ECLI:NL:RBMNE:2024:5295

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
11213524 \ UV EXPL 24-165
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over betaling van achterstallig loon na onterecht stopzetten door werkgever

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vordert de eiser, [eiser], betaling van achterstallig loon van zijn werkgever, [gedaagde] B.V. De eiser is sinds 1 maart 2024 in dienst bij [gedaagde] als Teamlead Production. Op 25 juni 2024 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de eiser, zijn leidinggevende en een HR-medewerker, waarbij de eiser uit zijn functie is ontheven. De werkgever heeft vervolgens een vaststellingsovereenkomst aangeboden, welke de eiser heeft geweigerd te ondertekenen. De werkgever heeft daarop de loonbetaling per 10 juli 2024 stopgezet, wat de eiser als onterecht beschouwt.

De mondelinge behandeling vond plaats op 23 augustus 2024, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever ten onrechte de loonbetaling heeft stopgezet, aangezien er geen geldige reden was voor de loonstop. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever verplicht is het loon te betalen, ook als de werknemer niet kan werken door een schorsing of andere maatregelen van de werkgever. De eiser heeft recht op loon over de periode van 10 juli 2024 tot 15 juli 2024, en de kantonrechter heeft de wettelijke verhoging en rente toegewezen. De proceskosten zijn voor rekening van de werkgever, die in het ongelijk is gesteld.

Het vonnis is uitgesproken op 6 september 2024 door mr. C.J.M. Hendriks, kantonrechter, en de werkgever is veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, inclusief wettelijke verhoging en rente, en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11213524 UV EXPL 24-165 LvdH/1470
Kort geding vonnis van 6 september 2024
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. W.J.H. de Jong,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. Brouwer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 13;
- de producties 1 tot en met 13 van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2024. Daarbij is [eiser] verschenen, vergezeld van zijn partner en bijgestaan door de gemachtigde. Namens [gedaagde] is verschenen mevrouw [A] (werkzaam bij Legal & Corporate Affairs van [gedaagde] ), bijgestaan door de gemachtigde.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij zij gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen. Van de spreekaantekeningen van mr. Brouwer worden de nrs. 2.3, 2.5 na de eerste alinea, 3, 6 na de eerste alinea, 11 en 15 3e en 6e alinea buiten beschouwing gelaten, nu deze niet zijn voorgedragen. Partijen hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] is sinds 1 maart 2024 in dienst van [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar in de functie van Teamlead Production.
2.2.
Op 25 juni 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] , zijn leidinggevende [B] en een medewerker van HR. Over de precieze inhoud van dat gesprek verschillen partijen enigszins van mening. Volgens [eiser] is tegen hem gezegd dat zijn functie zou zijn komen te vervallen. Volgens [gedaagde] zou zijn gezegd dat [gedaagde] geen mogelijkheden zag om [eiser] in zijn huidige functie te handhaven en dat de functie van [eiser] vooralsnog niet opnieuw zou worden ingevuld. Vast staat in ieder geval dat [eiser] per die dag uit zijn functie is ontheven. Aan hem is verzocht zijn bedrijfseigendommen in te leveren en [gedaagde] heeft hem een vaststellingsovereenkomst aangeboden.
2.3.
In de dagen daarna wordt er tussen partijen gecorrespondeerd en heeft [eiser] laten weten niet de vaststellingsovereenkomst te zullen ondertekenen. [gedaagde] heeft vervolgens aan [eiser] – onder meer – laten weten dat [eiser] twee opties had, namelijk alsnog ondertekening van de vaststellingsovereenkomst danwel het verrichten van werkzaamheden voor een zustermaatschappij van [gedaagde] . [eiser] daarop heeft meermaals laten weten aan [gedaagde] niet gehouden te zijn een functiewijziging of werkgeverswissel te accepteren. Door [gedaagde] is dit opgevat als werkweigering en zij heeft per 10 juli 2024 de loonbetaling aan [eiser] gestaakt middels een loonstop.
2.4.
[gedaagde] heeft de loondoorbetaling aan [eiser] vanaf 15 juli 2024 weer hervat. Dit vanwege een vooraf reeds geplande vakantie en een tijdens die vakantie opgetreden arbeidsongeschiktheid. [gedaagde] heeft ter zitting aangegeven het loon zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt te zullen betalen. Op 15 juli 2024 heeft [eiser] zich ziekgemeld. Vanaf dat moment heeft [gedaagde] de loondoorbetaling weer hervat.
2.5.
[eiser] vordert in deze procedure betaling van zijn loon vanaf 10 juli 2024 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de aard van de vordering, betaling van achterstallig salaris, vloeit voort dat de spoedeisendheid van de vordering is gegeven.
3.2.
In het kader van dit kort geding dient beoordeeld te worden of de vordering van [eiser] tot betaling van (achterstallig) loon in een eventuele bodemprocedure naar verwachting een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door hem gevorderde onmiddellijke voorziening aangewezen is. Ter beoordeling staat dus of [gedaagde] terecht op 10 juli 2024 een loonstop heeft toegepast. Daarbij dient uitgegaan te worden van de in de onderhavige procedure gepresenteerde feiten, die slechts in beperkte mate op juistheid en volledigheid getoetst kunnen worden, aangezien nadere bewijsvoering in een kort geding niet aan de orde is.
3.3.
Ter zitting is voorshands voldoende komen vast te staan dat [gedaagde] op 10 juli 2024 een loonstop heeft toegepast en per 15 juli 2024 de betaling van het gebruikelijk salaris weer heeft hervat.
3.4.
De vraag ligt voor of [gedaagde] op 10 juli 2024 terecht de betaling van het salaris aan [eiser] heeft stop gezet. Anders dan [gedaagde] meent, was er geen grond om [eiser] het recht op loon in de periode van 10 juli tot 15 juli 2024 te ontzeggen. Op grond van artikel 7:628 lid 1 BW is [gedaagde] verplicht het loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Dat laatste (dat het niet-werken voor rekening van [eiser] komt) doet zich hier niet voor. Indien een werkgever de werknemer niet toelaat tot het verrichten van de bedongen arbeid, hem schorst of op non-actief stelt, staat dat aan de loonbetalingsplicht niet in de weg, óók niet in het geval de werknemer aanleiding zou hebben gegeven tot die maatregel (zie ook HR 21 maart 2003:ECLI:NL:HR:2003:AF3057). Hetzelfde geldt als er volgens de werkgever een valide reden is om aan de werknemer niet langer de bedongen arbeid, maar passende andere arbeid (in dit geval bij een zustermaatschappij van [gedaagde] ) op te dragen. Indien er klachten zijn over het functioneren van een werknemer zal aan de hand van een verbeterplan een functioneringstraject moeten worden gestart. Dat een dergelijk traject in onderhavige zaak is doorlopen is voorshands niet komen vast te staan.
3.5.
Op grond van dit alles is de kantonrechter voorshands van oordeel dat [gedaagde] ten onrechte over is gegaan tot stopzetting van de loonbetaling aan [eiser] met ingang van 10 juli 2024. De loonvordering van [eiser] is daarom gedeeltelijk toewijsbaar, namelijk voor zover dit ziet op de periode van 10 juli 2024 tot 15 juli 2024, het moment waarop de loonbetaling door [gedaagde] wegens de arbeidsongeschiktheid van [eiser] weer is hervat. [eiser] vordert meer, namelijk betaling van het loon tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig ten einde zal komen. De kantonrechter kan niet overgaan tot toewijzing van een dergelijke – toekomstige – vordering in het kader van dit kort geding. [eiser] is op dit moment immers volledig arbeidsongeschikt en niet duidelijk is wanneer en in welke mate [eiser] arbeidsgeschikt zal zijn en evenmin op welke wijze hij zal re-integreren. In het bestek van deze procedure kan geen oordeel gegeven worden over deze toekomstige vordering.
3.6.
De gevorderde wettelijke verhoging over de loonbetaling over de periode van 10 juli 2024 tot 15 juli 2024 zal worden toegewezen, evenals de gevorderde wettelijke rente.
3.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 115,22
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 814,00
- nakosten €
135,00
Totaal € 1.016,22

4.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van het loon over de periode van 10 juli 2024 tot 15 juli 2024, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW en met de wettelijke rente over dit loon vanaf de opeisbaarheid tot het moment van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.151,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. Hendriks, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2024.