ECLI:NL:RBMNE:2024:5102

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
C/16/17/543 R
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van de schone lei aan schuldenaar wegens benadeling van schuldeisers tijdens de schuldsanering

In deze zaak verzoekt de rechter-commissaris de rechtbank om aan [A] de zogenoemde schone lei te ontnemen, omdat zij haar schuldeisers zou hebben benadeeld. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het verweten handelen van [A] niet heeft plaatsgevonden vóór de datum van het vonnis waarbij aan haar de schone lei is verleend. De rechtbank stelt vast dat [A] tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling voldoende informatie heeft verschaft over de opengevallen nalatenschap van haar (stief)vader. De rechter-commissaris heeft op 27 juni 2024 de rechtbank verzocht om op grond van artikel 358a van de Faillissementswet (Fw) aan [A] de schone lei te ontnemen, omdat zij haar schuldeisers heeft benadeeld. De rechtbank concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die grond zouden hebben opgeleverd voor een tussentijdse beëindiging van de schuldsanering. De rechtbank wijst erop dat na de beëindiging van de schuldsanering op grond van artikel 354 Fw, [A] niet langer verplicht was om informatie te verschaffen over de nalatenschap van haar moeder. De rechtbank benadrukt dat de wsnp-bewindvoerder verantwoordelijk is voor het onderzoeken van de opengevallen nalatenschap en dat [A] geen verwijt treft voor het gebrek aan duidelijkheid over haar vorderingen. De rechtbank besluit dat het verzoek van de rechter-commissaris wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

locatie Utrecht
Sector Toezicht
insolventienummer: [.]
Vonnis van 31 juli 2024
in de zaak van
[A] ,
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] (Korea),
woonadres: [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
hierna: [A]

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het bericht van de saneringsbewindvoerder van 22 april 2024;
- het verzoek o.g.v. art. 358a lid 1 Fw van de rechter-commissaris van 27 juni 2024;
- het (digitaal) dossier betreffende deze schuldsanering;
- de door de saneringsbewindvoerder nagezonden stukken van 25 juli 2024.
1.2.
Op 24 juli 2024 heeft een zitting als bedoeld in art. 358a Fw plaatsgevonden. Op deze is mevrouw mr. [B] verschenen. Zij is bewindvoerder in de schuldsanering van [A] . [A] is niet verschenen, terwijl zij wel deugdelijk was opgeroepen.

2.Kern van de beslissing

2.1.
De rechter-commissaris verzoekt de rechtbank om aan [A] de zogenoemde schone lei te ontnemen, omdat [A] haar schuldeisers heeft benadeeld. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen. Het [A] verweten handelen en nalaten vond namelijk niet plaats vóór de datum van het vonnis waarbij aan haar de schone lei is verleend. Daarnaast gelden voor [A] in de periode na het eindvonnis (art. 358 Fw, het ‘materiële’ einde) maar vóór het opmaken van de slotuitdelingslijst (art. 356 lid Fw, het ‘formele’ einde) niet dezelfde verplichtingen als tijdens de termijn als bedoeld in art. 349a Fw. Verder is niet gebleken dat [A] enige andere op haar rustende verplichting heeft geschonden.

3.De feiten

3.1.
Bij vonnis van 28 augustus 2017 is de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard op [A] . Bewindvoerder is mevrouw [B] (hierna: de wsnp-bewindvoerder). Rechter-commissaris is mr. A.M. Crouwel.
3.2.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling (hierna: de wsnp) is bij vonnis van 18 september 2020 verlengd tot maximaal 28 augustus 2022. De reden voor deze verlenging was, kort samengevat, om [A] in staat te stellen informatie te vergaren over de nalatenschap van haar (stief)vader, die is opengevallen tijdens de toepassing van de wsnp. De rechtbank heeft in dat vonnis overwogen dat [A] met de verlenging alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om de wsnp met een schone lei af te sluiten. Uit het vonnis volgt dat de verlenging
maximaaltwee jaar bedraagt, waaruit moet worden afgeleid dat de rechtbank van oordeel was dat de wsnp eerder kan worden beëindigd als duidelijkheid zou zijn verkregen over de nalatenschap.
3.3.
Op 12 maart 2021 heeft een advocaat – op verzoek van [A] zelf – advies uitgebracht over . Dit advies komt er kort samengevat op neer dat [A] in de nalatenschap van haar (stief)vader enkel aanspraak kan maken op de legitieme portie. De daaruit voortvloeiende vordering zou pas opeisbaar worden indien de langstlevende echtgenote (de (adoptie)moeder van [A] ) zou komen te overlijden. De beschermingsbewindvoerder van [A] heeft het advies doorgestuurd aan de wsnp-bewindvoerder. Daarbij heeft de hij de wsnp-bewindvoerder verzocht om af te zien van verdere handelingen aangaande de nalatenschap en de wsnp te beëindigen met een schone lei.
3.4.
De wsnp-bewindvoerder heeft het advies van de advocaat en haar interpretatie daarvan voorgelegd aan de rechter-commissaris en voorgesteld om een pro forma eindzitting in te plannen. Zij heeft daarbij verwezen naar de (vervulling van de) voorwaarden die door de rechtbank op 18 september 2020 aan de verlenging waren verbonden. Ter voorbereiding op de eindzitting heeft de wsnp-bewindvoerder de rechtbank op 2 juni 2021 geïnformeerd dat [A] :
  • i) tijdens de verlenging voldoende informatie heeft verschaft over de opengevallen nalatenschap,
  • ii) de schone lei kan worden verleend mits zij tot het einde van de wsnp aan haar verplichtingen voldoet, en
  • iii) zich heeft aangemeld als gedupeerde in de toeslagenaffaire, zodat de financiële afwikkeling van de wsnp nog enige tijd kan duren.
De wsnp-bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat [A] een kopie van de brief van 2 juni 2021 heeft ontvangen.
3.5.
Op 10 juni 2021 is het eindvonnis gewezen en is de schuldsaneringsregeling beëindigd met toekenning van een schone lei.
3.6.
Het opstellen van de slotuitdelingslijst is uitgesteld omdat zij zich had aangemeld als gedupeerde in de toeslagenaffaire, zoals reeds aangekondigd door de wsnp-bewindvoerder. De rechter-commissaris heeft ingestemd met dit uitstel.
3.7.
Op 22 juni 2021 heeft [A] de wsnp-bewindvoerder geïnformeerd dat haar moeder op [overlijdensdatum] 2021 was overleden. Dit overlijden vond dus plaats tijdens de toepassing van de wsnp, en dit had tot gevolg dat de vordering uit hoofde van de legitieme portie opeisbaar werd. [A] heeft het haar toekomende bedrag van € 31.413,13 vervolgens van haar privérekening overgemaakt op de beheerrekening van haar beschermingsbewindvoerder. [A] heeft de wsnp-bewindvoerder op dezelfde dag nogmaals gemaild met het bericht dat zij mogelijk ook een aanspraak had op de nalatenschap van haar moeder, maar dat zij van verdere details niet op de hoogte was.
3.8.
In maart 2022 heeft de wsnp-bewindvoerder de rechter-commissaris geïnformeerd dat [A] eind 2021 bedragen op haar rekening heeft ontvangen, zonder de wsnp-bewindvoerder daarover te informeren. Een deel van de ontvangen bedragen zou, volgens informatie afkomstig van de beschermingsbewindvoerder, door [A] consumptief zijn besteed. Daarop heeft de rechter-commissaris in maart 2022 een zitting gehouden, waar [A] niet is verschenen.
3.9.
In het vervolg van 2022, in heel 2023 en in 2024 hebben de wsnp-bewindvoerder en [A] nog enkele keren gecorrespondeerd over de aanmelding in het kader van de toeslagenaffaire en over de afwikkeling van de nalatenschappen. Uiteindelijk werd het de wsnp-bewindvoerder in april 2024 duidelijk dat [A] niet als gedupeerde in de toeslagenaffaire is aangemerkt. Over de mogelijke ontvangst van gelden uit de nalatenschap van haar moeder en de verdere afwikkeling, heeft [A] in de jaren 2022, 2023 en 2024 geen informatie meer verschaft.
3.10.
De wsnp-bewindvoerder heeft op 22 april 2024 verzocht de wsnp tussentijds te beëindigen, omdat [A] onvoldoende informatie heeft verschaft over de omvang en de afwikkeling van de twee nalatenschappen.
3.11.
De rechter-commissaris heeft de gronden van het verzoek van de wsnp-bewindvoerder overgenomen en op 27 juni 2024 de rechtbank verzocht om op grond van art. 358a Fw aan [A] de schone lei te ontnemen, omdat zij haar schuldeisers heeft benadeeld.

4.De beoordeling

4.1.
De rechter-commissaris is ontvankelijk in het verzoek. [1]
4.2.
De rechtbank kan een schone lei ontnemen als, nadat de schone lei is verleend, blijkt dat zich voordien feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die grond zouden hebben opgeleverd voor een tussentijdse beëindiging op grond van art. 350 lid 3, onder e Fw. De rechtbank moet daarom onderzoeken of [A] tijdens de toepassing van de wsnp heeft getracht haar schuldeisers te benadelen. Die benadeling zou kunnen bestaan uit, bijvoorbeeld, het verzwijgen van een erfenis.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat [A] tijdens de toepassing van de wsnp voldoende informatie heeft verschaft over de opengevallen nalatenschap van haar (stief)vader. De wsnp-bewindvoerder vond het op basis van die informatie niet zinvol om af te wachten totdat de vordering opeisbaar zou worden. Dit was, tegen de achtergrond van het vonnis van 18 september 2020, reden om de wsnp voor te dragen voor beëindiging op grond van art. 354 Fw. Bij eindvonnis van 10 juni 2021 heeft de rechtbank aan [A] de schone lei verleend.
4.4.
Op 22 juni 2021, en dus kort na het eindvonnis, heeft [A] de wsnp-bewindvoerder geïnformeerd over het overlijden van haar moeder op [overlijdensdatum] 2021 (dus nog net tijdens de toepassing van de wsnp). In dat verband heeft [A] de wsnp-bewindvoerder ook laten weten dat zij € 31.413,13 had ontvangen uit de nalatenschap van haar (stief)vader. Ten slotte heeft [A] gemeld dat zij mogelijk ook een vordering op de nalatenschap van haar moeder zou hebben. Daarna heeft [A] (inhoudelijk) geen informatie meer verschaft over haar eventuele vordering op de nalatenschap van haar moeder. Dit had [A] volgens de wsnp-bewindvoerder en de rechter-commissaris wel moeten doen.
4.5.
De rechtbank is, anders dan de rechter-commissaris, van oordeel dat in dit geval geen sprake is van feiten en omstandigheden die grond zouden hebben opgeleverd voor een tussentijdse beëindiging. Het verzoek gaat namelijk over handelen en nalaten van [A] nadat de wsnp reeds was beëindigd op grond van art. 354 Fw. Voor dergelijke gedragingen kan op grond van art. 358a Fw niet de schone lei worden ontnomen. De rechtbank merkt daarbij volledigheidshalve op dat [A] evenmin het overlijden van haar moeder heeft verzwegen. Zij heeft de bewindvoerder daarover namelijk op 22 juni 2021 geïnformeerd, en daarbij zelfs gewezen op het ontstaan van een mogelijke vordering op de nalatenschap.
4.6.
De vraag is dan of [A] in strijd met haar verplichtingen handelde door ná ommekomst van de termijn als bedoeld in art. 349a Fw geen (verdere) informatie meer te verschaffen over de nalatenschap van haar moeder. Daarbij is allereerst van belang dat na een beëindiging van de wsnp op grond van art. 354 Fw (het ‘materiële’ einde van de wsnp) op een schuldenaar niet langer de verplichtingen rusten die
tijdensde toepassing van de wsnp gelden. Dit geldt ook in de periode tot het moment waarop de slotuitdelingslijst als bedoeld in art. 356 Fw (het ‘formele’ einde) verbindend is geworden. [2] Dit betekent dat op de (voormalig) schuldenaar niet een informatieverplichting rust die voortvloeit uit de tweede afdeling van titel III van de Faillissementswet. De termijn van art. 349a Fw is immers verstreken en de wetgever heeft het maatschappelijk niet aanvaardbaar geacht om de schuldenaar nog langer te onderwerpen aan het regime van de wsnp.
4.7.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat [A] na het eindvonnis van 10 juni 2021 niet gehouden was om op dezelfde wijze als voordien de wsnp-bewindvoerder te informeren over de opengevallen nalatenschap. De informatie die [A] in de twee e-mails van 22 juni 2021 heeft verschaft, was toereikend voor de wsnp-bewindvoerder, althans zou dat moeten zijn, om de boedel te kunnen vereffenen. Het lag op de weg van de bewindvoerder om te onderzoeken of de tijdens de wsnp opengevallen nalatenschap tot een opeisbare vordering zou leiden. De wsnp-bewindvoerder blijft tot het opmaken van de slotuitdelingslijst bevoegd een dergelijke vordering te innen (art. 316 Fw). [3]
4.8.
Het voorgaande laat onverlet dat ook na de beëindiging als bedoeld in art. 354 Fw [A] niet bevoegd is te beschikken over goederen die tot de boedel behoren. Op basis van het dossier is niet vast komen te staan dat [A] dat desondanks toch heeft gedaan. De beschermingsbewindvoerder heeft weliswaar aan de wsnp-bewindvoerder medegedeeld dat [A] in december 2021 een geldbedrag op haar rekening heeft ontvangen (en besteed), maar onduidelijk is of dit geldbedrag uit de nalatenschap van [A(-s)] ’ moeder is ontvangen. Zou dit overigens wel het geval zijn en zou [A] dus onbevoegd over een boedelbestanddeel hebben beschikt, dan kwalificeert dat handelen nog steeds niet als benadeling van schuldeisers in de zin van art. 358a jo. 350 lid 3, onder e Fw, omdat het handelen plaatsvond nadat de termijn van art. 349a Fw reeds was verstreken. De wsnp-bewindvoerder zal een dergelijk (onbevoegd) handelen van een de schuldenaar kunnen bestrijden met (rechts)middelen voortvloeiend uit het gemene burgerlijk recht.
4.9.
De rechtbank overweegt ten slotte dat [A] reeds op 28 augustus 2017 is toegelaten tot de wsnp. Het eindvonnis waarbij [A] de schone lei kreeg, dateert van 10 juni 2021. Sindsdien zijn dus ruim drie jaren verstreken. In deze jaren is geen duidelijkheid verkregen over een eventuele vordering op de nalatenschap van de moeder van [A] . Daarvan treft [A] evenwel geen verwijt; dit lag op de weg van de wsnp-bewindvoerder. Die dient daarbij voortvarend te werk te gaan, vgl. art. 356 lid 1 Fw. [4] Deze bepaling strekt er onder meer toe de gerechtvaardigde belangen van de schuldenaar te beschermen. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat die belangen van [A] in het geding zijn (geweest), al heeft de rechtbank [A] daar tijdens de zitting niet over kunnen horen. Het ligt gelet op de doorlooptijd hoe dan ook voor de hand dat de wsnp-bewindvoerder onverwijld de slotuitdelingslijst opmaakt, zodat de wsnp van [A] formeel tot een einde komt.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Konings en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024. [5]

Voetnoten

3.De nalatenschap van de moeder van [A] is immers opgevallen tijdens de toepassing van de wsnp, vgl. ECLI:NL:HR:2012:BV0890.
5.Hoger beroep tegen dit vonnis kan alleen worden ingesteld door een advocaat bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De termijn van hoger beroep is acht dagen, te rekenen vanaf de dag na de datum van de uitspraak van dit vonnis.