ECLI:NL:RBMNE:2024:4656

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
11183644 UV EXPL 24-153
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding wegens onbillijke benadeling van de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde]. [eiser] had een verzoek ingediend om het concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst te schorsen, omdat hij een aanbod had gekregen van een concurrent, [bedrijf] B.V., en zijn werkgever dit had geweigerd op basis van het concurrentiebeding. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] onvoldoende had onderbouwd dat zij een te beschermen belang had bij het concurrentiebeding. De kantonrechter stelde vast dat het concurrentiebeding onbillijk was voor [eiser] in verhouding tot het belang van [gedaagde]. De kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding niet noodzakelijk was en dat de belangen van [gedaagde] voldoende beschermd werden door andere bedingen in de arbeidsovereenkomst, zoals het geheimhoudingsbeding. De vordering van [eiser] tot schorsing van het concurrentiebeding werd toegewezen, en [gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11183644 \ UV EXPL 24-153 MS/1270
Vonnis in kort geding van 1 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. H.J.F. Wekking,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. C. Roza.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft een dagvaarding met producties ingediend en heeft daarna nog nadere producties in het geding gebracht. [gedaagde] heeft ook producties ingediend.
1.2.
Op 18 juli 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar [eiser] is verschenen met zijn gemachtigde mr. H.J.F. Wekking. Namens [gedaagde] zijn verschenen de heer [directeur] , directeur van [gedaagde] , mevrouw [HR-adviseur] , HR-adviseur bij [gedaagde] , en mr. C. Roza, gemachtigde van [gedaagde] . Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitaantekeningen toegelicht en hebben op elkaar kunnen reageren. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat op 1 augustus 2024 uitspraak wordt gedaan.

2.De voorgeschiedenis

2.1.
[gedaagde] is een subsidieadviesbureau dat is gespecialiseerd in subsidie voor duurzaam bouwen, technische innovatie en monumentenzorg. [eiser] , geboren op [geboortedatum] 1992, is met ingang van 1 juli 2016 bij [gedaagde] in dienst getreden als projectmanager. De arbeidsovereenkomst gold eerst voor bepaalde tijd, maar is na verloop van tijd omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [eiser] is vanaf 1 januari 2022 de functie manager team duurzaam bouwen gaan verrichten. De periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 gold als een proefperiode en partijen hebben in dat kader een nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten. In deze nieuwe arbeidsovereenkomst is onder meer een concurrentiebeding, een relatiebeding, een geheimhoudingsbeding en een aan deze bedingen gekoppeld boetebeding opgenomen. Deze bedingen stonden met een andere formulering ook al in de oude arbeidsovereenkomst.
2.2.
[eiser] heeft de proefperiode goed doorlopen en is daarna op basis van de nieuwe arbeidsovereenkomst als manager team duurzaam bouwen bij [gedaagde] werkzaam gebleven.
2.3.
[eiser] heeft in mei 2024 van [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ) het aanbod gekregen om daar als principal consultant sustainability te komen werken. [bedrijf] is ook een subsidieadviesbureau en een concurrent van [gedaagde] .
2.4.
[eiser] heeft [gedaagde] gevraagd hem toestemming te verlenen voor de overstap naar [bedrijf] , maar [gedaagde] heeft dit met een beroep op het overeengekomen concurrentiebeding geweigerd.

3.Het geschil

De vordering en de onderbouwing daarvan
3.1.
[eiser] vordert - vooruitlopend op vernietiging van het concurrentiebeding in een bodemprocedure - het concurrentiebeding te schorsen, geheel of gedeeltelijk in die zin dat het hem is toegestaan het aanbod van [bedrijf] te accepteren. [eiser] heeft in de dagvaarding ook schorsing van het relatiebeding gevorderd, maar heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat dit niet de bedoeling was.
3.2.
[eiser] stelt zich ter onderbouwing van zijn vordering op het standpunt dat het concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 lid 3 sub a BW voor algehele vernietiging in aanmerking komt omdat het beding onvoldoende schriftelijk is gemotiveerd en niet noodzakelijk is. Voor zover het concurrentiebeding wel rechtsgeldig is overeengekomen, stelt [eiser] dat het concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 lid 3 sub b BW moet worden vernietigd omdat hij in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] door dat beding onbillijk wordt benadeeld.
Het verweer
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot - kort gezegd - afwijzing van de vordering van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisendheid
4.1.
[eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, omdat hij bij [bedrijf] in dienst wil treden en hij hierin wordt belemmerd door het beroep van [gedaagde] op het concurrentiebeding.
Het concurrentiebeding is geldig
4.2.
Op grond van artikel 7:653 lid 1 sub a en lid 2 BW is een concurrentiebeding dat in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is opgenomen slechts geldig als uit de bij dat beding opgenomen schriftelijke motivering van de werkgever blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen.
4.3.
[eiser] stelt onder verwijzing naar deze bepaling dat het concurrentiebeding dat in de nieuwe arbeidsovereenkomst is opgenomen nietig is, omdat in de arbeidsovereenkomst onvoldoende is gemotiveerd dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen en de belangen van [gedaagde] al voldoende worden gewaarborgd door het geheimhoudingsbeding.
4.4.
De kantonrechter volgt [eiser] niet in dit standpunt. [gedaagde] heeft er terecht op gewezen dat de nieuwe arbeidsovereenkomst een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is, ondanks het feit dat hierin voor de vervulling van de functie van manager team duurzaam bouwen een proefperiode is opgenomen. Voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt geen verplichting om de noodzaak van een concurrentiebeding schriftelijk te motiveren. Dit wordt mogelijk anders als het Wetsvoorstel Modernisering Concurrentiebeding wordt aangenomen en in werking treedt, maar zover is het nog niet. De kantonrechter gaat er daarom in deze procedure van uit dat sprake is van een geldig concurrentiebeding.
[eiser] wordt door het concurrentiebeding onbillijk benadeeld
4.5.
De kantonrechter volgt [eiser] wel in zijn standpunt dat hij in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld, zoals bedoeld in artikel 7:653 lid 3 sub b BW. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
De inhoud van het beding
4.6.
Artikel 13.1 van de nieuwe arbeidsovereenkomst verbiedt [eiser] om gedurende een periode van 24 maanden na beëindiging van het dienstverband zonder voorafgaande toestemming van [gedaagde] in Nederland te gaan werken of betrokken te zijn voor of bij een concurrent van [gedaagde] .
Op grond van artikel 13.2 van de arbeidsovereenkomst is het [eiser] - kort samengevat - verboden een met het bedrijf van [gedaagde] concurrerend bedrijf te vestigen of daarbij betrokken te zijn.
4.7.
[gedaagde] heeft tegenover [eiser] een beroep gedaan op het concurrentiebeding in artikel 13.1 van de arbeidsovereenkomst. De situatie waarop artikel 13.2 ziet is immers niet aan de orde. De kantonrechter zal zich bij de beoordeling daarom beperken tot het concurrentiebeding in artikel 13.1. De kantonrechter stelt vast dat dit concurrentiebeding vérstrekkend is omdat het algemeen en erg ruim is geformuleerd. [gedaagde] heeft overigens verklaard dat zij het concurrentiebeding alleen bij directe concurrenten zal handhaven.
Doel concurrentiebeding
4.8.
Een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet van de werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever ‘meeneemt’ is inherent aan zijn vertrek. Dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring van de werknemer is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Het concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever. [1]
[gedaagde] heeft haar belang bij het beding onvoldoende onderbouwd
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij (een te beschermen) belang heeft bij haar beroep op het concurrentiebeding. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.10.
[gedaagde] stelt dat zij in de afgelopen jaren een sterke marktpositie heeft weten te creëren binnen de bouw en duurzaamheidsmarkt en dat deze marktpositie gevaar loopt als het concurrentiebeding niet wordt gehandhaafd. Zij stelt dat [eiser] als lid van het management team op de hoogte is van de strategie en prijzen van [gedaagde] en dat hij in de afgelopen jaren een dusdanige klantbinding heeft opgebouwd dat bepaalde klanten mogelijk met hem zullen overstappen naar [bedrijf] . [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat haar bedrijfsdebiet er vooral uit bestaat dat zij zich door haar specialisatie en ervaring onderscheidt van andere subsidieadviesbureaus in de wijze waarop zij met behulp van speciaal daarvoor aangepaste software haar werkprocessen voor het begeleiden van een subsidietraject heeft gestandaardiseerd. In haar systeem zijn standaarden ingebouwd waarmee zij haar klanten en partners op fiscale aspecten wijst, wat andere partijen vaak niet doen. Door de manier waarop haar systeem is ingericht kan zij veel projecten tegelijk beheren, waarbij de deadlines die uit de regelingen volgen worden geautomatiseerd. Ook het managementproces van [gedaagde] is hierop ingericht.
4.11.
[eiser] betwist dat hij beschikt over essentiële en unieke informatie over de organisatie van [gedaagde] en dat de werkprocessen en de software die [gedaagde] gebruikt zo bijzonder zijn dat concurrenten hier hun voordeel mee zouden kunnen doen. Hij stelt dat de dienst die [gedaagde] verricht niet uniek is omdat deze afhankelijk is van de openbare (subsidie)regelingen die vaak jaarlijks veranderen. [eiser] heeft toegezegd dat hij zich aan het relatiebeding en het geheimhoudingsbeding zal houden die ook in de arbeidsovereenkomst zijn opgenomen.
4.12.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] het bedrijfsdebiet dat zij wil beschermen - hoewel zij daartoe tijdens de mondelinge behandeling verschillende keren in de gelegenheid is gesteld - onvoldoende heeft geconcretiseerd. Het ligt in de rede dat ook [bedrijf] speciale werkprocessen heeft opgesteld om de subsidietrajecten van haar klanten zo goed mogelijk te begeleiden en te bewaken. Het enkele feit dat [gedaagde] is gespecialiseerd in de bouw en duurzaamheidsmarkt kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat [bedrijf] niet op eigen kracht tot vergelijkbare werkprocessen zou kunnen komen of al is gekomen. [gedaagde] heeft haar stelling dat de kennis die [eiser] heeft van haar bedrijfsstrategie tot een concurrentievoordeel bij [bedrijf] zou kunnen leiden onvoldoende uitgewerkt en heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat haar prijsstelling niet speciaal vertrouwelijk is. [gedaagde] heeft geen concrete klanten kunnen noemen waarvan zij verwacht dat deze met [eiser] naar [bedrijf] zullen overstappen. Bovendien blijft het relatie- en geheimhoudingsbeding onverminderd gelden,
4.13.
[gedaagde] heeft nog gewezen op een uitspraak van de rechtbank Gelderland [2] in een procedure tussen [bedrijf] en een eigen werknemer van [bedrijf] , waarbij [bedrijf] zelf een beroep heeft gedaan op een concurrentiebeding dat door de kantonrechter is gehonoreerd. [gedaagde] stelt dat het ook hierdoor aannemelijk is dat haar bedrijfsdebiet wordt aangetast als [eiser] naar een concurrent in dezelfde branche vertrekt. De kantonrechter merkt hierover op dat ook deze uitspraak geen concrete onderbouwing biedt van het bedrijfsdebiet van [gedaagde] dat door een overstap van [eiser] naar [bedrijf] dreigt te worden aangetast. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het bedrijfsdebiet van [gedaagde] , voor zover hiervan sprake is, voldoende wordt beschermd door het relatiebeding en het geheimhoudingsbeding.
[eiser] heeft belang om naar [bedrijf] over te stappen
4.14.
[eiser] heeft zijn belang om bij [bedrijf] als principal consultant sustainability in dienst te kunnen treden wél voldoende onderbouwd. Hij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij binnen [gedaagde] nauwelijks doorgroei- en ontwikkelmogelijkheden meer heeft, terwijl aannemelijk is dat op dat punt in het laatste jaar wel verwachtingen zijn gewekt die niet zijn uitgekomen. Aannemelijk is ook dat hij die mogelijkheden bij [bedrijf] wél zal hebben omdat [bedrijf] een veel grotere organisatie is dan [gedaagde] met meer expertisegebieden. [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat zij in andere marktsegmenten wil gaan opereren, maar dat is nog te weinig concreet om op basis daarvan aan te nemen dat er voor [eiser] bij [gedaagde] binnen afzienbare termijn doorgroeimogelijkheden zullen zijn. [eiser] heeft verder aan de hand van het schriftelijke aanbod dat [bedrijf] hem heeft gedaan en dat hij in het geding heeft gebracht voldoende aannemelijk gemaakt dat hij bij [bedrijf] een veel hoger salaris zal gaan verdienen dan bij [gedaagde] , namelijk € 7.000,00 in plaats van € 5.500,00 bruto per maand. Niet is gebleken dat [gedaagde] bereid of in staat is [eiser] een vergelijkbaar salaris te bieden of dat de andere arbeidsvoorwaarden van [gedaagde] tot een vergelijkbaar resultaat leiden. [gedaagde] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat [eiser] buiten de bouw en duurzaamheidsmarkt een vergelijkbare positie met een vergelijkbaar salaris zal kunnen krijgen.
Conclusie
4.15.
De kantonrechter acht het gelet hierop aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat het concurrentiebeding dat is opgenomen in artikel 13.1 van de arbeidsovereenkomst vernietigd dient te worden omdat [eiser] in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De vordering van [eiser] tot volledige schorsing van dit beding zal daarom worden toegewezen.
Kosten
4.16.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.175,42

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
schorst het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 13.1 van de arbeidsovereenkomst;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.175,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F.A. van Buitenen en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2024.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 8 september 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7033.
2.Rechtbank Gelderland 26 maart 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:2323.