte bij verstek onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank stelt vast dat de vordering tot tenuitvoerlegging ziet op een bij verstek gewezen veroordeling en een betekening van de mededeling van de voorwaardelijke veroordeling in het dossier ontbreekt.
Volgens artikel 266 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering dient de mededeling van de voorwaardelijke veroordeling te worden betekend in het geval een uitspraak wordt gedaan buiten de aanwezigheid van verdachte om. Uitzonderingen hierop zijn mogelijk, maar op grond van het dossier waarover de rechtbank beschikt, kan niet worden achterhaald of die zich voordoen. Het is de rechtbank dan ook onduidelijk gebleven of verdachte op enig moment op de hoogte is geraakt van de voorwaardelijke straf die aan hem op 6 september 2019 is opgelegd.
De rechtbank zal gelet hierop de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 21/004349-18 afwijzen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 246 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit twee tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit één primair en feit drie tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek vijf is vermeld;
- verklaart het onder feit één primair en feit drie meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit één primair en feit drie bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek zes is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de
gevangenisstrafeen gedeelte van
1 (één) maand, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.000,00 bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21/004349-18
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Gerrits, voorzitter, mrs. V.A. Groeneveld en S.M. van Meer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.L. Sterkenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 september 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 29 mei 2023 te Almere, door geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit met zijn hand(en) optillen van de joggingbroek en/of onderbroek van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit plotseling terwijl zij lag te slapen en/of (vervolgens) aan het ontwaken was met zijn, verdachtes, hand(en) de kleding van die [slachtoffer] te verplaatsen en/of vervolgens onverhoeds bovengenoemde ontuchtige handelingen uit te voeren;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 29 mei 2023 te Almere, met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze (doordat zij lag te slapen) in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het optillen van de joggingbroek en/of onderbroek van die [slachtoffer] ;
feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 01 december 2019 te Almere, althans in Nederland, althans in Servië, althans in Hongarije, althans in Kroatië, althans in Bosnië en Herzegovina, in elk geval binnen Europa, door geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en), [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit
- met zijn hand(en) knijpen en/of kneden in de borst(en) van die [slachtoffer] , en/of
- met zijn hand(en) en/of vinger(s) betasten van de vagina van die [slachtoffer] , en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin, dat verdachte bij het plegen van voornoemde handelingen
- op gebiedende wijze tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij op zijn schoot moest gaan zitten en/of
- die [slachtoffer] (vervolgens) onverhoeds heeft betast en/of
- misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke en/of emotionele en/of geestelijke overwicht en het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht van zijn positie als vader van die [slachtoffer] , (mede) gelet op
- verdachtes leeftijd en/of
- de minderjarige leeftijd van die [slachtoffer] ,
waarbij verdachte zich (meermaals) agressief gedroeg jegens en/of fysiek geweld gebruikte tegen zijn vrouw en/of zo(o)n(en) en/of dochter(s) (op (een) moment(en) dat er iets niet gebeurde, zoals hij, verdachte, dat wilde) en/of waarbij die [slachtoffer] vreesde voor fysiek geweld als zij niet zou dulden wat hij, verdachte, wilde, in welke overwichtsituatie die [slachtoffer] zich niet kon en/of durfte te verzetten en/of onttrekken tegen/aan die seksuele handeling(en) en/of aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
feit 3:
hij op of omstreeks 29 mei 2023 te Almere opzettelijk en wederrechtelijk een kast en/of een lamp, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 31 mei 2023, genummerd PL0900-2023157855, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 37. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 9 en 11.
3.Pagina’s 17 en 18.
4.Pagina’s 3 en 4.