ECLI:NL:RBMNE:2024:4580

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
16/022663-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met verminderde toerekeningsvatbaarheid na geweldsincident

Op 24 januari 2023 vond een geweldsincident plaats in Utrecht waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], door verdachte, [verdachte], werd neergestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte, die lijdt aan een aanpassingsstoornis en alcoholmisbruik, opzettelijk het slachtoffer van het leven heeft beroofd door haar meermalen te steken met een mes. De rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is voor voorbedachte raad, maar dat er wel sprake is van doodslag. Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet volledig bewust was van zijn daden ten tijde van het incident, wat door deskundigen is bevestigd. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar verklaard en een gevangenisstraf van elf jaar opgelegd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en toegewezen, waarbij de emotionele impact van het delict op de nabestaanden zwaar is meegewogen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de zonen en andere familieleden van het slachtoffer, toegewezen, waarbij de affectieschade en schokschade zijn erkend. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het vergoeden van de schade aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/022663-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] (Suriname),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
gedetineerd te [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10, 11 en 12 juli 2024. De zaak is op 10 en 11 juli 2024 inhoudelijk behandeld en op 12 juli 2024 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. E.A.C. Sandberg, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van hetgeen de nabestaanden en mr. J.A. Neslo, advocaat van de benadeelde partijen (nabestaanden), naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 24 januari 2023 in [woonplaats] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door haar meermalen te steken en/of te snijden met een mes in de romp, armen, benen en/of handen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte had het bij de doodslag gebruikte mes tijdens zijn aanhouding bij zich. Naar de uiterlijke verschijningsvorm kan het handelen van verdachte niet anders worden geduid dan dat hij zijn partner opzettelijk heeft gedood. Over een eventuele black-out die gepaard is gegaan met geheugenverlies bij verdachte stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat op geen enkele wijze is gebleken dat een dergelijk geheugenverlies, als dat al zou bestaan, heeft doorgewerkt tot een handelingsonvrijheid van verdachte. Bovendien kan opzet slechts ontbreken wanneer bij een verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbreken, maar in dit geval is zo een situatie op geen enkele wijze gebleken. De officier van justitie acht het verhaal over het geheugenverlies ongeloofwaardig en onaannemelijk. Voor voorbedachte raad (en daarmee de impliciet primair ten laste gelegde moord) ziet de officier van justitie onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit algehele vrijspraak van het ten laste gelegde. Volgens de raadsman was er sprake van een psychische stoornis van acute aard door de combinatie van alcoholgebruik, de door de deskundigen vastgestelde aanpassingsstoornis, een mogelijke woededoorbraak en de dissociatieve amnesie (geheugenverlies door kortsluiting in de hersenen). Verdachte heeft hierdoor geen enkele sturing of correctie van zijn gedrag kunnen geven en heeft het ten laste gelegde dus niet opzettelijk gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 24 januari 2023 komt er rond 02:00 uur een 112-melding binnen, waarbij de melder aangeeft dat zijn moeder in hun woning te [woonplaats] in haar borst is gestoken. Het 52-jarige slachtoffer, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), wordt overgebracht naar het [ziekenhuis] . Daar wordt zij met spoed overgebracht naar de operatiekamer, waar het ziekenhuispersoneel drie uur vecht voor haar leven. [slachtoffer] is rond 05:50 uur overleden.
De feiten [1]
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de navolgende feiten.
Op 24 januari 2023 komen verbalisanten ter plaatse in [woonplaats] en zien bij het slachtoffer, [slachtoffer] , meerdere steek- en snijwonden op het lichaam. [2] [getuige] , de zoon van [slachtoffer] , heeft verklaard dat de dader de verloofde van zijn moeder, verdachte, is. [getuige] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] ineens hard heeft horen gillen en naar haar toe is gerend. [3] Hij heeft verdachte eerder een scheldwoord horen zeggen en heeft gehoord dat zijn moeder zei: “nee, niet doen”. Daarna was het stil en even later hoorde hij zijn moeder gillen om hulp. [4] Hij heeft toen gezien dat verdachte in de gang zijn jas aantrok en uit de voordeur is gelopen. [getuige] heeft verklaard dat hij meerdere steekwonden bij [slachtoffer] zag en 112 heeft gebeld. [5] Verder heeft [getuige] verklaard dat [slachtoffer] , terwijl zij op de ambulance en politie wachtten, tegen hem zei dat verdachte steeds denkt dat zij vreemd gaat. [6]
Naar aanleiding van het door [getuige] gegeven signalement van de dader is verdachte aangehouden. Verdachte heeft aangegeven dat hij een mes in zijn jaszak had. [7] Uit onderzoek blijkt dat op het heft en op het lemmet van dit mes bloed is aangetroffen van [slachtoffer] . [8]
Aan het lichaam van [slachtoffer] zijn 36 steekletsels (waarvan 5 doorsteken) en 17 snijletsels door krachtinwerking met één of meerdere scherprandige voorwerpen (zoals een mes) aangetroffen. Uit het pathologisch onderzoek komt naar voren dat [slachtoffer] is overleden door vier steekletsels aan de romp (met perforatie van een grote ader in het borstmiddenschot, de linkerborstholte, de linkerlong, de lever en een grote leverader). Verder kunnen de 32 steekletsels en 17 snijletsels, aan onder andere de armen, handen en het linkerbovenbeen, door bloedverlies hebben bijgedragen aan (de snelheid van) het overlijden. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij zich volledig, voor 100%, verantwoordelijk voelt voor de dood van [slachtoffer] , omdat hij gezien alle bevindingen in het dossier niet kan zeggen dat iemand anders [slachtoffer] heeft neergestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij en [slachtoffer] alleen in de slaapkamer waren en dat hij [slachtoffer]
mi gado(de rechtbank leest: mijn god) hoorde zeggen, hij een mes in zijn handen had en dat hij bloed aan zijn handen had. Het mes kwam uit zijn werktas, die naast het bed stond in de slaapkamer. Dat mes heeft hij later aan de politie overhandigd. [10]
De rol van verdachte
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft gedood door haar meermalen te steken en te snijden.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , en zo ja, of sprake is van voorbedachte raad (moord) of niet (doodslag).
Opzet
De rechtbank stelt voorop dat een ernstige geestelijke stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat, indien bij een verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775). Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval het ontbreken van opzet door een stoornis niet aan de orde. De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de politie en ook ter zitting heeft verdachte over de dagen en de avond voorafgaand aan het geweldsincident en het moment waarop [slachtoffer] is gestoken het volgende verklaard.
Verdachte voelde zich vanaf 21 januari 2023 niet goed en vredig in huis. Van 21 januari op 22 januari 2023 had verdachte raar gedroomd, waardoor hij op 22 januari 2023 zijn ketting/koord,
drai baka(de rechtbank leest: beschermingskoord)
,om zijn middel had gedragen. [slachtoffer] had dit gezien, ernaar gevraagd en verteld dat zij in haar menstruatieperiode zat. Verdachte realiseerde zich de volgende dag, 23 januari 2023, op het werk dat zijn koord werd vastgehouden toen hij sliep. Hij wilde [slachtoffer] op het werk hierover bellen maar bedacht zich dat zij thuis wel zouden praten hierover, omdat zij wist dat het aanraken van het koord tijdens haar menstruatie niet mocht en zorgde dat de werking van het koord minder werd. Toen verdachte die dag thuis kwam, heeft hij rum gedronken en is hij gaan liggen. Verdachte was op dat moment alleen. Naast het bed aan de kant van verdachte stond alcohol, zodat hij steeds kon drinken en weer in slaap kon vallen. Verdachte heeft verklaard alcohol nodig te hebben om in slaap te kunnen vallen. Later op de avond is [slachtoffer] thuisgekomen, waarna verdachte weer is gaan drinken. Hij lag nog steeds op bed en hoorde de telefoon overgaan. Verdachte hoorde dat [slachtoffer] belde met haar tante in Suriname. Verdachte heeft eerst met de tante en daarna met de oom van [slachtoffer] gesproken. Verdachte weet niet precies hoe lang de gesprekken hebben geduurd en weet niet meer waarover hij met de oom heeft gesproken. Hij heeft de telefoon teruggegeven aan [slachtoffer] omdat hij wilde slapen. Verdachte heeft weer rum gedronken en is gaan slapen. Verdachte heeft verklaard dat hij verder geen herinnering heeft tot het moment dat hij min of meer langzaam bijkwam of ‘zichzelf terugkreeg’ en [slachtoffer]
mi gadohoorde schreeuwen. Verdachte heeft verklaard dat hij in trance was, zijn hoofd voelde draaien en in deze toestand dingen niet goed kon waarnemen. Zijn lichaam bracht hem naar buiten en hij kwam langzamerhand bij zinnen. Op straat had de alcohol verdachte overgenomen. Verdachte voelde dat er iets niet klopte en vroeg zich af wat hij op straat deed, in alleen zijn winterjas en korte broek, en is naar de politie gegaan die hij op dat moment in de buurt zag.
In de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 16 mei 2024, opgesteld door G.M. Jansen, GZ-psycholoog, A.E. Grochowska, psychiater en N.M. van der Veen, arts in opleiding tot psychiater (hierna: het PBC-rapport) wordt het volgende geschreven:
Vanuit een cognitief screeningsinstrument (MoCA) komen geen aanwijzingen naar voren voor neurocognitief disfunctioneren zoals aandacht- of geheugenproblemen.
(…)
Vanuit het intelligentieonderzoek, de cognitieve screening, de uitkomsten
van het neurologisch onderzoek (geen bijzonderheden, zie verder psychiatrische rapportage) en de observatiegegevens (klinisch geen aanwijzingen voor cognitieve
stoornissen) is er naar de mening van onderzoeker geen indicatie voor neuropsychologisch onderzoek.
Op 11 januari 2024 heeft onderzoeker ruggespraak gehouden met een klinisch neuropsycholoog met de vraag of neuropsychologisch onderzoek toch geïndiceerd is. Daarbij zijn de testresultaten, de voorgeschiedenis en de delictamnesie voorgelegd.
De klinisch neuropsycholoog legt uit dat volledige amnesie extreem zeldzaam is. Amnesie kan voorkomen bij massaal bloedverlies bijvoorbeeld tegen gevolge van een ongeluk of een harde klap op het hoofd, sommige vormen van epilepsie, extreem alcoholgebruik, dissociatieve en psychotische fenomenen. Het alcoholgebruik van betrokkene voorafgaand aan het ten laste gelegde valt niet in de categorie extreem. Bovendien is bij alcoholgebruik de amnesie nooit volledig, vaak komen er nadien flarden terug bij confrontatie met feiten en foto's, wat bij betrokkene niet het geval is. Wel kan in algemene zin gezegd worden dat alcohol de inhibitie en de controle over het gedrag vermindert. Bij dissociatieve fenomenen wordt vaak gezien dat de gebeurtenissen scherp worden opgeslagen en dat er geen volledige amnesie is. Ook bij psychoses is volledige amnesie zeldzaam. Het is lastig om amnesie retrospectief vast te stellen. Ook al zouden er op dit moment aanwijzingen zijn voor een geheugenstoornis, daarmee kan niet eenduidig worden gesteld dat deze ook aanwezig was ten tijde van het feit waarvoor amnesie wordt geclaimd.
Op basis van het reeds afgenomen testonderzoek (WAIS, MoCA), de geclaimde volledige delictamnesie en de voorgeschiedenis zag de klinisch neuropsycholoog geen indicatie voor een volledig neuropsychologisch onderzoek. In het kader van zorgvuldigheid was het advies om nog enkele verbale en visuele geheugentaken af te nemen.
Op 17 januari 2024 heeft de testonderzoeker aanvullend testonderzoek verricht bij betrokkene in [verblijfplaats] . (…) Op basis van de wel afgenomen neurocognitieve
taken (VAT-E, Rey Complex Figure Test, 15 WT (deels afgenomen) kan geconcludeerd worden dat er geen aanwijzingen zijn voor een geheugenstoornis (de klinisch neuropsycholoog heeft meegedacht over de interpretatie en conclusie).
De deskundigen rapporteren verder dat:
Tijdens de onderzoeksgesprekken lijkt betrokkene haast obsessief bezig met het vreemdgaan van het slachtoffer, terwijl dit in de stukken en het milieuonderzoek niet wordt geobjectiveerd. Uit de WhatsApp berichten tussen betrokkene en het slachtoffer komt jaloezie, wantrouwen en controlerend gedrag van de kant van betrokkene naar voren.
(…)
Het wegvallen van de status en van de vrouwelijke aandacht die hij gewend was in Suriname door zijn optredens, het werken in loondienst onder een baas, terwijl hij eerder als zelfstandige de leiding had, het voor het eerst samenwonen, de afhankelijke positie van zijn partner, angst voor afwijzing en minder uitwijkmogelijkheden (bang dat hij op straat zou komen te staan) hebben ertoe geleid dat hij steeds meer klem kwam te zitten en door zijn hoeven is gezakt. De slaapproblemen, alcoholproblemen en erectieproblemen zijn een uiting van de ontregeling van zijn persoonlijkheid. Classificerend voldoet betrokkene aan de criteria van een aanpassingsstoornis in emoties (slaapproblemen, alcoholgebruik) en gedrag (ten laste gelegde). Het toenemende alcoholgebruik wordt als misbruik beschouwd omdat er sprake was van tolerantie en fysieke ontwenningsverschijnselen. Betrokkene kon echter nog wel functioneren, zoals op zijn werk en het gebruik leidde niet tot sociale en relationele problemen. Classificerend voldoet betrokkene aan een stoornis in het gebruik van alcohol, licht.
(…)
T.a.v. het door betrokkene gestelde geheugenverlies ten tijde van het ten laste gelegde, kon geen medische verklaring worden gevonden. Er zijn geen aanwijzingen voor cognitieve stoornissen, dissociatieve stoornissen of een post-psychotisch beeld die het geheugenverlies kunnen verklaren.
Ter terechtzitting van 10 juli 2024 hebben de deskundigen, met name psychiater Grochowska, onder meer toegelicht dat zij niet hebben kunnen vaststellen dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde aan een geheugenstoornis leed. Deskundige Grochowska heeft wel aangegeven dat een persoon invloed kan uitoefenen op zijn handelen en zijn handelen kan corrigeren indien de verwerking van informatie in de hersenen is uitgeschakeld. De deskundigen hebben de bevindingen en conclusies uit hun rapport bevestigd.
De rechtbank verenigt zich met bovenstaande bevindingen en conclusies van de deskundigen en maakte deze tot de hare. Verder overweegt de rechtbank dat verdachte bij en vlak na zijn aanhouding meerdere malen ten overstaan van de politie heeft verklaard dat [slachtoffer] vreemdging. Bij de aanhouding, rond 02:00 uur, van verdachte hoorde de verbalisant verdachte ongevraagd zeggen: “Je bent een man toch? Jullie zijn mannen toch? Je moet weten hoe het voelt als je bedrogen bent.” [11] Tijdens het vervoer naar het politiebureau hoorden de verbalisanten dat verdachte zei dat hij boos was, in zijn eer was aangetast omdat zijn vrouw vreemd was gegaan en dat hij het geen enkele man gunt wat hem was overkomen. [12] Op het politiebureau, rond 10:00 uur, heeft verdachte aan de verbalisant die hem wat te drinken bracht, verteld dat hij vermoedde dat zijn vriendin vreemd ging, omdat zijn vriendin een potje met olie had voor de sex en hij zag dat het potje met olie steeds minder werd terwijl hij geen sex met haar heeft gehad. [13] De rechtbank overweegt dat deze verklaringen vlak ná het incident erop wijzen dat bij verdachte ten tijde van het geweldsincident niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan ontbrak. Dat verdachte zich later en ter terechtzitting niet meer kan herinneren dat hij het vermeende vreemdgaan van [slachtoffer] tot drie keer toe ter sprake heeft gebracht bij de politie, doet daar niet aan af. Het vermeende vreemdgaan van [slachtoffer] komt telkens terug en de rechtbank acht dit motief in combinatie met de bij verdachte vastgestelde aanpassingsstoornis en het forse alcoholgebruik van verdachte aannemelijker voor het geweldsincident dan de door de verdediging gestelde acute stoornis bij verdachte waardoor hij zijn wil niet heeft kunnen bepalen en geen enkele sturing of correctie van zijn gedrag heeft kunnen geven. Bovendien acht de rechtbank het van belang dat verdachte zich gebeurtenissen van vlak vóór het geweldsincident, veelal tot in detail, en van direct ná het geweldsincident – hoe hij de woning verliet en bij de politie aankwam op straat – nog goed kan herinneren. Ook dat wijst erop dat bij hem ten tijde van het delict niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan ontbrak.
De deskundigen hebben door het gestelde geheugenverlies geen delictanalyse kunnen opstellen, maar wel een delictscenario geschetst aan de hand van hun onderzoek. Daarbij is opgemerkt dat verdachte zijn persoonlijkheidsfunctioneren in zijn nieuwe leefsituatie in Nederland onder druk kwam te staan. Zijn status viel weg, hij was genoodzaakt ondermaats werk te doen en woonde voor het eerst samen met een vrouw in haar huis en kon niet terugvallen op zijn sociale netwerk in Suriname. Uit een situatie die voor verdachte moeilijk te begrijpen en te overzien was, ontstond geleidelijk het (negatieve) cascade-effect, waarbij een gedachte, gevoel of overtuiging met weinig basis een reeks gebeurtenissen ontketent. Zo ontwikkelde verdachte angsten, sombere gevoelens, vermoedens dat [slachtoffer] vreemdging en begon hij allerlei “aanwijzingen” te vinden voor haar mogelijke ontrouw. Zijn controlerende gedrag werd door [slachtoffer] minder geaccepteerd dan wat hij gewend was in Suriname, wat zijn jaloezie en achterdocht verder aanwakkerde. Haar irritaties, ontkenningen en uiteindelijk signalen dat ze de relatie wilde beëindigen zag verdachte als nog meer belastend bewijs. Dit is volgens de deskundigen passend bij een delictscenario waarbij verdachte steeds meer vastliep en lichamelijke klachten en slaapproblemen ontwikkelde die hij met behulp van alcohol probeerde te verhelpen. Dit gaf echter geen klachtenverlichting en leidde tot toenemend alcoholmisbruik. De situatie is uiteindelijk geëscaleerd in een geweldsuitbarsting ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank is van oordeel dat de deskundigen duidelijk hebben omschreven en onderbouwd dat de bovengenoemde situatie heeft kunnen leiden tot de geweldsuitbarsting. De rechtbank is van oordeel dat het achteraf ontbreken van herinneringen aan het incident niet betekent dat verdachte geen invloed heeft kunnen uitoefenen op zijn handelen.
De rechtbank is gelet op bovenstaande van oordeel dat bij verdachte ten tijde van zijn handelen
nietieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken.
De uiterlijke verschijningsvorm, de hoeveelheid van steek- en snijwonden en de diepte van de wonden laten er naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over bestaan dat het opzet van verdachte er daadwerkelijk op was gericht [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank doelt dan ook op de hevigheid van het geweld waarmee door verdachte met het mes op [slachtoffer] is ingestoken en gesneden, ook in vitale delen van haar lichaam.
De rechtbank acht gelet op al het voorgaande – en nu verdachte op zijn minst enig inzicht heeft gehad in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan – het opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Voorbedachte raad
Volgens vaste jurisprudentie kan er sprake zijn van voorbedachte raad op het moment dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. De rechtbank overweegt dat voor het aannemen van voorbedachte raad geen aanknopingspunten te vinden zijn in het dossier. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is geweest van voorbedachte raad. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair impliciet ten laste gelegde moord.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en al hetgeen hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 24 januari 2023 te Utrecht, opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte, opzettelijk, meermalen (met kracht) met een mes, in de romp en de armen en het been en de handen, van die [slachtoffer] gestoken en gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar was als gevolg van een acute psychische stoornis. Deze stoornis is ontstaan door de combinatie van alcoholgebruik, de door de deskundigen vastgestelde aanpassingsstoornis, een mogelijke woededoorbraak en de dissociatieve amnesie (geheugenverlies door kortsluiting in de hersenen). Voor wat betreft het alcoholgebruik is er geen sprake van culpa in causa, omdat verdachte alcohol gebruikte om in slaap te vallen en het gebruik van alcohol geen ander doel had.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij verdachte sprake was van verminderde toerekenbaarheid en niet van volledige ontoerekenbaarheid. Hij heeft daarbij verwezen naar het PBC-rapport. Daar komt bij dat verdachte zich door zijn overmatige alcoholgebruik zelf in deze situatie heeft gebracht. De officier van justitie stelt dat om deze reden sprake is van culpa in causa. Dat verdachte alcohol alleen gebruikte om te slapen is niet relevant, omdat hij forse hoeveelheden alcohol gebruikte waarvan verdachte wist dat dit leidde tot ruzie en hij externaliserend gedrag vertoonde.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de bevindingen en de conclusies in het PBC-rapport, die ter terechtzitting van 10 juli 2024 door de eerdergenoemde deskundigen zijn toegelicht. De deskundigen hebben vastgesteld dat er bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een aanpassingsstoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol, licht. De bevindingen van de deskundigen die hebben geleid tot deze conclusie zijn opgenomen onder 4 onder de overwegingen ten aanzien van het opzet, waarnaar de rechtbank hier kortheidshalve verwijst. De deskundigen hebben verder onder andere nog het volgende over verdachte gerapporteerd:
Agressieproblemen binnen relaties worden niet beschreven. (…). Problemen lijken zich vooral te manifesteren in liefdesrelaties. Betrokkene beschrijft hierin een patroon waarin jaloezie, ontrouw, over en weer achterdocht over ontrouw en liegen een belangrijke rol spelen. Voor het stellen van een narcistische persoonlijkheidsstoornis is echter onvoldoende onderbouwing. Hoewel tijdens het onderzoek narcistische persoonlijkheidstrekken worden gezien, is namelijk geen sprake van een langdurig disfunctioneren op meerdere levensgebieden en lijkt het dat zijn narcistische persoonlijkheidstrekken binnen zijn eigen culturele context, de Surinaamse gemeenschap en cultuur, niet voor problemen in het functioneren hebben gezorgd.
(…)
Tijdens de observatieperiode zijn geen aanwijzingen gevonden voor een psychotische
stoornis. De jaloezie lijkt eerder passend binnen een patroon van wantrouwen en
liegen in intieme relaties, zoals eerder beschreven. Een psychotische stoornis, en dus ook
een waanstoornis, kan echter niet geheel worden uitgesloten, maar wordt niet waarschijnlijk
geacht.
(…)
De aanpassingsstoornis en de stoornis in het gebruik van alcohol, licht (alcoholmisbruik)
hebben volgens het bovengenoemde delictscenario duidelijk doorgewerkt in het ten laste
gelegde. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde, indien bewezen, in een verminderde
mate aan betrokkene toe te rekenen.
Zoals al eerder overwogen onder 4, heeft de rechtbank zich verenigd met de conclusies en bevindingen van de deskundigen, op basis waarvan de rechtbank concludeert dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde doodslag wel invloed op zijn handelen heeft kunnen uitoefenen. Met betrekking tot hetgeen de verdediging in dit verband heeft aangevoerd over de acute psychische stoornis, als gevolg waarvan verdachte geen controle over zijn handelen zou hebben gehad, verwijst de rechtbank naar deze conclusie. Op basis van het PBC-rapport en het verhandelde ter terechtzitting is daarnaast niet vastgesteld dat bij verdachte sprake is geweest van een andere stoornis dan van de aanpassingsstoornis en de stoornis in het gebruik van alcohol, licht. Daarnaast merkt de rechtbank nog op dat het gedrag zelf aan verdachte is te wijten, doordat hij die avond en nacht forse hoeveelheden alcohol tot zich nam. Ten tijde van het bewezen verklaarde lag het alcoholpromillage van verdachte gemiddeld op 2,5 promille.
ConclusieGelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat het feit in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend. Die conclusie heeft tot gevolg dat verdachte wel strafbaar is, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan om de zaak aan te houden en prof. dr. H.L.G.J. Merckelbach of een ander als getuigendeskundige te horen, indien de rechtbank het standpunt van de verdediging niet volgt dat sprake is van een acute psychische stoornis. De deskundigen beschikken volgens de raadsman over onvoldoende deskundigheid op het gebied van neuropsychologie. Onderzocht dient volgens de raadsman te worden of bij verdachte sprake kon zijn van door alcohol geïnduceerd al dan niet in combinatie met de door de raadsman genoemde omstandigheden volledig geheugenverlies.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Ter zitting is door de deskundigen naar voren gebracht dat thans niet meer kan worden onderzocht of er ten tijde van het incident sprake was van een geheugenstoornis. De deskundigen hebben in dit verband gewezen op de conclusies uit het PBC-rapport, waarin staat dat er geen aanknopingspunten waren tijdens het onderzoek in het PBC voor een geheugenstoornis bij verdachte. Bij dit onderzoek is overigens ook een klinisch neuropsycholoog betrokken geweest. Nu de beantwoording van de bij de verdediging levende vragen aan de verzochte deskundige daarom niet relevant is te achten voor enige in het licht van de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing, acht de rechtbank het niet noodzakelijk om de voornoemde persoon of een andere deskundige als deskundige of getuige te horen. Het verzoek wordt dus afgewezen.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf (12) jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de volgende omstandigheden. Verdachte is
first offender, zit al bijna anderhalf jaar in voorlopige hechtenis en er is geen vrees voor herhaling. Verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek en bereidheid getoond om met de nabestaanden in gesprek te gaan. Verdachte toont verder inzicht en erkenning in zijn gedrag en kampt met een gebrekkig ontwikkelingsniveau. Ook wijst de raadsman op de verminderde toerekenbaarheid van verdachte en de zeer bijzondere samenloop van omstandigheden, die volgens de raadsman tot het feit hebben geleid. De raadsman acht een gevangenisstraf van vier (4) jaren passend.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn partner en verloofde, [slachtoffer] . Doodslag is één van de ernstigste delicten die het strafrecht kent en verdachte heeft door zijn handelen [slachtoffer] het meest fundamentele recht dat een mens heeft, het recht op leven, ontnomen. Verdachte heeft [slachtoffer] op brute wijze en met grof geweld, namelijk door het toebrengen van 36 steekletsels en 17 snijletsels, om het leven gebracht. Dit is gebeurd in de slaapkamer van haar eigen woning waar zij zich veilig waande en waar zij samenwoonde met haar zonen en haar nichtje. De woning die zij ook uit liefde voor verdachte voor hem heeft opengesteld en waar zij ook samen met hem woonde. Door [slachtoffer] om het leven te brengen is aan de nabestaanden onherstelbaar leed en verdriet gebracht. Zij zullen moeten leren leven zonder hun moeder, tante, dochter en (schoon)zus. Daarnaast blijft het voor de nabestaanden gissen wat zich in die nacht van 24 januari 2023 precies heeft afgespeeld, omdat de enige die hierover duidelijkheid kan geven verdachte is en hij stelt geen enkele herinnering te hebben aan het feit. Dit is extra pijnlijk voor de nabestaanden. De jongste zoon en het nichtje van [slachtoffer] waren op het bewuste moment thuis en haar oudste zoon was buiten op de parkeerplaats en kwam in alle haast net na het geweldsincident de woning binnen. Het moet voor hen alle drie een traumatische en afschuwelijke aanblik en een onnoemlijke schok zijn geweest om hun moeder en tante zo verwond te zien, haar bloedende wonden te moeten stelpen en haar te moeten zien vechten voor haar leven. De twee zonen en het nichtje van [slachtoffer] hebben ter zitting op indringende wijze naar voren gebracht hoe groot de verslagenheid en het verdriet was én is vanwege de gewelddadige dood en het plotselinge verlies van hun moeder en tante. Zij hebben aangegeven hoe [slachtoffer] nog dagelijks ontzettend door haar naasten wordt gemist. De rechtbank is ervan doordrongen geraakt dat, zoals [slachtoffer] ’s oudste zoon [benadeelde 1] beschrijft, een belangrijke pilaar van hun familie en gezin is afgenomen. Met dit gemis zullen zij de rest van hun leven geconfronteerd blijven. Dit blijkt ook uit de verklaring van [slachtoffer] ’s jongste zoon, [getuige] : er is niet één leven beëindigd, maar er zijn ook vele levens gebroken door wat er gebeurd is. Niet alleen hun geliefde moeder, dochter, (schoon)zus en tante is ontnomen, maar ook een toekomst vol met momenten en herinneringen die ze nooit (samen) zullen kunnen ervaren. Dat [slachtoffer] geliefd was en dagelijks gemist wordt, blijkt ook uit de andere nabestaandenverklaringen die zijn opgenomen in het dossier en de aanwezigheid van veel nabestaanden bij de zittingen.
Niet alleen de directe omgeving van het slachtoffer wordt opgeschrikt en is geschokt door een dergelijke gebeurtenis, maar een dergelijk feit, en in het bijzonder op een (ex)partner, brengt een schok in de samenleving teweeg en veroorzaakt gevoelens van grote afschuw, angst en onveiligheid. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank neemt ten aanzien van de persoon van verdachte kennis van:
  • het op zijn naam gestelde uittreksel Justitiële documentatie (strafblad) van 31 januari 2023;
  • het PBC-rapport.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Bij de bespreking van het opzet onder 4 en de (on)toerekeningsvatbaarheid onder 7 heeft de rechtbank aan de hand van het PBC-rapport al omschreven dat verdachte een aanpassingsstoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol (licht) heeft, hoe dit heeft geleid tot de geweldsuitbarsting en dat het bewezen verklaarde in een verminderde mate moet worden toegerekend. Voor een weergave van de bevindingen en conclusies van de deskundigen verwijst de rechtbank naar de passages uit het PBC-rapport, opgenomen onder 4 en 7.
Uit het PBC-rapport blijkt ook dat onderzoek bij verdachte een laag recidiverisico op geweldsdelicten oplevert. Binnen de context van de eigen cultuur wordt het recidiverisico als laag ingeschat. En binnen de context van niet eigen, Nederlandse cultuur wordt het recidiverisico als laag tot matig ingeschat mede door de beperkte beschikbaarheid van beschermende factoren. De deskundigen adviseren geen behandeling in een gedwongen kader, zoals een tbs-kader, door het lage recidiverisico en met name door specifieke contextgebonden risicofactoren die een rol hebben gespeeld. De rechtbank neemt deze adviezen uit het PBC-rapport eveneens over.
Op te leggen straf
De rechtbank acht, door de ernst en impact van het bewezen verklaarde feit, zonder meer de oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Hierbij is de rechtbank gebonden aan de ten tijde van het gepleegde feit geldende maximumstraf voor doodslag van vijftien (15) jaar.
Bij het bepalen van de straf kijkt de rechtbank naar wat voor soort straffen in soortgelijke zaken doorgaans wordt opgelegd. De gevangenisstraffen die onder het toen geldende strafmaximum door rechters worden opgelegd voor doodslag, zonder recidive op het gebied van geweldsdelicten, variëren afhankelijk van de omstandigheden van het geval veelal van acht tot twaalf jaren. De rechtbank vindt gezien alle voornoemde omstandigheden de eis van de officier van justitie in beginsel redelijk. De rechtbank ziet alleen anders dan de officier van justitie het gestelde geheugenverlies van verdachte niet als strafverzwarende omstandigheid waar verdachte bewust over heeft gelogen. Anders dan de officier van justitie, kan de rechtbank door de bevindingen en conclusies van de deskundigen niet met voldoende zekerheid stellen dat verdachte zijn geheugenverlies heeft verzonnen. Dit volgt volgens de rechtbank ook niet uit de gesprekken die verdachte met de deskundigen heeft gevoerd, zijn uitlatingen zoals opgenomen in de zogeheten OVC-gesprekken of uit eerdere verklaringen van verdachte over Winti. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de verminderde toerekenbaarheid van verdachte. Alles overwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van elf (11) jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
De raadsman heeft verzocht om opheffing/schorsing van de voorlopige hechtenis bij vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging. Zoals hierboven weergegeven is er geen sprake van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging. Nu de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan, niet is vervuld, komt de rechtbank niet aan een bespreking van dit verzoek toe.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat het mes (1 STK Steekwapen G3109390) is gebruikt bij het plegen van het strafbaar feit, waardoor dit voorwerp verbeurd moet worden verklaard. Hij voert verder aan dat de overige drie messen (G3109821, G3109822, G3109824) geen relatie hebben tot het feit en het beslag kan worden opgeheven.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt geen verweer te hoeven voeren over het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten het mes (1 STK Steekwapen G3109390), verbeurd verklaren. Met behulp van dit voorwerp is het bewezen verklaarde feit begaan.
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, te weten 1 STK Mes (G3109821, G3109822, G3109824), aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van deze voorwerpen kan worden aangemerkt.

10.BENADEELDE PARTIJ

10.1
Inleiding
De rechtbank merkt op dat zij begrijpt dat de gewelddadige dood van [slachtoffer] en de gevolgen daarvan – zowel materieel als immaterieel – grote invloed hebben (gehad) op alle betrokkenen. Op de zitting is het grote verdriet om het verlies van [slachtoffer] zichtbaar en invoelbaar geworden. Dat ontslaat de rechtbank echter niet van de verplichting de discussie over schadevergoeding in zakelijkheid te behandelen. De rechtbank moet de vorderingen van de benadeelde partijen beoordelen volgens de bepalingen van het burgerlijk recht. Alleen wanneer op grond van het burgerlijk recht een aanspraak op schadevergoeding bestaat kan een vordering worden toegewezen. Indien partijen binnen de strafprocedure onvoldoende in staat zijn geweest om hun vordering goed te onderbouwen en/of daarvan bewijs te leveren dan wel onvoldoende in staat zijn om nader deugdelijk inhoudelijk hun standpunt te onderbouwen, dan dient op grond van artikel 361 lid 3 Sv de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden met de mogelijkheid die vordering alsnog aan te brengen bij de civiele rechter. Datzelfde geldt als de behandeling van de vorderingen een te grote belasting voor het strafproces oplevert.
10.2
Aanhoudingsverzoek
De raadsman stelt dat hij niet in voldoende mate de gelegenheid heeft gekregen om de vorderingen te bestuderen en te bespreken met zijn cliënt, omdat deze vorderingen slechts een paar dagen voor de zitting zijn ontvangen. Er is sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) aldus de raadsman, waardoor hij een aanhoudingsverzoek heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een schending van artikel 6 EVRM nu de raadsman dit enkel heeft onderbouwd met de late ontvangst van de vorderingen. Verder is de raadsman in de gelegenheid gesteld om op 10 juli 2024 de vorderingen met verdachte (in de rechtbank) te bespreken. Tot slot heeft de raadsman naar het oordeel van de rechtbank uitvoerig gereageerd op de vorderingen in zijn pleitnota en verweer gevoerd ter zitting. De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek daarom af.
10.3
De gestelde familiebanden/relaties
Voordat de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen bespreekt, dient zij in te gaan op de familiebanden van de nabestaanden. De raadsman bepleit namelijk dat niet helder door de advocaat van de nabestaanden kenbaar is gemaakt in welke categorieën de indieners de van vorderingen, als bedoeld in artikel 6:106 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) jo. artikel 51f Wetboek van Strafrecht, vallen. Alle ingediende vorderingen zouden volgens de raadsman om deze reden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De officier van justitie merkt op dat het bewijs voor deze familiebanden kan worden geleverd door alle middelen, zoals blijkt uit artikel 152 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De rechtbank is van oordeel dat uit de vorderingen en de toelichting van de advocaat van de benadeelde partijen ter terechtzitting duidelijk blijkt wat de familierelaties zijn. Daar komt bij dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat de familiebanden (te weten: de zonen, nicht, vader, moeder, zus en zwager) zoals aangegeven in de vorderingen kloppen. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt daarom verworpen.
10.4
De vorderingen van benadeelde partijen
10.4.1
De vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde 1] , [getuige] en [benadeelde 2]
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 73.019,83. Dit bedrag bestaat uit € 23.019,83 aan materiële schade en
€ 50.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[getuige] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 94.588,87. Dit bedrag bestaat uit € 44.588,87 aan materiële schade en € 50.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 157.675,53. Dit bedrag bestaat uit € 107.675,53 aan materiële schade en € 50.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de gevorderde materiële schade voor wat betreft de reiskosten voor het bijwonen van de begrafenis toe te wijzen. Verder verzoekt hij de immateriële schade voor wat betreft de affectieschade volgens het Besluit vergoeding affectieschade toe te wijzen. Voor het overige refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank en verzoekt hij om de wettelijke rente te vergoeden en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt primair dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat hij niet in voldoende mate de gelegenheid heeft gekregen om de vorderingen te bestuderen en deze te complex zijn. Verder bepleit hij ten aanzien van de materiële schade het volgende. De schadeposten reiskosten bijwonen zittingen en consult advocaat moeten worden afgewezen omdat deze onnodig zijn gemaakt en geen onderbouwing hebben. De schadepost reiskosten ticket bijwonen begrafenis moet ook worden afgewezen omdat deze kosten ook zijn gevorderd door [benadeelde 3] . De schadepost derving levensonderhoud bevat te veel onduidelijkheden en zijn te complex om het in het strafgeding af te doen waardoor deze moet worden afgewezen. Voor de schadepost studievertraging bij benadeelde partijen [getuige] en [benadeelde 2] stelt de raadsman dat de overgelegde verklaringen niets toevoegen en geen duidelijke verklaring voor de studievertraging is.
Over de immateriële schade merkt de raadsman primair op dat de schokschade moet worden afgewezen, omdat voor het geestelijk letsel een in de psychiatrie erkend ziektebeeld naar objectieve maatstaven moet worden vastgesteld en er geen rapport van een psychiater is bijgevoegd. Subsidiair moet deze schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing. Over de affectieschade voor benadeelde partij [benadeelde 2] geeft de raadsman aan dat zij valt onder de categorie nauwe relaties en het bedrag daardoor € 17.500,- moet zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partijen voor wat betreft de schadeposten reiskosten bijwonen zittingen en reiskosten consulten juridische bijstand afwijzen. De gevorderde reiskosten kunnen niet worden aangemerkt als schade die benadeelden rechtstreeks hebben geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Het zijn geen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in art. 6:96 tweede lid, onder b BW. Die kosten zijn evenmin aan te merken als voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, omdat op grond van artikel 238 Rv deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen nu de benadeelde partij met een gemachtigde advocaat heeft geprocedeerd (HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:414).
Ook zal de rechtbank de vordering van de schadepost reiskosten bijwonen begrafenis afwijzen. Deze schade is namelijk ook gevorderd door benadeelde partij [benadeelde 3] en zal daar worden toegewezen. De advocaat van de benadeelde partijen heeft aangegeven de keuze bij de rechtbank te laten tussen de verplaatste of rechtstreekse schade en de kosten niet meerdere keren vergoed te willen krijgen. De rechtbank begrijpt dit zo dat zij verzoekt dat deze schadevergoeding slechts één keer wordt toegewezen.
De behandeling van de vordering voor de schadepost derving levensonderhoud levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dat in het strafproces enkele processuele waarborgen van de gewone civielrechtelijke procedure ontbreken, brengt mee dat de rechtbank zich ervan moet vergewissen dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij genoegzaam naar voren te brengen, en, als dit aan zijde van verdachte niet zo is, of eigen onderzoek van rechter naar toewijsbaarheid van vordering daarvoor voldoende compensatie biedt. (HR 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:644). De rechtbank komt in dit geval tot het oordeel dat daarvan geen sprake is gelet op de complexe berekening en de redelijk late ontvangst van de vorderingen, namelijk drie werkdagen voor de zitting. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen in zoverre niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor de schadepost derving levensonderhoud slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De schadepost studievertraging van in totaal € 21.573,- voor [getuige] en € 26.701,40 voor [benadeelde 2] wordt toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze schadepost bij de benadeelde partijen voldoende onderbouwd en aannemelijk is geworden dat de benadeelde partijen voornoemde schade rechtstreeks hebben geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank waardeert deze schade op € 21.573,- voor [getuige] en € 26.701,40 voor [benadeelde 2] en zal de vorderingen tot die bedragen toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 januari 2023 tot de dag van volledige betaling.
Voor [benadeelde 2] geldt dat de schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost medische kosten voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 320,61 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 mei 2023 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal het overige meer gevorderde deel van de schadepost medische kosten van € 41,18 (eigen risico medicijn) afwijzen, omdat dit deel geen rechtstreekse schade betreft.
Immateriële schade
De benadeelde partijen hebben affectieschade gevorderd. Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Nabestaanden kunnen zich op grond van artikel 51f lid 2 Sv als benadeelde partij voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van affectieschade als bedoeld in artikel 6:108 lid 3 BW. In artikel 6:108 lid 4 BW staat een opsomming van de personen die in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade bij overlijden. Hieronder vallen onder andere kinderen. De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [getuige] hebben als kinderen van het slachtoffer daarom recht op vergoeding van affectieschade. Het gevorderde bedrag van € 20.000,- is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 januari 2023 tot de dag van volledige betaling.
[benadeelde 2] , het inwonende nichtje van het slachtoffer, heeft ook € 20.000,- aan affectieschade gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank komt dit gevorderde bedrag in aanmerking voor toewijzing. Door de inhoud van het procesdossier alsmede door het verhandelde ter terechtzitting is voldoende onderbouwd dat zij behoort tot degenen voor wie de overledene ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg heeft gehad (sub f). Het gevorderde bedrag van € 20.000,- is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 januari 2023 tot de dag van volledige betaling.
Met betrekking tot de schokschade overweegt de rechtbank dat dergelijke schade toewijsbaar is indien kan worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast. Het geestelijk letsel dient te zijn voortgevloeid uit de hevige emotionele schok bij de benadeelde partij die is teweeggebracht door het waarnemen van het ten laste gelegde, of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, waardoor een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht. Die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar is. De rechtbank kan op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komen dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin. Anders dan de raadsman betoogt is daarvoor dus niet zonder meer een rapport van een psychiater vereist.
De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [getuige] en [benadeelde 2] , zijn als kinderen respectievelijk nichtje van het slachtoffer, getuigen geweest van de toestand van het slachtoffer vlak na het ten laste gelegde. Zij werden vervolgens geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan bij het zien van het verwonde lichaam van het slachtoffer. Dit kan niet anders dan een zeer traumatiserende ervaring zijn geweest. Voor [benadeelde 1] blijkt uit het schrijven van de huisarts dat hij PTSS heeft. Uit het verslag van de GGZ-verpleegkundige blijkt dat [benadeelde 2] door het ten laste gelegde de diagnose PTSS heeft en EDMR-therapie volgt. De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] komen daarom, ook gezien de verdere onderbouwing, in aanmerking voor toewijzing van de gevorderde schokschade. Hierbij wordt overwogen dat sprake is van samenloop tussen de aanspraak op vergoeding van schokschade en vergoeding van affectieschade. Mede gelet op de omstandigheden van dit geval ziet de rechtbank aanleiding om de schokschade naar billijkheid te begroten op € 30.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 januari 2023 tot de dag van volledige betaling.
Bij [getuige] ligt dit anders. omdat uit zijn vordering met de daarbij overgelegde stukken niet in voldoende mate objectiveerbaar een in de psychiatrie erkend ziektebeeld kan worden afgeleid. De verklaring van de studiebegeleider is daarvoor onvoldoende. Hoewel het alleszins voorstelbaar is dat juist [getuige] , die zijn moeder als eerste aantrof, geestelijk letsel heeft opgelopen, biedt de wet in dit geval geen ruimte om de gevorderde schokschade toe te kennen. Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou nader onderzoek noodzakelijk zijn en dat levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij [getuige] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor de schokschade en bepalen dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Totaal
De rechtbank zal de vordering in het geval van:
  • [benadeelde 1] tot een bedrag van € 50.000,- toewijzen;
  • [getuige] tot een bedrag van € 41.573,- toewijzen;
  • [benadeelde 2] tot een bedrag van € 77.022,01 toewijzen.
10.4.2
De vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 5]
[benadeelde 4] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 21.370,-. Dit bedrag bestaat uit € 1.370,- materiële schade en € 20.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[benadeelde 5] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 25.000,-. Dit bedrag bestaat uit € 5.000,- materiële schade en € 20.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Ter zitting heeft de advocaat van de benadeelde partij haar vordering beperkt tot € 20.000,- immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de immateriële schade voor wat betreft de affectieschade volgens het Besluit vergoeding affectieschade toe te wijzen. Voor het overige refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank en verzoekt om de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt primair dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat hij niet in voldoende mate de gelegenheid heeft gekregen om de vorderingen te bestuderen. Verder bepleit hij dat de schadepost reiskosten ticket bijwonen begrafenis moet worden afgewezen omdat deze kosten ook zijn gevorderd door [benadeelde 6] .
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en omvang van de vorderingen van [benadeelde 4] en [benadeelde 5] en hetgeen de raadsman op zitting inhoudelijk naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat de verdediging in voldoende mate in gelegenheid is geweest om de vorderingen te bestuderen en verweer te voeren. De benadeelde partijen zijn ontvankelijk in hun vorderingen.
Materiële schade
De rechtbank zal de vordering van de schadepost reiskosten tickets begrafenis afwijzen. Deze schade is namelijk ook gevorderd door benadeelde partij [benadeelde 6] en zal daar worden toegewezen. De advocaat van de benadeelde partijen heeft aangegeven de keuze bij de rechtbank te willen laten tussen de verplaatste of rechtstreekse schade en de kosten niet meerdere keren vergoed te willen krijgen. De rechtbank begrijpt dit zo dat zij verzoekt deze schadevergoeding slechts één keer toe te wijzen.
Immateriële schade
De benadeelde partijen hebben affectieschade gevorderd. Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Nabestaanden kunnen zich op grond van artikel 51f lid 2 Sv als benadeelde partij voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van affectieschade als bedoeld in artikel 6:108 lid 3 BW. In artikel 6:108 lid 4 BW staat een opsomming van de personen die in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade bij overlijden. Hieronder vallen onder andere ouders. De benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 5] hebben als ouders van het slachtoffer daarom recht op vergoeding van affectieschade. Het bedrag zal in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 januari 2023 tot de dag van volledige betaling.
Totaal
De rechtbank zal de vordering in het geval van:
  • [benadeelde 4] tot een bedrag van € 17.500,- toewijzen;
  • [benadeelde 5] tot een bedrag van € 17.500,- toewijzen.
10.4.3
De vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 6]
[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.538,-, bestaande uit materiële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[benadeelde 6] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.347,-, bestaande uit materiële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie refereert zich de aan het oordeel van de rechtbank en verzoekt om de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt primair dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat hij niet in voldoende mate de gelegenheid heeft gekregen om de vorderingen te bestuderen. De raadsman bepleit dat de materiële schadeposten moeten worden afgewezen omdat deze kosten ook zijn gevorderd door andere benadeelde partijen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en omvang van de vorderingen van [benadeelde 3] en [benadeelde 6] en hetgeen de raadsman op zitting inhoudelijk naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat de verdediging in voldoende mate in gelegenheid is geweest om de vorderingen te bestuderen en verweer te voeren. De benadeelde partijen zijn ontvankelijk in hun vorderingen.
Materiële schade
De benadeelde partijen vorderen in totaal € 3.538,- en € 1.347,- ter zake van kosten voor de tickets voor het bijwonen van de begrafenis. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Deze schadeposten zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en ook is aannemelijk geworden dat de benadeelde partijen voornoemde schade rechtstreeks hebben geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank waardeert deze schade voor [benadeelde 3] op € 3.538,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 januari 2023 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank waardeert deze schade voor [benadeelde 6] op € 1.347,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 februari 2023 tot de dag van volledige betaling.
10.4.4
De proceskosten en schadevergoedingsmaatregel bij de vorderingen
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van elke benadeelde partij van wie de vordering (gedeeltelijk) is toegewezen aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met het toepasselijke aantal dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de desbetreffende benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart de impliciet primair ten laste gelegde moord niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag bewezen zoals hiervoor onder 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor onder 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van elf (11) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
1 STK Steekwapen (G3109390);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Mes (G3109821);
  • 1 STK Mes (G3109822);
  • 1 STK Mes (G3109824);
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 50.000,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 1] voor wat betreft de gevorderde schade wegens gederfde levensonderhoud niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] voor wat betreft de gevorderde reiskosten af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 50.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 285 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [getuige]
  • wijst de vordering van [getuige] toe tot een bedrag van € 41.573,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [getuige] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [getuige] voor wat betreft de gevorderde schokschade en de schade wegens gederfde levensonderhoud niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [getuige] voor wat betreft de gevorderde reiskosten af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [getuige] aan de Staat € 41.573,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 242 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
  • wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 77.022,01;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en deze wordt berekend over het bedrag van € 320,61 vanaf 22 mei 2023 en over het bedrag van € 76.701,40 vanaf 24 januari 2023, tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [benadeelde 2] voor wat betreft de gevorderde reiskosten af;
  • wijst de vordering van [benadeelde 2] voor wat betreft het meer gevorderde eigen risico over het jaar 2023 af;
  • verklaart [benadeelde 2] voor wat betreft de gevorderde schade wegens gederfde levensonderhoud niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 77.022,01 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente en deze wordt berekend over het bedrag van € 320,61 vanaf 22 mei 2023 en over het bedrag van € 76.701,40 vanaf 24 januari 2023, tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 365 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 4]
  • wijst de vordering van [benadeelde 4] toe tot een bedrag van € 17.500,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [benadeelde 4] voor wat betreft de gevorderde reiskosten (vliegtickets) begrafenis af;
  • verklaart [benadeelde 4] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 4] aan de Staat € 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 122 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 5]
  • wijst de vordering van [benadeelde 5] toe tot een bedrag van € 17.500,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 5] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 5] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 5] aan de Staat € 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 122 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
  • wijst de vordering van [benadeelde 3] toe tot een bedrag van € 3.538,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] aan de Staat € 3.538,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 45 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde 6]
  • wijst de vordering van [benadeelde 6] toe tot een bedrag van € 1.347,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 6] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 6] aan de Staat € 1.347,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 23 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Reitsma, voorzitter, mr. L.M. Reijnierse en mr. S.E. van den Brink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.S. Stekkel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juli 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 24 januari 2023, te [woonplaats] , althans in Nederland, opzettelijk en
met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans
opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, in elk geval met
een scherp en/of puntig voorwerp, in de romp en/of de armen en/of de benen
en/of de handen, althans het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 289 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 12 maart 2024, genummerd PL0900-2023023800, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 512; het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 april 2023, genummerd PL0900-2023023800 Forensisch dossier, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 294 (hierna: FO-dossier). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 18; een proces-verbaal van bevindingen, p. 21.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 21-22.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 64.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 21-22.
6.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 42.
7.Een geschrift, te weten een ongetekend proces-verbaal van bevindingen, p. 14.
8.Een geschrift, inhoudende een NFI-rapport d.d. 31 januari 2023, p. 205-215.
9.Een geschrift, inhoudende een NFI-rapport d.d. 5 februari 2023, FO-dossier p. 174-176.
10.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 juli 2024.
11.Een geschrift, te weten een ongetekend proces-verbaal van bevindingen, p. 14.
12.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 11.
13.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 105.