ECLI:NL:HR:2015:1136

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
15/00188
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van de schone lei in het kader van de schuldsaneringsregeling en de rol van de rechter-commissaris

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 april 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontzegging van de schone lei aan een schuldenaar die onder de wettelijke schuldsaneringsregeling viel. De verzoeker, die in Duitsland woonachtig is, had eerder de schone lei verkregen, maar na beëindiging van de schuldsaneringsregeling heeft de voormalig rechter-commissaris een verzoek ingediend om deze schone lei te ontnemen. De rechtbank heeft dit verzoek ingewilligd, waarna het gerechtshof het vonnis heeft bekrachtigd. De Hoge Raad heeft in cassatie de vraag behandeld of de rechter-commissaris als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van de Faillissementswet (Fw) en of hij bevoegd was om een voordracht te doen om de schone lei te ontnemen. De Hoge Raad oordeelt dat de rechter-commissaris inderdaad bevoegd is om een dergelijk verzoek in te dienen, vooral wanneer blijkt dat de schuldenaar heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen. De Hoge Raad bevestigt dat het stelsel van de schuldsaneringsregeling erop is gericht dat schuldeisers erop kunnen vertrouwen dat de schuldenaar zijn verplichtingen nakomt. Indien blijkt dat de schuldenaar zich niet aan deze verplichtingen heeft gehouden, kan de rechter-commissaris optreden. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof.

Uitspraak

24 april 2015
Eerste Kamer
15/00188
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Weerden.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 06/10/95 van de rechtbank Oost-Nederland van 6 maart 2013 en 31 oktober 2014;
b. het arrest in de zaak 200.159.172 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 januari 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 20 maart 2015 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Ten aanzien van [verzoeker] is bij vonnis van 22 maart 2010 de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
(ii) Bij vonnis van 6 maart 2013 heeft de rechtbank vastgesteld dat [verzoeker] niet is tekortgeschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en is hem op de voet van art. 358 lid 1 Fw de schone lei verleend.
(iii) Op 5 augustus 2013 is de slotuitdelingslijst gedeponeerd. Tegen de gedeponeerde uitdelingslijst is geen verzet gedaan, zodat deze met ingang van 16 augustus 2013 verbindend is geworden en de toepassing van de schuldsaneringsregeling van rechtswege is geëindigd.
3.2.1
Na de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft de voormalig (waarnemend) rechter-commissaris aan de rechtbank een voordracht gedaan om te bepalen dat art. 358 lid 1 Fw verder geen toepassing vindt en dat [verzoeker] de schone lei wordt ontnomen. Daartoe heeft de rechter-commissaris aangevoerd dat [verzoeker] gedurende de periode waarin de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing was, heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen.
3.2.2
De rechtbank heeft bepaald dat art. 358 lid 1 Fw verder geen toepassing vindt en dat [verzoeker] de schone lei wordt ontnomen.
3.2.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
3.3
Middel 1 klaagt dat het hof ten onrechte niet heeft onderzocht, dan wel ten onrechte (impliciet) positief heeft beantwoord, de van openbare orde zijnde vraag of de rechter-commissaris belanghebbende is in de zin van art. 358a Fw en aldus ontvankelijk is in de voordracht waarmee hij de onderhavige procedure heeft ingeleid.
3.4.1
In de beslissing van het hof ligt het oordeel besloten dat de voormalig rechter-commissaris bevoegd was om een voordracht aan de rechtbank te doen om [verzoeker] op de voet van art. 358a lid 1 Fw de schone lei te ontnemen. Dat oordeel is juist.
3.4.2
Uitgangspunt in het stelsel van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, zoals neergelegd in titel III Fw, is dat schuldeisers en andere belanghebbenden erop mogen vertrouwen dat de schuldenaar gedurende de periode waarin op hem de schuldsaneringsregeling van toepassing is, de voor hem uit titel III Fw voortvloeiende verplichtingen naleeft. Het toezicht op die naleving wordt uitgeoefend door de bewindvoerder en de rechter-commissaris, zoals blijkt uit de wettelijke bepalingen vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.5-2.6.
3.4.3
Voorts is uitgangspunt in het stelsel van titel III Fw dat, indien blijkt dat de schuldenaar gedurende de periode waarin op hem de schuldsaneringsregeling van toepassing is of is geweest, tracht of heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen, de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd, dan wel de inmiddels aan de schuldenaar verleende schone lei hem alsnog wordt ontnomen. Dit uitgangspunt is, voor zover hier van belang, aldus uitgewerkt dat, indien gedurende de periode waarin de schuldsaneringsregeling van toepassing is, blijkt dat de schuldenaar tracht zijn schuldeisers te benadelen, de rechter-commissaris ingevolge art. 350 lid 1 in verbinding met lid 3, aanhef en onder e, Fw bevoegd is om, zo nodig ambtshalve, aan de rechtbank een voordracht te doen om de toepassing van de schuldsaneringsregeling op die grond te beëindigen. Voorts is bepaald dat, indien eerst na de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling waarbij aan de schuldenaar de schone lei is verleend, blijkt dat zich voordien feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die grond zouden hebben opgeleverd voor de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling omdat de schuldenaar heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen, de rechter ingevolge art. 358a lid 1 Fw op verzoek van iedere belanghebbende kan bepalen dat art. 358 lid 1 Fw verder geen toepassing vindt, met als gevolg dat de schuldenaar de schone lei alsnog wordt ontnomen.
3.4.4
Het past in het hiervoor in 3.4.2 en 3.4.3 beschreven stelsel en strookt met de aan de rechter-commissaris opgedragen taken en bevoegdheden om aan te nemen dat de (voormalig) rechter-commissaris die na de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling en de verlening van de schone lei constateert dat de schuldenaar gedurende de periode waarin de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen als bedoeld in art. 350 lid 3, aanhef en onder e, Fw, de bevoegdheid toekomt om, zo nodig ambtshalve, een voordracht aan de rechtbank te doen om, op de voet van art. 358a lid 1 Fw, op de in art. 350 lid 3, aanhef en onder e, Fw genoemde grond de schuldenaar de schone lei te ontnemen.
3.4.5
Middel 1 faalt derhalve.
3.5
De klachten van de middelen 2 en 3 kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
24 april 2015.