ECLI:NL:RBMNE:2024:4518
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandslening en belangenafweging in het bestuursrecht
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2024, gaat het om de terugvordering van een bijstandslening verstrekt op basis van de Bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). Eisers, die in de periode van 1 december 2021 tot en met 31 maart 2022 bijstand ontvingen, hebben later een lening ontvangen voor hun zelfstandige onderneming. Verweerder heeft een bedrag van € 10.911,79 teruggevorderd, omdat het inkomen van eisers in het boekjaar 2022 de jaarnorm overschreed. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder.
De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, omdat verweerder geen deugdelijke en kenbare belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat, hoewel eisers een lening hebben ontvangen, de terugvordering niet zonder meer kan plaatsvinden zonder rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van eisers. De rechtbank benadrukt dat verweerder alle relevante belangen moet vaststellen en deze tegen elkaar moet afwegen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een zorgvuldige belangenafweging moet plaatsvinden.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de wijze waarop terugvorderingen van bijstandsleningen worden behandeld, vooral in situaties waarin de financiële situatie van de betrokkenen in overweging moet worden genomen. De rechtbank heeft ook bepaald dat eisers recht hebben op terugbetaling van het griffierecht van € 51,-.