202004125/1/A2.
Datum uitspraak: 31 maart 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2020 in zaak nr. 19/4992 in het geding tussen:
[appellant]
en
de algemeen directeur (lees: de directie) van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2019 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] vanaf 4 juni 2019 ongeldig verklaard.
Bij besluit van 19 augustus 2019 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2021, waar [appellant] en het CBR, vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Ditvoorst-van der Ark, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De Landelijke Eenheid Dienst Infrastructuur van de politie heeft het CBR op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) meegedeeld dat het vermoeden bestaat dat [appellant] niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel geschiktheid om een motorrijtuig van de categorieën A, B en E te besturen. Aan de mededeling ligt ten grondslag dat [appellant] volgens het door verbalisanten op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van 21 november 2018 op 1 augustus 2018 een motorrijtuig heeft bestuurd onder invloed van drogerende stoffen. Daarom heeft het CBR [appellant] bij besluit van 28 november 2018 een onderzoek naar de geschiktheid, als bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de Wvw 1994, opgelegd. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 11 maart 2019 en is verricht door psychiater A.V. Kuiper. Kuiper heeft in zijn rapport van 11 april 2019 geconcludeerd dat de psychiatrische diagnose drugsmisbruik in ruime zin dient te worden gesteld. Het CBR heeft het rijbewijs van [appellant] daarom bij besluit van 28 mei 2019 ongeldig verklaard. [appellant] is het hier niet mee eens.
2. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het CBR uit heeft mogen gaan van de diagnose drugsmisbruik in ruime zin, zoals vastgesteld in de onderzoeksrapportage. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de rapportage van 11 april 2019. Uit hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, kan niet worden opgemaakt dat het rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is. Het had op de weg van [appellant] gelegen om een tweede onderzoek aan te vragen of een tegenrapport in te brengen, als hij het niet eens was met de conclusies uit het onderzoek. [appellant] heeft dat niet gedaan. Het CBR heeft daarom uit mogen gaan van de onderzoeksrapportage die ten grondslag ligt aan de besluitvorming. Het CBR kan bij de diagnose drugsgebruik in ruime zin niet anders dan concluderen tot ongeschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig en op die grond het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaren. Het gaat om dwingendrechtelijk voorgeschreven wet- en regelgeving. Dat [appellant] positieve ervaringen heeft met marihuanagebruik, zoals hij zelf stelt, maakt daarom niet dat het CBR een onjuist besluit heeft genomen. Ook het betoog van [appellant] dat het vereiste van een recidiefvrije periode voor het aanvragen van een nieuw rijbewijs onrechtvaardig zou zijn, volgt de rechtbank niet. Als [appellant] marihuana wil blijven gebruiken, is de consequentie daarvan dat hij geen auto mag rijden en mogelijk niet in aanmerking zal komen voor een rijbewijs. [appellant] wordt hiermee naar het oordeel van de rechtbank niet ongerechtvaardigd beperkt door het CBR in het maken van persoonlijke keuzes, in tegenstelling tot wat hij betoogt.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
Bevindingen proces-verbaal
4. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat hij weliswaar marihuana had gebruikt maar dat dit niet betekent dat hij onder invloed van drogerende stoffen heeft gereden en hij dus de in het proces-verbaal van 21 november 2018 neergelegde bevindingen over zijn rijgedrag en zijn suffe houding betwist, overweegt de Afdeling als volgt. Het proces-verbaal van 21 november 2018, waaruit blijkt dat [appellant] op 1 augustus 2018 onder invloed van cannabis heeft gereden, vormt de grondslag voor het besluit van 28 november 2018, waarbij het CBR aan [appellant] een onderzoek naar de geschiktheid heeft opgelegd. Bezwaren tegen de in dit proces-verbaal neergelegde bevindingen hadden daarom in een procedure tegen het besluit van 28 november 2018 naar voren gebracht moeten worden. Dit heeft [appellant] ook gedaan, door bezwaar te maken tegen dat besluit. Dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, omdat zijn bezwaarschrift te laat is ingediend, maakt niet dat [appellant] zijn argumenten tegen de grondslag voor het opleggen van een onderzoek in de onderhavige procedure, die is gericht tegen het besluit van 28 mei 2019 tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs op basis van de uitkomst van het opgelegde onderzoek, nogmaals aan de orde kan stellen.
Mocht het CBR het psychiatrisch rapport van 11 april 2019 aan de ongeldigverklaring van het rijbewijs van [appellant] ten grondslag leggen?
5. [appellant] betoogt dat de vaststelling dat hij drugs misbruikt geheel te verklaren valt uit het door hem tijdens het onderzoek zelf beschreven gebruik en mogelijk de bloed- en urineproeven. Het onderzoek wees uit dat hij normaal functioneerde en er was dus geen enkele aanleiding voor heronderzoek. Volgens [appellant] functioneert hij in alle opzichten beter bij (gewoonte)gebruik van marihuana. [appellant] stelt dat hij behoorlijk moeite heeft moeten doen om erachter te komen wat allemaal de bedoelingen waren bij het onderzoek. [appellant] wilde graag onder invloed naar het onderzoek gaan, maar heeft begrepen dat het de bedoeling was dat hij tien dagen nuchter moest zijn. Wel gebruiken in de periode van een jaar onthouding is voor [appellant] niet mogelijk, omdat hij rijdend vervoer nodig heeft voor zijn bedrijf. Hij dacht dat de periode van een jaar bedoeld was om aan te tonen dat men van een verslaving af was. Dat is bij marihuana beter te controleren omdat het langer in bloed is aan te tonen. De eigenlijke verslaving is soms minimaal en in het geval van [appellant] al na een dag voorbij. Een jaar niet rijden valt juist goed te combineren met marihuanagebruik. Er zou onderzocht moeten worden hoe mensen functioneren bij gebruik van marihuana.
5.1. Psychiater Kuiper concludeert in zijn rapport van 11 april 2019 op grond van zijn specialistische kennis tot de psychiatrische diagnose drugsmisbruik in ruime zin. Aan deze conclusie heeft Kuiper ten grondslag gelegd dat [appellant] dagelijks vijf tot zeven joints gebruikte en dat een dergelijke hoeveelheid niet meer wordt beschouwd als recreatief gebruik, maar eerder op gewoontegebruik duidt. Verder was de urine-uitslag positief voor cannabis hetgeen impliceert dat [appellant] recent cannabis had gebruikt. Hoewel deze bevindingen volgens Kuiper afzonderlijk niet concludent hoeven te zijn, is juist de combinatie suspect voor drugsproblematiek ten tijde van de aanhouding. Kuiper heeft daarbij nadrukkelijk gewezen op de strenge opstelling die van hem als keurend psychiater wordt verwacht op basis van de Regeling eisen geschiktheid 2000 over de interpretatie van zijn bevindingen. Verder heeft Kuiper geconcludeerd dat het aannemelijk lijkt dat [appellant] vanaf 1 maart 2019 met het drugsmisbruik is gestopt.
5.2. Het CBR mag afgaan op het psychiatrisch rapport dat aan hem is uitgebracht, nadat het is nagegaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.
Als belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het CBR niet zonder nadere motivering op het rapport afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat belanghebbende over het advies heeft aangevoerd.
5.3. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het CBR het rapport van Kuiper aan het ongeldig verklaren van het rijbewijs van [appellant] ten grondslag mocht leggen. [appellant] heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport naar voren gebracht. Dit betekent dat het CBR uit mocht gaan van de diagnose drugsmisbruik in ruime zin. Ingevolge artikel 134, tweede lid, van de Wvw 1994, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 en paragraaf 8.8 van de bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000, is het CBR bij deze diagnose gehouden te concluderen tot ongeschiktheid en op die grond het rijbewijs van [appellant] ongeldig te verklaren. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen en het CBR terecht heeft gesteld gaat het om dwingendrechtelijk voorgeschreven wet- en regelgeving zonder ruimte voor een belangenafweging (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2633, onder 7). Daarbij zijn over het gebruik van psychoactieve middelen en het besturen van een motorvoertuig uit het oogpunt van verkeersveiligheid gemotiveerde keuzes gemaakt. De wetgever heeft in redelijkheid tot deze keuzes kunnen komen. Als [appellant] vindt dat de norm voor het gebruik van marihuana en het besturen van een motorvoertuig niet juist is en daarom moet worden gewijzigd, dient hij zich te wenden tot de wetgever. Het betoog van [appellant] dat hij in alle opzichten beter functioneert bij het (gewoonte)gebruik van marihuana kan, wat daar ook van zij, daarom niet tot een ander oordeel leiden. Ook zijn betoog dat het CBR onderzoek zou moeten doen naar het functioneren van mensen bij gebruik van marihuana kan op grond van het vorengaande niet slagen. 5.4. Het onder 5 weergegeven betoog faalt.
Conclusie
6. Wat [appellant] heeft aangevoerd leidt de Afdeling niet tot het oordeel dat het CBR ten onrechte het rijbewijs van [appellant] vanaf 4 juni 2019 ongeldig heeft verklaard. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2021
18-949.
BIJLAGE
Wettelijk kader
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 8
"1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
[…]
5. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.
[…]"
Artikel 130
"1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]"
Artikel 131
"1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
[…]
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid
[…]"
Artikel 134
"[…]
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.
[…]"
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 27
"Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
a. niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie of categorieën motorrijtuigen;
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen."
Regeling eisen geschiktheid 2000
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
Paragraaf 8.8. Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
"Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid."
Paragraaf 8.8.1. Regelmatig gebruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
"Het regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in dusdanige hoeveelheden dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed, valt mede onder het begrip misbruik van psychoactieve middelen, als bedoeld in paragraaf 8.8. Paragraaf 8.8 is daarmee ook van toepassing op personen die regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in zodanige hoeveelheden dat daardoor de rijvaardigheid ongunstig wordt beïnvloed."