ECLI:NL:RBMNE:2024:5609

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 535
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak bestuursrecht inzake terugvordering toeslag door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een beroepszaak van eiser, die zich in detentie bevindt. Eiser had beroep aangetekend tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 13 december 2023, waarin werd vastgesteld dat hij onterecht toeslag had ontvangen over de periode van 1 augustus 2018 tot en met 31 januari 2023, en dat een bedrag van € 23.851,98 van hem werd teruggevorderd. De rechtbank had eerder op 3 juli 2024 een tussenuitspraak gedaan, waarin een gebrek in het bestreden besluit werd geconstateerd. Het Uwv kreeg de kans om dit gebrek te herstellen, wat resulteerde in een nieuw besluit op 18 juli 2024, waarin de terugvordering werd gematigd tot € 12.000,-. Eiser was het niet eens met deze matiging en voerde aan dat hij nog steeds met een aanzienlijke schuldenlast zat.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv het gebrek in het bestreden besluit had hersteld en dat de belangenafweging die het Uwv had gemaakt, voldoende was. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien, ondanks de financiële moeilijkheden van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het oorspronkelijke besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het herstelbesluit ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 2.187,50 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/535

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , thans verblijvende in de PI in [verblijfplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.J.M. Knoef),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Inleiding

1. Deze uitspraak is de einduitspraak van de rechtbank in de beroepszaak van eiser. Dit beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het Uwv van 13 december 2023 (het bestreden besluit), waarbij het Uwv heeft bepaald dat eiser over de periode van 1 augustus 2018 tot en met 31 januari 2023 bruto € 24.206,29 toeslag heeft ontvangen zonder dat hij daar recht op had en waarbij het Uwv een bedrag van € 23.851,98 van eiser heeft teruggevorderd.
2. De rechtbank heeft in deze zaak tussenuitspraak gedaan op 3 juli 2024 [1] . Voor het procesverloop verwijst de rechtbank naar deze tussenuitspraak. In de tussenuitspraak is een gebrek geconstateerd in het bestreden besluit en is het Uwv in de gelegenheid gesteld om dat gebrek te herstellen. Het Uwv heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft op 18 juli 2024 een nieuw besluit genomen (het herstelbesluit), waarbij het bezwaar van eiser tegen het bestreden besluit van 13 december 2023 gegrond is verklaard. Het Uwv is daarbij overgegaan tot een matiging tot de helft van de oorspronkelijke terugvordering en heeft dit afgerond tot een bedrag van € 12.000,-. Eiser heeft hier op 5 augustus 2024 op gereageerd.
3. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 28 augustus 2024 gesloten.

De tussenuitspraak

4. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
5. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd is. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv – bij de beoordeling of er sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien – ten onrechte de in dat kader relevante feiten en omstandigheden niet volledig heeft meegewogen. Het Uwv heeft ook niet zijn eigen aandeel in de ontstane herziening en terugvordering in de belangenafweging betrokken en heeft dit niet afgezet tegen de mate waarin eiser een verwijt kan worden gemaakt van de ontstane situatie. Dat had wel gemoeten.

Het eindoordeel

Het herstelbesluit
6. Het herstelbesluit van 18 juli 2024 is in de plaats gekomen van het bestreden besluit van 13 december 2023. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit van 13 december 2023. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit van 13 december 2023.
7. Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit heeft van rechtswege mede betrekking op het herstelbesluit van 18 juli 2024, op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft hierbij een voldoende belang, omdat het Uwv niet volledig tegemoet is gekomen aan zijn beroep. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank al geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Hieronder wordt beoordeeld of het Uwv het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld in het herstelbesluit.
Standpunt eiser
8. Eiser is het niet eens met de verlaagde terugvordering van € 12.000,-, omdat hij daarmee nog steeds een forse schuldenlast heeft. Hij heeft naast deze schuld namelijk ook nog een schuld vanuit de strafzaak van meer dan € 10.000,-, die hij moet betalen aan slachtoffers. Eiser voert aan dat het terugvorderingsbedrag niet zo enorm zou zijn opgelopen als het Uwv eerder een controle gedaan had. De schade zou dan beperkt zijn gebleven tot slechts enkele maanden waarover hij ten onrechte toeslag heeft ontvangen.
Wat vindt de rechtbank?
9. De rechtbank oordeelt dat het Uwv het gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld. Wat eiser hier tegenin brengt, leidt niet tot een andere conclusie. De rechtbank legt dit hierna uit.
10. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak gevraagd om een belangenafweging door het Uwv, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2024 [2] .
In dat kader heeft de rechtbank aangegeven dat bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden niet alleen rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Daarbij dient ook gekeken te worden naar het eventuele eigen aandeel van het Uwv in de ontstane herziening en terugvordering.
11. In het herstelbesluit van 18 juli 2024 heeft het Uwv toegelicht dat, omdat sprake is van schending van de inlichtingenplicht door eiser, het Uwv niet het volledige bedrag aan terugvordering kan kwijtschelden. Het Uwv is daarom overgegaan tot een matiging tot de helft van de oorspronkelijke terugvordering en heeft dit afgerond tot € 12.000,-. De rechtbank begrijpt dit zo dat het Uwv het aandeel van eiser in het ontstaan van de terugvordering tenminste 50% acht en het eventuele eigen aandeel hoogstens 50%. De rechtbank kan dit volgen. Zoals de rechtbank in de tussenuitspraak heeft geoordeeld heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden. Dit omdat het hem redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat hij de inkomsten van zijn partner destijds bij het Uwv had moeten melden, wat hij heeft nagelaten. Eiser heeft dus zelf ook een aanzienlijk eigen aandeel in het ontstaan van de terugvordering. Door de vermindering van 50% heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende rekening gehouden met het aandeel van het Uwv in de ontstane herziening en terugvordering, afgezet tegen de aanzienlijke mate waarin (ook) eiser een verwijt kan worden gemaakt van de ontstane situatie.
12. Het Uwv heeft verder meegewogen dat de kans dat eiser na zijn detentie geen enkele inkomstenbron heeft, klein is. Eiser kan namelijk op het moment dat hij niet langer gedetineerd zit vragen om een heropening van de WIA-uitkering. Daarnaast mag een geldschuld ontstaan door de strafzaak volgens het Uwv niet prevaleren boven ten onrechte ontvangen toeslag, die uit algemene middelen door het rijk wordt gefinancierd en waar iedere belastingbetaler aan bijdraagt. Ook heeft het Uwv rekening gehouden met het feit dat eiser op het moment dat hij weer inkomsten heeft, de bescherming heeft van de beslagvrije voet. Tot slot kan te zijner tijd, nadat eiser vijf jaar achtereen zijn maximale aflossingscapaciteit heeft benut, een eventueel restant nog worden kwijtgescholden. De rechtbank kan dit volgen. Het Uwv heeft met het voorgaande de in dit kader relevante feiten en omstandigheden bij zijn belangenafweging betrokken. Op die grond heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank kunnen beslissen dat er geen sprake is van een dringende reden om (ook) af te zien van het resterende deel van de terugvordering. De omstandigheid dat eiser het financieel moeilijk zal hebben door de terugvordering is, hoewel voorstelbaar, op zichzelf bezien daarvoor niet voldoende.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat met het herstelbesluit van 18 juli 2024 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld. Voor zover het is gericht tegen het herstelbesluit is het beroep dan ook ongegrond.
Conclusie
14. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit van 13 december 2023 en dat het beroep tegen het herstelbesluit van 18 juli 2024 ongegrond is. Omdat er een tussenuitspraak nodig is geweest om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit van 13 december 2023 te herstellen, zal de rechtbank bepalen dat het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 51,- moet vergoeden.
15. De rechtbank veroordeelt het Uwv ook in de door eiser gemaakte proceskosten. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 13 december 2023 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het herstelbesluit van 18 juli 2024 ongegrond;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.