ECLI:NL:RBMNE:2024:5248

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
UTR 24/642
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van het CBR tot opleggen van een onderzoek naar alcoholgebruik

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om een onderzoek naar zijn alcoholgebruik op te leggen. Eiser had eerder een Educatieve Maatregel Alcohol (EMA) ondergaan en het CBR besloot dat hij opnieuw een geschiktheidsonderzoek moest ondergaan. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep en concludeert dat eiser nog procesbelang heeft, ondanks het feit dat hij het onderzoek al had ondergaan.

De rechtbank onderzoekt de feiten die hebben geleid tot het besluit van het CBR. Uit een proces-verbaal van de politie blijkt dat eiser op 19 juli 2023 onder invloed van alcohol een voertuig bestuurde. Eiser betwist de bevindingen van de politie en stelt dat hij niet de bestuurder was, maar dat een vriend van hem, met de bijnaam [A], de auto bestuurde. De rechtbank oordeelt dat het CBR op basis van het proces-verbaal mocht concluderen dat eiser onder invloed van alcohol had gereden.

De rechtbank wijst erop dat voor het opleggen van een onderzoek naar rijgeschiktheid niet wettig en overtuigend hoeft te worden bewezen dat eiser de bestuurder was. De rechtbank concludeert dat het CBR terecht heeft besloten dat eiser een onderzoek naar zijn geschiktheid moet ondergaan. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, en is openbaar uitgesproken op 5 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/642

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. Kleijbeuker).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit tot het opleggen van een onderzoek naar zijn alcoholgebruik.
Met het besluit op het bezwaar van eiser van 10 januari 2024 (het bestreden besluit) is het CBR bij dat besluit gebleven.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het CBR.

Totstandkoming van het besluit

6. Uit een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van de politie van 19 juli 2023 blijkt het volgende. Twee verbalisanten reden om 03:15 uur in Utrecht toen zij een grijs voertuig zagen wat hen tegemoet reed. De verbalisanten zagen een persoon achter het stuur zitten die zij ambtshalve herkenden als eiser. Daarop zijn de verbalisanten de auto gevolgd. Vervolgens zagen de verbalisanten eiser staan voor het portiek van zijn woning, naast de grijze auto die zij net zagen rijden. Eiser liep naar de verbalisanten toe en begon met ze te praten. De verbalisanten zagen dat eiser bloeddoorlopen ogen heeft, met een dubbele tongval spreekt en wat onvast ter been is. De verbalisanten lieten eiser een blaastest doen. Daaruit bleek dat hij te veel had gedronken. De verbalisanten hebben eiser vervolgens aangehouden voor rijden onder invloed.
7. De politie heeft het CBR met een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) laten weten dat eiser vermoedelijk niet meer beschikt over de vereiste rijvaardigheid dan wel lichamelijke en/of geestelijke geschiktheid.
Het CBR heeft vervolgens besloten dat eiser een onderzoek moet laten doen naar zijn alcoholgebruik.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser belang bij deze procedure?
8. Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiser, moet de rechtbank eerst ambtshalve (dat wil zeggen: uit eigen beweging) beoordelen of het beroep ontvankelijk is. Een beroep is onder meer niet-ontvankelijk als het procesbelang van eiser ontbreekt.
9. Op de zitting is gebleken dat eiser het onderzoek naar de geschiktheid inmiddels heeft ondergaan. Dit betekent dat eiser met deze beroepsprocedure niet meer kan bereiken dat hij dat onderzoek niet hoeft te doen. Toch is de rechtbank van oordeel dat eiser nog procesbelang heeft, alleen al omdat eiser opleggings- en uitvoeringskosten heeft moeten betalen voor het onderzoek. De rechtbank zal het beroep van eiser daarom inhoudelijk beoordelen.
Mocht het CBR een geschiktheidsonderzoek opleggen?
10. Eiser voert aan dat het CBR niet mocht uitgaan van het proces-verbaal van de politie omdat daar allemaal leugens in staan. Volgens eiser was hij niet de bestuurder van de auto die nacht. Hij had zijn auto uitgeleend aan een vriend (met de bijnaam [A] ) die sigaretten ging kopen. Eiser was thuis gebleven omdat hij gedronken had. De agenten hebben zich vergist toen ze eiser in de auto zagen rijden. Dat komt waarschijnlijk omdat [A] op hem lijkt. Toen [A] terugkwam en eiser zag dat de politie hem aan het controleren was, is eiser vanuit zijn woning naar de auto gelopen. Op dat moment werd hij hardhandig aangehouden en moest hij een blaastest ondergaan. Volgens eiser was de aanhouding onrechtmatig. Er was een politieagent bij betrokken uit zijn familiekring, hij kreeg klappen en werd gehoord voordat hij de kans kreeg om te ontnuchteren. Eiser stelt dat hij kan bewijzen dat er grove fouten zijn gemaakt door justitie.
10. De rechtbank overweegt dat voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid, anders dan in het strafrecht, niet wettig en overtuigend hoeft te worden bewezen dat eiser de bestuurder van de auto was. Voor het opleggen van het onderzoek is voldoende dat op basis van de geconstateerde feiten met voldoende mate van zekerheid komt vast te staan dat eiser onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig is opgetreden. [1]
12. Daarvoor is niet noodzakelijk dat de betrokken bestuurder staande wordt gehouden. Ook op andere wijze kan de identiteit van de bestuurder met voldoende zekerheid komen vast te staan. In het geval de vaststelling van het CBR is gebaseerd op de constatering van een verbalisant, opgenomen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal waarin gemotiveerd is beschreven dat de verbalisant de bestuurder positief heeft herkend, mag het CBR daar in beginsel op afgaan. [2] Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. [3]
13. De rechtbank vindt dat het CBR mocht uitgaan van de inhoud van het proces-verbaal en dus van de constatering van de politie dat eiser onder invloed een auto heeft bestuurd. Uit het proces-verbaal volgt dat de verbalisanten de auto van eiser tegemoet kwamen rijden en dat ze hem ambtshalve herkenden. Vervolgens zijn zij achter eiser aangereden en hebben hem voor de ingang van zijn woning aangesproken. Eiser heeft verklaard dat wat er in het proces-verbaal staat niet klopt. Dat standpunt heeft hij echter niet onderbouwd. Eiser stelt dat een vriend van hem heeft gereden die erg op hem lijkt. Van die vriend heeft eiser alleen vermeld dat hij de bijnaam ‘ [A] ’ heeft en dat hij dacht dat hij een Turkse kapper is. De stelling van eiser dat hij erin geluisd wordt door een politieagent uit de familiekring met wie hij een conflict heeft, en dat dit de verbalisant betreft die hem heeft aangehouden, is ook niet nader onderbouwd. De rechtbank volgt het CBR in haar standpunt dat eiser met zijn enkele stellingen niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet juist is wat er in het proces-verbaal staat.
13. Gelet hierop heeft het CBR kunnen concluderen dat het vermoeden bestaat dat eiser onder invloed van alcohol heeft gereden. Verder volgt uit de politie informatie dat eiser op 25 juli 2019 medewerking heeft geweigerd aan een ademanalyse. Die feiten tezamen maken dat het CBR bepaalt dat iemand een Educatieve Maatregel Alcohol (EMA) moet volgen. [4] In het geval van eiser wordt deze EMA omgezet in een onderzoek naar de geschiktheid, omdat hij in de afgelopen vijf jaren reeds eerder een EMA heeft moeten volgen. [5] Het CBR moet dat op grond van de Regeling zo doen. Er is voor het CBR geen ruimte om daar gelet op de persoonlijke omstandigheden van eiser van af te wijken.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1991) en van 12 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:479).
2.De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2029 (ECLI:NL:RVS:2019:4402).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:999).
4.Zie artikel 11, eerste lid, onder c, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (de Regeling).
5.Dit volgt uit artikel 12, aanhef en onder c, en artikel 23, eerste lid, onder e, van de Regeling.