ECLI:NL:RBMNE:2024:5286

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
16/287252-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met bijl en hamer, ontoerekeningsvatbaarheid en tbs-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 oktober 2023 in Utrecht een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft met een bijl en een hamer in de richting van het hoofd van het slachtoffer geslagen, waarbij het slachtoffer niet geraakt is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op dat moment leed aan een psychotische stoornis en daardoor niet in staat was haar gedrag te reguleren. De rechtbank heeft de verdachte ontoerekeningsvatbaar verklaard en haar ontslagen van alle rechtsvervolging. Tevens is er een tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd, omdat de verdachte een hoog recidiverisico vertoont. Daarnaast is er een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, die een contactverbod en een locatieverbod inhoudt. De rechtbank heeft ook een verbeurdverklaring uitgesproken voor de in beslag genomen bijl en hamer, en de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 2.000,- is vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/287252-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1984 te [geboorteplaats] (Duitsland),
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
gedetineerd in P.I. [woonplaats] [locatie] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 6 februari 2024, 1 mei 2024, 21 juni 2024 en 20 augustus 2024. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. M. Rademaker en van hetgeen mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, als gemachtigd raadsman, namens verdachte, naar voren heeft gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. P. van der Geest namens de benadeelde partij naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair
op 30 oktober 2023 te Utrecht opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer] , al dan niet met voorbedachten rade, van het leven te beroven door meermalen met een bijl en/of een hamer in de richting van het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] te slaan;
Subsidiair
op 30 oktober 2023 te Utrecht opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door meermalen met een bijl en/of een hamer in de richting van het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] te slaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om een inhoudelijk oordeel over de zaak te geven.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken onder paragraaf 4.3.2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van een poging tot moord, omdat voorbedachten rade niet bewezen kan worden. Ook heeft de raadsman bepleit dat geen sprake is van een poging doodslag, nu aangever niet geraakt is. De standpunten van de raadsman worden – voor zover van belang voor de beoordeling – verder besproken onder paragraaf 4.3.2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben woonachtig in Utrecht. [2] Op 30 oktober 2023 liep ik naar de voorzijde van mijn woning.
Ik zag dat [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte)naar buiten gelopen kwam. Ik zag dat [verdachte] in haar ene hand een bijl vasthield en in haar andere een hamer. Ik zag dat zij naar mij toegelopen kwam. Ik was bang dat zij mij wat aan wilde doen. Ik vluchtte mijn woning in. Op dat moment stapte [verdachte] via de voordeur de hal in. Ik zag dat [verdachte] de bijl in haar rechterhand vasthad en deze boven haar hoofd hief en vervolgens uithaalde naar mij kennelijk opzettelijk met kracht. Ik kon nog net de woonkamer instappen, zodat ik niet werd geraakt door de bijl. Als ik niet was weg gestapt had [verdachte] mij waarschijnlijk met de bijl geraakt tegen mijn hoofd. Ik probeerde vervolgens de woonkamerdeur naar de gang dicht te drukken om te voorkomen dat [verdachte] mij kon aanvallen. Ik zag dat [verdachte] met haar rechterarm tussen de opening van de deur en het kozijn zat en probeerde uit te halen met de bijl. Ik zag dat [verdachte] bleef proberen uit te halen met de bijl. Ik zag kans de bijl beet te pakken. Ik zag dat [verdachte] vervolgens met haar andere hand, waarin zij de hamer vasthield, door de opening van de deur mij probeerde te slaan. Ik zag op een gegeven moment ook kans de hamer beet te pakken. Op dat moment hadden wij beiden de bijl en hamer vast. Niet veel later stond er politie achter [verdachte] in de hal. Op dat moment liet [verdachte] de bijl en de hamer los. [3]
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] (buurman), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 30 oktober 2023 was ik thuis in Utrecht. Ik zag dat de buurvrouw van nummer [huisnummer 1] (
de rechtbank begrijpt: verdachte)een bijl in haar handen had en op de buurvrouw van nummer [huisnummer 2] (
de rechtbank begrijpt: aangeefster)afliep. De buurvrouw van nummer [huisnummer 1] maakte slaande bewegingen met de bijl naar de buurvrouw van nummer [huisnummer 2] , zij bleef naar achteren bewegen en ging haar woning weer in. [4]
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
A: Ze (
de rechtbank begrijpt: verdachte)had ook een hamer. [5]
V: Hoe vaak heeft zij slaande bewegingen gemaakt met deze bijl?
A: Ze maakte slaande bewegingen in de richting van de buurvrouw. De eerste keer deed ze dat twee keer en toen de buurvrouw in de deuropening stond in ieder geval nog 1 keer.
V: Waar stonden de buurvouwen op dat moment, hoe groot was de afstand tussen beide vrouwen?
A: Minder dan een meter.
V: Hoe kunt u de slaande bewegingen met de bijl door de buurvrouw van nummer [huisnummer 1] omschrijven, hoe deed zij dit precies?
A: Ze bracht echt haar hand met de bijl daarin naar achteren, ze bewoog deze tot achter haar hoofd. Daarna bracht ze de bijl met grote kracht naar voren. [6]
A: De buurvrouw werd volgens mij niet geraakt doordat ze constant naar achter bleef bewegen. Als ze dat niet had gedaan dan denk ik dat ze vol op haar hoofd geraakt zou zijn. [7]
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Partiële vrijspraak voor poging tot moord
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat in de bewijsmiddelen onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn voor de conclusie dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, hetgeen vereist is voor een bewezenverklaring van de poging tot moord. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat de verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. [8]
Uit het dossier volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte gelegenheid heeft gehad om zich te kunnen beraden op haar handelen. Wel blijkt dat verdachte boos was op aangeefster omdat zij zou zijn vreemdgegaan met de (inmiddels ex-) man van verdachte, maar daaruit volgt nog niet dat het handelen van verdachte deel uitmaakte van een plan of voornemen om aangeefster om het leven te brengen. De rechtbank kan alleen vaststellen dat toen verdachte thuiskwam en zij aangeefster op straat zag staan, zij vrijwel onmiddellijk na het parkeren van haar fiets in haar woning de bijl en hamer heeft gepakt en achter aangeefster is aangegaan. Bij die gang van zaken past evengoed dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank spreekt verdachte dan ook partieel vrij, voor zover het ten laste gelegde ziet op poging tot moord.
Poging tot doodslag
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag. Van een strafbare poging is sprake als het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Daarbij gaat het erom of de bewezenverklaarde feitelijke handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf; in dit geval de doodslag van aangeefster.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte bevond zich op korte afstand van aangeefster en haalde haar hand, met daarin de bijl, naar achteren tot achter haar hoofd, en bracht haar hand daarna met kracht naar voren. Door zowel aangeefster als de getuige is verklaard dat verdachte de bijl ook richting het hoofd van aangeefster bracht. Beiden hebben ook verklaard dat aangeefster niet door de bijl werd geraakt doordat zij zelf tijdig opzij stapte. Verdachte heeft meerdere keren met de bijl uitgehaald naar aangeefster. Het handelen van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op voltooiing van de doodslag van aangeefster. Door het met kracht slaan met een bijl, met een stalen kop, richting het hoofd van aangeefster heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard (‘voorwaardelijk opzet’) dat aangeefster geraakt zou worden op haar hoofd en daardoor om het leven zou komen, waardoor poging tot doodslag kan worden bewezen. Dat bij aangeefster geen letsel is ontstaan, zoals door de raadsman is aangevoerd, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 30 oktober 2023, te Utrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven,
- met een bijl en een hamer in de richting van die [slachtoffer] is gelopen en
- (vervolgens) meermalen, met kracht met een bijl, heeft geslagen en heeft gezwaaid, in de
richting van het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] (die zich op korte afstand van haar, verdachte, bevond) en
- eenmaal met een hamer, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat het feit strafbaar is.
De rechtbank merkt nog op dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat aangeefster heeft geprobeerd een baksteen naar verdachte te gooien en dat verdachte zich heeft afgeweerd. Voor zover verdachte daarmee een beroep heeft willen doen op noodweer, verwerpt de rechtbank dit verweer, nu niet van een noodweersituatie is gebleken.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachte is niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia rapport betreffende een psychiatrisch onderzoek van 26 april 2024, opgemaakt door arts in opleiding tot psychiater D.Y. van Leeuwen, onder supervisie van psychiater M.R. Weeda, en een Pro Justitia rapport betreffende een psychologisch onderzoek van 26 april 2024, opgemaakt door GZ-psycholoog R.J. Vriend.
Verdachte heeft grotendeels meegewerkt aan het psychiatrisch onderzoek. Uit het rapport van de psychiater volgt dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis, een vermoede borderline persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis en amfetaminen en zwakbegaafdheid. Er was ook sprake van deze stoornissen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Verdachte was als gevolg van de psychotische stoornis (paranoïde en hallucinaties), en de emotieregulatieproblemen, waaronder angst en boosheid, niet in staat haar gedrag te reguleren of te controleren, en zij kon de consequenties van haar handelen onvoldoende overzien. Er wordt geadviseerd om het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
Verdachte heeft grotendeels geweigerd om mee te werken aan het psychologisch onderzoek. De deskundige beschrijft dat een gesprek heeft plaatsgevonden met verdachte, waarbij zij meewerkte aan de afname van enkele testen. Ten tijde van het onderzoek was sprake van gedesorganiseerde spraak en een psychotische beleving. Uit het rapport van de deskundige volgt dat bij verdachte een ongespecificeerde schizofrenie- of andere psychotische stoornis is geclassificeerd, bestaande uit betrekkingsideeën, mogelijke wanen, paranoïde ideeën, vreemde zintuigelijke ervaringen, denkstoornissen en verwarde of excentrieke gedragingen. In het onderzoek is onvoldoende helder geworden of er naast psychose sprake is van een mogelijk schizofrene ontwikkeling, (de ernst van) stoornissen in middelengebruik, persoonlijkheidsproblematiek, cognitief functioneren, traumagerelateerde stoornissen, of anderszins. De deskundige acht het aannemelijk dat de psychotische stoornis van verdachte van invloed is geweest bij haar keuzes ten tijde van het ten laste gelegde. De deskundige kan door de ontbrekende informatie geen advies geven over de mate waarin het ten laste gelegde niet aan verdachte zou kunnen worden toegerekend.
Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben aangevoerd dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
De rechtbank neemt de conclusies van beide deskundigen over voor zover die hebben vastgesteld dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit leed aan een ziekelijke- en/of geestesstoornis. De rechtbank onderschrijft voorts de conclusie van de psychiater dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was. De psychiater heeft in tegenstelling tot de psycholoog, wel volledig onderzoek kunnen doen en alle vragen kunnen beantwoorden. De rechtbank concludeert dan ook dat het bewezenverklaarde handelen niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd een ongemaximeerde maatregel te gelasten ter zake van de door haar bewezen geachte poging tot moord, zijnde terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v Sr gevorderd, inhoudende een locatieverbod voor de woning van aangeefster en een contactverbod met aangeefster. Beide verboden vordert zij op te leggen voor de duur van 5 jaar, waarbij voor elke overtreding één week hechtenis staat, met een maximum van 6 maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de vordering van de officier van justitie. Daarbij heeft de raadsman aangevoerd dat een lichter kader helaas niet mogelijk is, gelet op zijn bevindingen bij het bezoek van verdachte in de gevangenis, waarin duidelijk werd dat geen enkel contact is te krijgen met verdachte. De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het gevorderde contact- en locatieverbod.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. Dit licht de rechtbank hieronder toe.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag. Verdachte is, gewapend met een bijl en een hamer, naar de woning van aangeefster gegaan en is zelfs
inde woning van aangeefster weten te komen, een plek waar men zich bij uitstek veilig behoort te kunnen voelen. Dat aangeefster niet door verdachte is geraakt met de bijl en hamer, is niet aan verdachte zelf te danken, maar aan het handelen van aangeefster en de buren die de politie hebben gebeld, die snel ter plaatse is gekomen. Het is bekend dat slachtoffers en getuigen van een ernstig delict als onderhavige lange tijd gevoelens van angst kunnen hebben. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat het incident ook heeft geleid tot angstgevoelens, waardoor aangeefster zich niet meer veilig voelt in haar eigen woning en zelfs wenst te verhuizen.
Het advies van de deskundigen
In de hiervoor vermelde Pro Justitia dubbelrapportage, concludeert de psychiater dat de beschreven stoornissen bij verdachte zonder behandeling een hoog risico op geweld geven op korte termijn. De psychiater geeft aan dat een ambulante behandeling niet zal slagen. Verdachte kent een voorgeschiedenis van het afhouden van zorg, ontbreekt het aan ziektebesef en komt afspraken niet na, waardoor een passende behandeling in een ambulante setting niet van de grond zal komen. De psychiater concludeert ook dat een behandeling in het kader van een zorgmachtiging niet afdoende zal zijn. Er is namelijk sprake van te complexe problematiek waardoor de maximale behandelduur van zes maanden te kort zal zijn. De zorgmachtiging biedt onvoldoende mogelijkheden voor het voldoende en duurzaam beïnvloeden van de complexe problematiek van verdachte en daarmee het recidiverisico. Verdachte moet langdurig en wellicht zelfs blijvend behandeld worden. Geadviseerd wordt om de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen.
Ook de psycholoog stelt vast dat een gebrek aan ziekte- en zelfinzicht en haar patroon van het weigeren van zorg bij verdachte maken dat een gedwongen kader noodzakelijk is. De psycholoog heeft daarbij opgemerkt dat een zorgmachtiging wellicht passend zou zijn, gezien de geringe justitiële voorgeschiedenis van verdachte en het op de voorgrond staan van psychotische klachten. De complexiteit van de problematiek van verdachte, haar zwakke maatschappelijk functioneren, de noodzaak om het recidiverisico te verminderen en haar stelselmatige weigering om mee te werken aan hulp maken echter dat ook de psycholoog uitkomt op een onvoorwaardelijke tbs maatregel als enige reële mogelijkheid.
Tot slot heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 22 december 2023, van Reclassering Nederland, opgemaakt door reclasseringswerker [A] . De reclassering schat het recidiverisico in als hoog en adviseert negatief over een tbs met voorwaarden
Oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging
Hoewel verdachte blijkens het uittreksel justitiële documentatie (‘strafblad’) van 2 april 2024 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, volgt uit de deskundigenrapportages dat het recidiverisico hoog is. De rechtbank stelt voorop dat moet worden voorkomen dat verdachte nog eens tot een geweldsuitbarsting komt. Een behandeling is dan ook noodzakelijk.
Aan de wettelijke eisen voor de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging wordt voldaan. Ten eerste bestond ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij verdachte. Ten tweede is (poging tot) doodslag een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Tot slot eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van de maatregel. Gelet op de aard en ernst van de psychische problematiek bij verdachte die een intensieve en langdurige behandeling vereist, het ontbreken aan ziekte-inzicht en een jarenlang patroon van hulp weigeren, ziet de rechtbank geen alternatief voor een tbs met dwangverpleging. De rechtbank zal deze maatregel dan ook opleggen.
Geen gemaximeerde terbeschikkingstelling
De rechtbank overweegt dat de tbs-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd aan verdachte ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid Sr, te weten poging tot doodslag. Het voorgaande brengt mee dat de duur van de maatregel niet gemaximeerd zal zijn.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte ook een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in de zin van artikel 38v Sr. Hoewel het bewezenverklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend, stelt de rechtbank vast dat verdachte gewelddadig en dreigend is geweest richting het slachtoffer. Het slachtoffer heeft verzocht om de oplegging van een contactverbod met haar, maar ook met haar kinderen. Daarnaast heeft het slachtoffer verzocht om een locatieverbod voor haar woning en voor de scholen waar haar kinderen momenteel heen gaan. De rechtbank merkt op dat het dossier aanknopingspunten biedt om het contactverbod ook op te leggen met de kinderen van aangeefster en het locatieverbod ook op te leggen voor de scholen waar deze kinderen onderwijs volgen. Gelet op het gedrag van verdachte richting het slachtoffer en ter voorkoming van toekomstige strafbare feiten, zal de rechtbank bevelen dat verdachte:
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1989, met [B] , geboren op [geboortedatum 3] 2009 (dochter aangeefster) en met [C] , geboren op [geboortedatum 4] 2016 (dochter aangeefster);
  • zich niet bevindt op de volgende adressen: [adres 2] , [postcode 1] te [plaats] , [adres 3] , [postcode 2] te [plaats] ( [onderwijsinstelling 1] ) en [adres 4] , [postcode 3] te [plaats] ( [onderwijsinstelling 2] ).
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 5 jaren. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van ten hoogste twee weken. De totale duur van de vervangende hechtenis zal de periode van 6 maanden niet overschrijden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

9.BESLAG

Onder verdachte zijn twee voorwerpen in beslag genomen, te weten een hamer en een bijl. De officier van justitie heeft gevorderd om de inbeslaggenomen voorwerpen te onttrekken aan het verkeer. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
Verbeurdverklaring
Met behulp van de hamer en de bijl is het bewezen verklaarde feit begaan. De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen daarom verbeurd verklaren.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.000,-. Dit bedrag bestaat immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toewijsbaar is, met toepassing van de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2.000,-. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een benadeelde partij onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien zij ten gevolge van het strafbare feit in haar persoon is aangetast. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Uit de vordering tot schadevergoeding en de slachtofferverklaring volgt dat het handelen van verdachte tot op de dag van vandaag van invloed is op het leven van aangeefster en haar kinderen. Aangeefster was bang voor verdachte, bijvoorbeeld doordat zij dacht dat zij ineens achter haar kon staan. Ook thuis voelde zij zich onveilig, aangezien het bewezenverklaarde zich daar heeft plaatsgevonden, een plek waar mensen zich juist veilig moeten voelen. Ook slapen lukte lange tijd niet en aangeefster had last van nachtmerries en herbelevingen. Beide dochters van aangeefster zijn erg bang en op hun hoede. Ook vraagt één van de dochters regelmatig of verdachte weer vrijkomt.
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de gevolgen die dit voor de benadeelde partij heeft gehad, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat toewijzing van een bedrag van immateriële schade van €2.000,- billijk is. Uit de aangehaalde jurisprudentie in de vordering van de benadeelde partij volgt dat een bedrag van € 4.000,- wordt toegekend in gevallen waarin het slachtoffer daadwerkelijk is geraakt, waarbij sprake is van enig letsel. Daar is in deze zaak geen sprake van.
De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 2.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 38v, 38w, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Oplegging tbs-maatregel
  • gelast dat verdachte
  • bepaalt dat de totale duur van de tbs-maatregel niet is gemaximeerd;
Vrijheidsbeperkende maatregel
  • legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van
  • beveelt dat verdachte:
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1989, met [B] , geboren op [geboortedatum 3] 2009 en met [C] , geboren op [geboortedatum 4] 2016;
  • zich niet bevindt op de volgende adressen: [adres 2] , [postcode 1] te [plaats] , [adres 3] , [postcode 2] te [plaats] ( [onderwijsinstelling 1] ) en [adres 4] , [postcode 3] te [plaats] ( [onderwijsinstelling 2] );
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door twee weken hechtenis, met een maximum van zes maanden;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • 1 STK Hamer (G3244086);
  • 1 STK Bijl (G3244083);
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.000,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 2.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 30 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mr. L.M. Reijnierse en mr. J.P. Verboom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Caruso, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 september 2024.
Mr. Druijf is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij, op of omstreeks 30 oktober 2023, te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten
rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven,
- met een bijl en/of een hamer, althans met (een) (scherp(e)) slagvoorwerp(en) in de
richting van die [slachtoffer] is gelopen en/of gerend en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een bijl, althans met
een slagvoorwerp, heeft ingehakt, althans heeft geslagen en/of heeft gezwaaid, in de
richting van het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] (die zich op korte
afstand van haar, verdachte, bevond) en/of
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een hamer, althans met een
slagvoorwerp, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij, op of omstreeks 30 oktober 2023, te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met een bijl en/of een hamer, althans met (een) (scherp(e)) slagvoorwerp(en) in de
richting van die [slachtoffer] is gelopen en/of gerend en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een bijl, althans met
een slagvoorwerp, heeft ingehakt, althans heeft geslagen en/of heeft gezwaaid, in de
richting van het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] (die zich op korte
afstand van haar, verdachte, bevond) en/of
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een hamer, althans met een
slagvoorwerp, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 1 november 2023, genummerd PL0900-2023333211, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde digitale pagina 1 tot en met pagina 50. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.p. 5.
3.p. 6.
4.p. 10.
5.p. 13
6.p. 14.
7.p. 15.
8.HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761.