ECLI:NL:HR:2015:2578

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
14/04307
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen in een winkel: beoordeling van de Hoge Raad

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van ontuchtige handelingen, specifiek het geven van een klap tegen de bil van een onbekend meisje in een winkel. De feiten vonden plaats op 6 mei 2011, toen de verdachte, die met een vriend in de winkel was, het meisje zag en haar een klap tegen haar bil gaf terwijl hij haar aansprak met de woorden 'hé schatje'.

De verdachte stelde dat het oordeel van het Hof, dat hij het slachtoffer had gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, gebaseerd was op een onjuiste uitleg van de term 'ontuchtige handelingen' zoals gedefinieerd in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof de term correct had geïnterpreteerd en dat de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen voldoende was onderbouwd met bewijs, waaronder getuigenverklaringen en proces-verbaal van aangifte.

De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat de motivering toereikend was. Het beroep in cassatie werd verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof werd bevestigd. Deze zaak benadrukt de juridische interpretatie van ontuchtige handelingen en de grenzen van sociaal aanvaardbaar gedrag in het openbaar.

Uitspraak

15 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/04307
CB/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 26 juni 2014, nummer 23/005432-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat te dezen sprake is van 'ontuchtige handelingen' zoals onder 1 is bewezenverklaard.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat hij:
"op 6 mei 2011 te Amsterdam door een feitelijkheid [betrokkene 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handelingen, immers heeft hij [betrokkene 1] door [betrokkene 1] onverhoeds een klap tegen de bil te geven gedwongen te dulden dat [betrokkene 1] bij de bil werd aangeraakt."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2011114867-1 van 6 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina 06 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als aangifte van [betrokkene 1] , zakelijk weergegeven:
Op 6 mei 2011 was ik in de AH met mijn zus [betrokkene 2] . Wij waren boodschappen aan het doen. Er liepen twee jongens achter ons langs. Het was een negroide jongen en ik denk een Marokkaan. Opeens gaf de negroïde jongen een klap tegen mijn bil. Het was een klap met een vlakke hand. Ik draaide mij om toen ik het voelde en ik zag die negroïde man achter mij staan.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2011114867-8 van 6 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina 10 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 2] , zakelijk weergegeven:
Ik was met mijn zusje [betrokkene 1] aan het winkelen bij Albert Hein. Er liepen twee jongens langs. In mijn beleving een negroïde en een Marokkaanse jongen. Uit het niets greep de negroïde man mijn zusje haar bil. Mijn zusje schrok en deinsde naar achteren. Ik riep: Dat kun je niet maken. Ik heb de politie gebeld.
4. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte met nummer 2011114867-21 van 7 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina 48 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte op 7 mei 2011, zakelijk weergegeven:
[betrokkene 3] (de politierechter begrijpt [betrokkene 3] ) en ik zijn gisteren naar Albert Heijn gegaan om een biertje te halen. In Albert Heijn waren twee donkere meisjes. Ik vond het leuke meisjes. Ik dacht een leuk praatje met ze te maken. Ik ben er samen met [betrokkene 3] op af gelopen en zei: hé schatje. Terwijl ik dit zei, raakte ik een van de meisjes aan. Ze riep direct: blijf van me af. Ik bel de politie.
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011114867-9 van 6 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , doorgenummerde pagina 03 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Wij verbalisanten hebben op 6 mei 2011 bij Albert Heijn de teamleider gesproken. Hij verklaarde het volgende: Ik heb de zus van het meisje dat is betast horen zeggen: 'Aanzitten dat hoort niet'."
2.2.3.
Het door het Hof in zoverre bevestigde vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam van 21 december 2011 houdt ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende in:
"De politierechter is uit de stukken gebleken dat aangeefster en de zus van aangeefster beiden hebben verklaard dat verdachte aan de bil van aangeefster heeft gezeten. Deze verklaringen worden ondersteund door de verklaring van [betrokkene 4] , die heeft gehoord dat de zus van aangeefster zei: "Aanzitten, dat hoort niet". Voorts heeft verdachte zelf verklaard dat hij aangeefster heeft aangeraakt. Dat hij haar, zoals verdachte heeft verklaard, bij de schouder heeft aangeraakt, acht de politierechter niet aannemelijk.
De politierechter is verder van oordeel dat het geven van een klap tegen de bil van een onbekend iemand in strijd is met de sociaal ethische normen en aldus kan worden aangemerkt als een ontuchtige handeling."
2.3.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 246 Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende uitdrukking 'ontuchtige handelingen' geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
2.4.
Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte [betrokkene 1] zag in een winkel, dat hij haar niet kende maar dat zij hem een leuk meisje leek, dat hij een "leuk praatje" met haar wilde maken en dat hij op haar is afgelopen en haar toen onverhoeds een klap tegen de bil heeft gegeven en tegelijkertijd heeft gezegd "hé schatje".
2.5.
Het oordeel van het Hof dat sprake is van 'ontuchtige handelingen' in de zin van art. 246 Sr getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.6.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 september 2015.