In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om een onderzoek naar zijn alcoholgebruik op te leggen. Eiser had eerder een Educatieve Maatregel Alcohol (EMA) ondergaan en het CBR besloot dat hij opnieuw een geschiktheidsonderzoek moest ondergaan. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep en concludeert dat eiser nog procesbelang heeft, ondanks het feit dat hij het onderzoek al had ondergaan.
De rechtbank onderzoekt de feiten die hebben geleid tot het besluit van het CBR. Uit een proces-verbaal van de politie blijkt dat eiser op 19 juli 2023 onder invloed van alcohol een voertuig bestuurde. Eiser betwist de bevindingen van de politie en stelt dat hij niet de bestuurder was, maar dat een vriend van hem, met de bijnaam [A], de auto bestuurde. De rechtbank oordeelt dat het CBR op basis van het proces-verbaal mocht concluderen dat eiser onder invloed van alcohol had gereden.
De rechtbank wijst erop dat voor het opleggen van een onderzoek naar rijgeschiktheid niet wettig en overtuigend hoeft te worden bewezen dat eiser de bestuurder was. De rechtbank concludeert dat het CBR terecht heeft besloten dat eiser een onderzoek naar zijn geschiktheid moet ondergaan. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, en is openbaar uitgesproken op 5 september 2024.