In deze zaak heeft eiseres in 2022 een bijstandsuitkering ontvangen, waarvan een deel is verstrekt als renteloze lening. Na het vaststellen van haar definitieve netto-inkomen door verweerder, dat boven de geldende jaarnorm uitkwam, heeft verweerder een terugvordering van € 12.440,25 ingesteld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 behandeld, waarbij partijen de gelegenheid kregen om in gesprek te treden. Na de zitting heeft verweerder een nadere reactie gegeven, maar de rechtbank concludeert dat verweerder geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt in het bestreden besluit. De rechtbank overweegt dat de terugvordering niet alleen moet worden gebaseerd op het inkomen, maar ook op de gevolgen voor eiseres. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet is ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van eiseres en de impact van de terugvordering op haar situatie.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een kenbare belangenafweging moet worden gemaakt. Eiseres krijgt het griffierecht van € 50,- vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra en is openbaar uitgesproken op 1 augustus 2024.