ECLI:NL:RBMNE:2024:5289

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
23/5344
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens drugsmisbruik en beoordeling van psychiatrisch rapport

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat zijn rijbewijs ongeldig blijft. Eiser, die op 1 november 2020 werd aangehouden wegens rijden onder invloed, heeft een onderzoek naar zijn drugsgebruik ondergaan. Het CBR heeft op basis van een psychiatrisch rapport, opgesteld door psychiater [psychiater], geconcludeerd dat er sprake is van drugsmisbruik. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen om aan de zorgvuldigheid van dit rapport te twijfelen. De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het CBR aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het CBR terecht het rijbewijs ongeldig heeft verklaard, omdat eiser niet heeft aangetoond dat de conclusies van de psychiater onjuist zijn. De rechtbank wijst erop dat de enkele ontkenning van eiser niet voldoende is om aan de rapportage te twijfelen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het rijbewijs van eiser ongeldig blijft en dat hij het griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5344

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het CBR dat het rijbewijs van eiser ongeldig blijft.
Met het bestreden besluit van 24 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het CBR.

Totstandkoming van het besluit

Eiser is op 1 november 2020 aangehouden wegens rijden onder invloed. Bij besluit van 22 april 2021 heeft het CBR aan eiser een onderzoek naar zijn drugsgebruik opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst. Bij besluit van 16 maart 2022 heeft het CBR het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard, omdat hij niet bij de arts is verschenen voor het onderzoek.
Nadien heeft eiser aangegeven dat hij alsnog wil meewerken aan een onderzoek. Op 17 februari 2023 is eiser onderzocht door psychiater [psychiater] . [psychiater] heeft op 15 april 2023 een rapport opgesteld en daarin geconcludeerd tot drugsmisbruik in de zin der wet. Hij wijst in zijn rapport op een combinatie van zijn bevindingen, waaronder het dagelijks gebruik van cannabis door eiser (1 joint per dag), het ontbreken van een goede controle op zijn gebruik (hij weet niet precies hoeveel hij verder gebruikt), tolerantie voor het gebruik van cannabis en het feit dat eiser deelnam aan het verkeer onder invloed van cannabis. Verder was eiser vrachtwagenchauffeur van beroep en heeft hij moedwillig zijn baan en rijbewijs op het spel gezet. Deze bevindingen hoeven volgens het rapport van [psychiater] afzonderlijk niet concludent te zijn, maar zijn in combinatie met elkaar wel een duidelijke aanwijzing voor drugsmisbruik in de zin van de wet. Van de mogelijkheid om een tweede onderzoek te laten verrichten heeft eiser geen gebruik gemaakt. Daarop heeft het CBR bij besluit van 20 juni 2023 besloten dat het rijbewijs van eiser ongeldig blijft.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de handhaving van de ongeldigverklaring van het rijbewijs. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Eiser voert aan dat geen sprake is van drugsmisbruik. Hij gebruikt alleen nog cannabis in kleine hoeveelheden. Uit het bloed- en urineonderzoek is een waarde van 1.8 µg/l THC naar voren gekomen. Volgens de wet is 3 gram toegestaan. De aangetroffen hoeveelheid is zodanig laag dat niet gesproken kan worden van drugsmisbruik. Verder stelt eiser dat hij niet heeft gezegd dat hij dagelijks één joint rookt, zoals in het rapport staat, maar wekelijks. Op de zitting heeft eiser nog opgemerkt dat naar zijn mening geen sprake kan zijn van tolerantie bij een waarde van 1.8 µg/l THC en dat de psychiater niet tot zijn conclusie tot drugsmisbruik heeft kunnen komen, omdat hij eiser slechts vijf minuten heeft gezien.
5. Het CBR mag afgaan op het psychiatrisch rapport dat aan hem is uitgebracht, nadat het is nagegaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als de betrokkene concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het CBR niet zonder nadere motivering op het rapport afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat belanghebbende over het advies heeft aangevoerd. [1]
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht op grond waarvan kan worden getwijfeld aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. De enkele ontkenning van eiser zelf dat sprake is van drugsmisbruik is, zonder contra-expertise of een onderbouwing waaruit blijkt dat de rapportage niet klopt, onvoldoende. Ook de enkele stelling van eiser dat hij gezegd zou hebben dat hij wekelijks één joint rookt in plaats van dagelijks, vormt voor de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de rapportage. Het CBR wijst er terecht op dat in de rapportage meerdere malen wordt gerapporteerd dat eiser verklaart dagelijks een joint te roken/cannabis te gebruiken. Bovendien heeft eiser hierover niets opgemerkt in zijn reactie op de rapportage, nadat deze hem was toegestuurd en hij is gewezen op zijn correctierecht.
7. Verder stelt het CBR zich terecht op het standpunt dat de door eiser aangehaalde grenswaarde van 3,0 µg/l THC geen betekenis heeft in deze procedure. Dit is de grenswaarde waarboven autorijden verboden is op grond van artikel 8, vijfde lid, van de WVW. In deze procedure gaat het er om of een psychiater al dan niet tot de conclusie komt dat sprake is van misbruik van alcohol of drugs. Daarvoor is niet nodig dat in het bloed en/of de urine van de betrokkene meer dan 3,0 µg/l THC wordt aangetroffen. Zoals hiervoor al is overwogen heeft de psychiater in het geval van eiser terecht geconcludeerd dat bij eiser sprake is van drugsmisbruik.
8. Op de zitting heeft eiser nog opgemerkt dat hij vindt dat de psychiater niet tot zijn conclusie heeft kunnen komen, omdat hij hem slechts vijf minuten heeft gezien en gesproken. De rechtbank overweegt hierover dat het niet ongebruikelijk is dat een deel van het onderzoek wordt uitgevoerd door medewerkers van de psychiater onder zijn supervisie en verantwoordelijkheid. Dit maakt het onderzoek niet onzorgvuldig en het is niet aan de bestuursrechter om te toetsen of het contact tussen eiser en de psychiater toereikend is geweest voor de door de psychiater gestelde diagnose. [2] Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het rijbewijs van eiser ongeldig blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:678 en 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3484.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1620.