ECLI:NL:RBMNE:2024:5054

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 24/1550
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering met betrekking tot zorgtaken en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres, die sinds 26 april 2006 een volledige WAO-uitkering ontving, heeft bezwaar gemaakt tegen de verlaging van haar uitkering per 29 november 2021. De rechtbank heeft op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres stelde dat de zorgtaken die zij vervult niet voldoende zijn meegewogen in de beoordeling van haar belastbaarheid. De rechtbank oordeelde echter dat de zorg voor het gezin geen rol speelt bij de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid, omdat de WAO een werknemersverzekering is die alleen kijkt naar de medische beperkingen van eiseres. De rechtbank concludeerde dat het Uwv de medische beoordeling op zorgvuldige wijze heeft uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiseres heeft geen voldoende medische onderbouwing gepresenteerd om de conclusies van de verzekeringsarts te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het besluit van het Uwv in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.M. van Rooij),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder.

Inleiding

1. Deze zaak gaat over het besluit van het Uwv waarin de arbeidsongeschiktheid van eiseres per 29 november 2021 op een lager percentage is vastgesteld. Tegen dat besluit van 28 september 2021 heeft eiseres bezwaar gemaakt. Met de beslissing op bezwaar van 30 januari 2024 is het Uwv bij zijn besluit gebleven. Eiseres heeft tegen die beslissing beroep ingesteld.
1.1.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres. Het UWV heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is en het besluit van het Uwv in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
3. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
3.1.
Eiseres had sinds 26 april 2006 een volledige uitkering van 80-100% op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
3.2.
Vanaf 2008 is eiseres voor een beperkt aantal uren per week werkzaam geweest. In 2018 is eiseres uitgevallen voor die laatst verrichtte werkzaamheden. Vervolgens heeft het UWV een herbeoordeling uitgevoerd. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is daarbij bepaald op 65 - 80%. Op basis daarvan is de WAO-uitkering per 29 november 2021 verlaagd.
De medische beoordeling
De zorgvuldigheid van de medische beoordeling
4. Bij de beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten, en voldoende begrijpelijk zijn. Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. [1] Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
4.1.
Eiseres stelt dat onvoldoende aandacht is besteed aan de gestelde diagnose van ADHD. De rechtbank begrijpt deze grond als een beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel. Uit het rapport van 18 november 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zij de informatie in het dossier heeft gelezen, inclusief de informatie die eiseres bij de hoorzitting heeft verstrekt. Deze informatie is wel bij de beoordeling betrokken. Er is daarom geen sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
De inhoud van de medische beoordeling
4.2.
Eiseres wijst verder op de zorgtaken die zij vervult. Zij meent dat de verzekeringsarts daar andere conclusies aan had moeten verbinden. Volgens eiseres zijn de zorgtaken een grote last en had dit moeten worden vertaald in een verdergaande beperking van de belastbaarheid. De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Hoe begrijpelijk deze stelling ook is, bij de herbeoordeling voor arbeid spelen de zorgtaken geen rol. Daarom kunnen die zorgtaken ook niet leiden tot minder belastbaarheid. De WAO is een werknemersverzekering waarbij alleen de belastbaarheid van eiseres ten gevolge van haar geobjectiveerde medische beperkingen voor arbeid bepalend is. Dat een groot deel van de belastbaarheid op dit moment wordt besteed aan zorgtaken, betekent daarom niet dat haar belastbaarheid voor arbeid afwezig is.
4.3.
De primaire verzekeringsarts heeft als uitgangspunt genomen dat de medische situatie van eiseres niet wezenlijk anders is dan bij de beoordeling in 2007. De zware last die eiseres draagt in de zorg voor haar gezin heeft deze verzekeringsarts ook in zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit oordeel overgenomen en heeft aan die dagelijkse zorg en het bijbehorende overleg met zorgverleners de conclusie verbonden dat eiseres eerder meer dan minder belastbaar is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter geen beperkingen verwijderd. Met andere woorden: eiseres wordt evenveel beperkt geacht voor arbeid als voorheen. Wel merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat als de zorgtaken in de toekomst afnemen, de belastbaarheid naar verwachting substantieel kan toenemen. In het licht van het hiervoor uitgelegde criterium wat wordt verstaan onder medische beperkingen acht de rechtbank deze beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist.
4.4.
Eiseres stelt verder dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep te weinig beperkingen heeft aangenomen voor haar diagnose ADHD en haar psychische klachten. De rechtbank is het op deze twee punten niet eens met eiseres. Dat eiseres haar klachten en belastbaarheid anders ervaart dan door de verzekeringsarts is aangenomen, maakt niet dat het besluit op een onvoldoende medische grondslag berust. Voor het betwisten van de juistheid van een gegeven medische beoordeling, is in beginsel een rapport van een medicus noodzakelijk. Eiseres heeft een brief van 19 maart 2024 van de behandelend psycholoog overgelegd. Daarin wordt allereerst genoemd de belasting van eiseres als gevolg van de zorgtaken. De zorgtaken kunnen bij deze arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen rol spelen, zoals hiervoor in 4.2 en 4.3 is besproken. Daarnaast benoemt de behandelend psycholoog de diagnose ADHD en de psychische klachten. De rechtbank stelt vast dat de informatie van de psycholoog niet afwijkt van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank ziet daarom in deze informatie geen aanleiding om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. Dat de klachten van eiseres of de huidige belasting van eiseres tot meer beperkingen hadden moeten leiden, is daarom niet op basis van medisch objectieve gronden aannemelijk geworden.
4.5.
Tot slot voert eiseres aan dat de gestelde urenbeperking een onderbouwing zou missen. Daarbij wijst eiseres erop dat zij in de periode 2008 tot en met 2018 13,37 uur per week werkzaam was. Dat is beduidend minder dan een urenbeperking van 30 uur die nu door de verzekeringsarts is gesteld. De rechtbank wijst erop dat voor de vaststelling van een urenbeperking niet bepalend is hoeveel uur eiseres in het verleden heeft gewerkt. Het gaat om de vraag hoeveel uur in de week eiseres in staat moet worden geacht de passende arbeid te verrichten. Daarbij zijn de gestelde beperkingen voor arbeid dus al in acht genomen. Volgens vaste rechtspraak [2] moet hierbij de zorg voor huishouding en kinderen buiten beschouwing blijven, omdat deze zorg niet tot de maatmanarbeid behoort en geen object van de verzekering ingevolge de WAO is. Voor het overige ziet de rechtbank ook geen grond om te oordelen dat de urenbeperking onjuist zou zijn.
4.6.
De beroepsgronden van eiseres met betrekking tot de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep slagen niet. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen ten aanzien van arbeid juist heeft vastgesteld. Het Uwv mocht dit rapport van de verzekeringsarts gebruiken voor de het vaststellen van het besluit.
De arbeidskundige beoordeling
5. Vervolgens beoordeelt de rechtbank de stellingen van eiseres met betrekking tot de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat de gronden met betrekking tot het rapport van de arbeidsdeskundige volgen uit de gronden tegen het rapport van de verzekeringsarts. Omdat de gronden tegen het rapport van de verzekeringsarts niet slagen, slagen de gronden tegen het rapport van de arbeidsdeskundige die daarop voortbouwen ook niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Het besluit van het Uwv blijft in stand. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Deve, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.
2.Zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 12 oktober 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR6405, 31 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011 BR6452 en 25 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1942.