201903921/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 april 2019 in zaak nr. 18/6164 in het geding tussen:
[appellant]
en
de algemeen directeur (lees: de directie) van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2018 heeft het CBR [appellant] een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (hierna: EMG) opgelegd.
Bij besluit van 30 juli 2018 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. H. Oldenhof, advocaat te Den Haag, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. S. Sheikchote, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Geschil
2. De politie, eenheid Den Haag, heeft het CBR op grond van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) medegedeeld dat het vermoeden bestaat dat [appellant] niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën AM en B waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Volgens het bij die mededeling gevoegde proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2018 heeft [appellant] op 26 maart 2018 met zijn motorrunner andere weggebruikers afgesneden, door rood gereden om vervolgens over een voetgangersoversteekplaats te rijden, tegen het verkeer in over een fietspad gereden en vervolgens met hoge snelheid over een plein gereden waar ouders en kinderen liepen die voor hem moesten uitwijken.
3. Gelet op deze gedragingen heeft het CBR [appellant] op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 een EMG opgelegd. Een EMG is een verplichte cursus waarin de cursist leert waarom het belangrijk is om veilig en verantwoord te rijden.
4. In deze zaak gaat het om de vraag of [appellant] bestuurder van de motorrunner was. De verbalisanten die de hiervoor vermelde gedragingen hebben waargenomen, hebben de bestuurder van de motorrunner namelijk niet direct kunnen aanhouden. Zij hebben [appellant] ongeveer een uur en drie kwartier later herkend als de bestuurder van de motorrunner en hem toen aangehouden. Volgens [appellant] is sprake van een persoonsverwisseling.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank heeft overwogen dat de enkele stelling van [appellant] dat het in het proces-verbaal vermelde signalement onvoldoende onderscheidend is, niet voldoende is om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal. De verbalisanten benadrukken in het proces-verbaal dat zij ‘honderd procent zeker zijn’ dat [appellant] degene is die de eerder geconstateerde verkeersovertredingen heeft gepleegd. Daarnaast is bij de fouillering een motorfietssleutel aangetroffen, lag in de kelderbox van [appellant] een kentekenplaat, hebben de verbalisanten daar brandstof geroken en zagen zij op de grond een matje liggen met zwarte roet en brandstofplekken erop en eromheen.
Dat de herkenning door de verbalisanten naar de verwachting van [appellant] niet zal standhouden in de strafzaak, maakt het vorenstaande niet anders, nu het in deze zaak gaat om een bestuursrechtelijke maatregel in het belang van de verkeersveiligheid, aldus de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
6. [appellant] betoogt ook in hoger beroep dat er sprake is van een persoonsverwisseling. De rechtbank had, omdat het proces-verbaal de grondslag is voor het opleggen van de EMG, dat proces-verbaal in dit geval kritischer moeten beoordelen. Volgens [appellant] bevat het proces-verbaal een veel te summiere herkenning om te kunnen vaststellen dat hij het is geweest die de genoemde verkeersgedragingen heeft gepleegd. De verbalisanten hebben de bestuurder hoofdzakelijk herkend aan de hand van zijn kleding, die niet onderscheidend is. Daarnaast was gezichtsherkenning niet goed mogelijk omdat de bestuurder een helm op had, en bovendien worden in het proces-verbaal geen specifieke gezichtskenmerken genoemd. De herkenning zal dan ook geen stand houden in de strafzaak. Het CBR had dus niet louter op basis van het proces-verbaal de EMG mogen opleggen, aldus [appellant].
6.1. Het proces-verbaal is opgemaakt op ambtsbelofte en ambtseed en ondertekend door beide verbalisanten.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3712, moet met voldoende zekerheid zijn komen vast te staan dat de betrokkene als bestuurder is opgetreden. Daarvoor is niet noodzakelijk dat de betrokken bestuurder staande wordt gehouden. Ook op andere wijze kan de identiteit van de bestuurder met voldoende zekerheid komen vast te staan. In het geval de vaststelling van het CBR is gebaseerd op de constatering van een verbalisant, opgenomen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal waarin gemotiveerd is beschreven dat de verbalisant de bestuurder positief heeft herkend, mag het CBR daar in beginsel op afgaan. Dat is anders wanneer er aanleiding bestaat voor redelijke twijfel aan de in het proces-verbaal opgenomen waarneming van de verbalisant. 6.2. In het proces-verbaal staat onder meer het volgende:
"Ik zag dat de bestuurder naast mij tot stilstand kwam. Ik deed het raam van mijn portier open om de bestuurder aan te spreken. Ik zag dat de bestuurder spuug in zijn mond verzamelde en deze vervolgens door het open raam naar binnen spuugde op mij en collega […]. Wij zijn achter de verdachte aangereden om hem nogmaals aan te spreken […]. Ik, verbalisant […] stapte uit en liep naar de verdachte toe, welke nog steeds op zijn motorfiets zat. Ik zag en hoorde dat de verdachte wederom in mijn richting spuugde en weer weg reed […].
Wij, verbalisanten, omschrijven de verdachte en de motorrunner als volgt: Verdachte:
- ongeveer 20 jaar oud
- ongeveer 1.80 meter
- Noord Afrikaans uiterlijk
- kort donker haar met krullen
- zwarte jas
- donkere broek met aan beide zijden drie oranje strepen van boven naar beneden
Motorrunner:
- donker van kleur
- geen kenteken
- dubbele verlichting onder elkaar aan de voorzijde in "V" vormen
[…].
Aldaar zagen wij de eerder genoemde verdachte welke volledig overeen kwam met eerder genoemd signalement. Wij herkenden de verdachte direct en wilde hem staande houden om zijn persoonsgegevens te achterhalen. Op het moment dat wij naast hem stil stonden, zagen wij dat hij ons aankeek en een glimlach op zijn gezicht kreeg om vervolgens heel hard weg te rennen.
Wij herkenden de verdachte aan het volgende:
- het gezicht van de verdachte, ondanks dat hij zijn capuchon over zijn hoofd had
- de donkere jas welke de verdachte aan had
- het voornaamste was de zwarte trainingsbroek met fel oranje strepen aan beide zijden
[…].
Wij zijn beide honderd procent zeker dat verdachte [appellant] degene is welke alle genoemde overtredingen heeft begaan welke zijn genoemd."
6.3. Gelet op de onder 6.1 neergelegde uitgangspunten, is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het CBR mocht afgaan op hetgeen in het proces-verbaal is vermeld. Op grond van dat proces-verbaal staat met voldoende zekerheid vast dat [appellant] de betrokken bestuurder was. Hij is door de verbalisanten niet alleen herkend aan zijn kleding, maar ook aan zijn gezicht. De stelling van [appellant] dat het gezicht van de bestuurder moeilijk te zien was omdat deze een helm droeg, vormt geen aanleiding voor redelijke twijfel aan de in het proces-verbaal opgenomen waarnemingen van de verbalisanten. Uit het proces-verbaal volgt dat de bestuurder naar de verbalisanten heeft gespuugd en naar ze heeft gelachen, zodat aannemelijk is dat zijn gezicht te zien was. Verder heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat [appellant] bij zijn aanhouding de sleutel van een motorfiets bij zich had en dat in zijn kelderbox sporen zijn gevonden, zoals een kenteken en brandstofplekken, die erop duiden dat daar een motorfiets aanwezig is geweest. De Afdeling acht ook van belang dat [appellant] is weggerend toen de verbalisanten hem wilde staande houden. Hetgeen de gemachtigde van [appellant] in het algemeen over deze ondersteunende bevindingen heeft verklaard, namelijk dat het voor de jongeren in de wijk waar hij woont niet ongewoon is elkaars kelderboxen te gebruiken en weg te rennen voor de politie, biedt geen redelijke twijfel aan de in het proces-verbaal opgenomen waarnemingen van de verbalisanten.
De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat het CBR de strafzaak niet heeft hoeven afwachten. De Afdeling heeft meermaals overwogen dat voor het bestaan van een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 geen aanhouding in strafrechtelijke zin, strafrechtelijke vervolging of strafrechtelijke veroordeling nodig is. Besluiten van het CBR hebben betrekking op een bestuursrechtelijke maatregel, die losstaat van een eventuele strafrechtelijke procedure, en zijn erop gericht de verkeersveiligheid te waarborgen. De feiten waarop het vermoeden is gebaseerd behoeven, anders dan in het strafrecht, dan ook niet wettig en overtuigend te worden bewezen (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK4309). Aan het feit dat in het proces-verbaal geen specifieke gezichtskenmerken worden genoemd, kan dan ook niet de waarde worden gehecht die [appellant] daaraan gehecht wenst te zien. 6.4. Het betoog faalt.
Eindoordeel
7. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een persoonsverwisseling. Het CBR heeft op het proces-verbaal van de politie mogen afgaan en [appellant] als de bewuste bestuurder mogen aanmerken. Het CBR heeft eveneens op de juistheid van de in het proces-verbaal genoemde verkeersgedragingen mogen afgaan en heeft [appellant] terecht op grond van de toepasselijke regelgeving een EMG opgelegd.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van Ravels w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2019
611.
BIJLAGE - Wettelijk kader
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 14
1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag;
b-e. […].
Bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag
1. Gevaarzettend rijgedrag waardoor:
a. […];
b. andere weggebruikers worden klem gereden of de weg wordt afgesneden. 2. Gebrek aan inzicht in risico's in het verkeer, zoals:
a-b. […];
c. niet tijdig onderkennen van de invloed van externe factoren, zoals het weer, de toestand van de weg, het tijdstip, de aanwezigheid van scholen, voetgangersoversteekplaatsen, de specifieke eigenschappen en de toestand van het eigen motorrijtuig en van andere voertuigen en van de vervoerde lading, of wegwerkzaamheden, of van interne factoren zoals het 'hand held bellen', afleiding door audiovisuele middelen of vermoeidheid;
3. […].
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a. de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;
b-f. […];
g. het negeren van een rood verkeerslicht;
h-j. […].