ECLI:NL:RBMNE:2024:4504

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
23/3681 T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster en de zorgvuldigheid van het bestreden besluit van het Uwv

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de zaak behandeld tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 21 juni 2023, waarin de bezwaren tegen het primaire besluit van 18 juli 2022 ongegrond zijn verklaard. Dit primaire besluit meldde dat werkneemster met ingang van 29 juni 2022 recht heeft op een WIA-uitkering, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 76,38%. Eiseres betwist deze vaststelling en stelt dat werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft op 23 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, maar het Uwv niet. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit gebrekkig is, omdat het onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank geeft het Uwv de gelegenheid om de gebreken te herstellen, met een termijn van zes weken. De rechtbank benadrukt dat de verzekeringsarts bij de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid een concrete en deugdelijke afweging moet maken van de feiten en omstandigheden van de verzekerde. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3681 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: K. Loef),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder.
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[derde-partij]te [plaats] , werkneemster.

Inleiding

In het besluit van 18 juli 2022 (het primaire besluit) is aan werkneemster meegedeeld dat zij met ingang van 29 juni 2022 recht heeft op een WIA-uitkering, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 76,38%.
Tegen deze beslissing is zowel door eiseres als werkneemster bezwaar gemaakt. In het besluit van 21 juni 2023 (het bestreden besluit) zijn de bezwaren ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is het arbeidsongeschiktheidspercentage van werkneemster juist vastgesteld op 76,38%.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Werkneemster heeft een reactie ingediend met medische informatie. Het Uwv heeft in beroep een reactie van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook de zoon van werkneemster was aanwezig. Het Uwv is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Geschil

1. Het gaat in deze zaak om de vraag of het Uwv terecht heeft bepaald dat werkneemster 76,38% arbeidsongeschikt is. Eiseres meent van niet. Volgens eiseres is werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Ook zijn de beperkingen van werkneemster onderschat en is ten onrechte geen medische informatie opgevraagd.
De rechtbank moet beoordelen of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster correct heeft vastgesteld op 76,38%. Het gaat bij de beoordeling van het geschil om de medische toestand van werkneemster op 29 juni 2022 (de datum in geding).

Beoordelingskader

2. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet
WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek,
zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te
verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt
onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde
lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een
geringe kans op herstel bestaat.
3. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet de verzekeringsarts zich een oordeel vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. [1] Hierbij moet hij een inschatting maken van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4. Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid dient
de verzekeringsarts het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader, genaamd
“Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader), te
hanteren. [2] Dit beoordelingskader is een hulpmiddel voor de verzekeringsarts bij het
beoordelen van de vraag of de arbeidsongeschiktheid als duurzaam is aan te merken. Ook
als niet alle stappen van het beoordelingskader zijn gezet, is niet reeds daarom sprake van
een motiveringsgebrek, als in dat concrete geval het besluit is voorzien van een deugdelijke
motivering.
5. Ingevolge het beoordelingskader wordt duurzaamheid aangenomen indien verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten dan wel niet of nauwelijks is te verwachten. Daarnaast bevat het beoordelingskader een stappenplan ter vaststelling van de prognose van de
arbeidsbeperkingen van de uitkeringsgerechtigde, uitgaande van de medische situatie op het
moment van beoordeling. Samengevat weergegeven behelst stap één de beoordeling door de
verzekeringsarts of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval indien
er sprake is van een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of een stabiel
ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Stap twee instrueert de verzekeringsarts te
beoordelen in hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar te verwachten is. Dat is het
geval indien er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid
zal optreden. Stap drie geeft criteria voor de beantwoording van de vraag of na het eerste
jaar nog verbetering van de belastbaarheid te verwachten is. Dat is alleen het geval als van
een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn gericht kan zijn op verbetering van
de belastbaarheid, en er sprake is van een redelijke of goede verwachting dat verbetering
van de belastbaarheid zal optreden.
6. Verder is van belang dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank doet een tussenuitspraak
7. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit gebrekkig is, omdat het onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. [3] Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontoereikend gemotiveerd waarom werkneemster niet beperkt is ten aanzien van haar hand- en vingergebruik. Het Uwv heeft ook met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep het ontbreken van duurzaamheid ten aanzien van de psychische belastbaarheid van eiseres ontoereikend onderbouwd. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak [4] , met als conclusie dat het Uwv de gelegenheid krijgt om de gebreken te herstellen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en hoe de procedure verder gaat.
Zorgvuldigheid
8. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen medische informatie heeft opgevraagd. Eiseres meent dat medische informatie opgevraagd had moeten worden om een completer beeld te krijgen van werkneemster en omdat de wel betrokken informatie gedateerd is. Ook stelt eiseres dat het feit dat werkneemster ten tijde van de beoordeling op 29 juni 2022 onder behandeling was bij de orofaciale therapeut niet wegneemt dat in de tussentijd behandelingen hebben kunnen plaatsvinden.
9. De rechtbank geeft eiseres op dit punt geen gelijk. Het is volgens vaste rechtspraak van de CRvB niet altijd onzorgvuldig als geen medische informatie wordt opgevraagd. [5] Indien een verzekeringsarts, zoals hier, van mening is dat hij voldoende informatie heeft om zich een oordeel te vormen over de medische situatie van betrokkene, mag hij in principe afgaan op zijn eigen oordeel en heeft hij de vrijheid om af te zien van het (nader) opvragen van medische informatie. Raadpleging van de behandelend sector is slechts aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van eiseres tot het verrichten van arbeid, of als eiseres stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over haar beperkingen.
10. Zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben in hun rapportages aangegeven dat er voldoende medische informatie is om tot een gewogen oordeel te komen. Volgens de verzekeringsartsen is uitgebreide specialistische informatie voorhanden. Door eiseres is niet gesteld of onderbouwd dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen van eiseres. Ook is niet onderbouwd dat een behandeling in gang is gezet of zal worden ingezet die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van eiseres tot het verrichten van arbeid. Eiseres heeft ook niet concreet gemaakt welke behandelingen zij op het oog heeft en hoe dat op de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van invloed zou hebben kunnen zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
Hand- en vingergebruik
11. Eiseres betoogt dat de klachten van werkneemster ernstiger zijn dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beoordeeld. Volgens eiseres is er een medische grond om beperkingen aan te nemen ten aanzien van het hand- en vingergebruik gelet op de medische aandoeningen aan en de pijnklachten in de handen van werkneemster.
12. Het is voor de rechtbank niet duidelijk op grond waarvan de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen dat er geen beperkingen zijn voor het hand- en vingergebruik. Dit blijkt niet uit het rapport van de primaire verzekeringsarts. Dit terwijl werkneemster in haar aanvraag wel heeft aangegeven dat zij last heeft van haar handen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover ook geen oordeel gegeven, terwijl in het bezwaarschrift wel is aangevoerd dat er reden is om beperkingen aan te nemen ten aanzien van onder meer het hand- en vingergebruik.
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 19 mei 2023 aangegeven dat werkneemster per november 2022 toegenomen klachten heeft aan haar handen en dat er per die datum een FML is opgesteld waarin dit tot uitdrukking komt. Ook dit verklaart echter nog niet waarom er in de maand juni 2022, ten tijde van de beoordeling van werkneemster, helemaal geen beperkingen zijn aangenomen voor het hand- en vingergebruik.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het aanvullende rapport in beroep van 17 januari 2024 aangegeven dat het bestaan van artrose niet betekent dat er ook klachten en beperkingen zijn. De rechtbank vindt dit onvoldoende als motivering waarom in dit specifieke geval, ondanks dat werkneemster heeft aangegeven dat zij wel beperkingen ondervindt, er voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding was om beperkingen ten aanzien van het hand- en vingergebruik aan te nemen per de datum in geding. Dat geldt eens temeer nu werkneemster niet door de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep lichamelijk is onderzocht. Om die reden kleeft er naar het oordeel van de rechtbank een gebrek aan het bestreden besluit.
Vasthouden en verdelen van de aandacht
15. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er niet op in is gegaan dat werkneemster wordt afgeleid door haar pijnklachten en daardoor haar aandacht maar kort kan vasthouden.
16. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De primaire verzekeringsarts heeft blijkens zijn rapport van 30 juni 2022 een psychisch onderzoek verricht bij werkneemster. Hij vermeldt dat er ten aanzien van de aandacht, concentratie en overige cognitieve functies geen bijzonderheden waarneembaar zijn bij werkneemster. De rechtbank kan dit volgen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel, nu er geen oordeel van een medisch deskundige tegenover is gesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Urenbeperking
17. Volgens eiseres moet de urenbeperking van vier uur naar twee uur worden aangepast. Werkneemster heeft alle energie en aandacht nodig om haar pijn beheersbaar te houden.
18. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De primaire verzekeringsarts heeft rekening gehouden met een verminderde energetische belastbaarheid van werkneemster door een urenbeperking van vier uur per dag aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep past dit bij de chronisch ervaren pijnklachten bij een somatische symptoomstoornis. De rechtbank kan dit volgen en heeft geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van dit oordeel, nu er geen oordeel van een medisch deskundige tegenover is gesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Overige beperkingen
19. Eiseres heeft aangevoerd dat werkneemster (verdergaand) beperkt moet worden geacht ten aanzien van de volgende items in de FML: doelmatig handelen (taakuitvoering) in het dagelijks functioneren, handelingstempo, leidinggeven, het dragen van beschermende middelen, hoofdbewegingen maken, klimmen en klauteren, lopen tijdens het werk, gebogen en getordeerd actief zijn, boven schouderhoogte actief zijn en voor werktijden voor perioden van het etmaal.
20. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Eiseres heeft niet met medische gegevens onderbouwd dat werkneemster ten aanzien van de voornoemde items (verdergaand) beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
De duurzaamheid
21. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft onderbouwd waarom intensieve psychotherapie werkneemster zal helpen. Werkneemster heeft in het verleden al veel behandelingen gehad, maar deze hebben niet tot het gewenste resultaat geleid.
22. De rechtbank geeft eiseres op dit punt gelijk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 19 mei 2023 aangegeven dat ten aanzien van de psychische belastbaarheid van werkneemster nog verbetering mogelijk is door het volgen van intensieve psychotherapie. In het rapport van 17 januari 2024 geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat werkneemster nog geen behandeling heeft gehad voor het trauma van een gewelddadige relatie en wat aan haar is voorgesteld om te volgen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou werkneemster deze behandeling kunnen volgen met mogelijk daarna nog te indiceren vervolgbehandelingen.
23. Zoals de rechtbank in rechtsoverwegingen 3, 4 en 5 heeft overwogen hanteert de CRvB strenge criteria voor de beoordeling van duurzaamheid door verzekeringsartsen. De verzekeringsarts moet bij een claim van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid een inschatting maken van de herstelkansen in het eerste jaar en de periode erna. Die inschatting moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden van de verzekerde. Als de inschatting berust op een medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat van die behandeling voor de individuele verzekerde.
24. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het ontbreken van duurzaamheid niet voldoende concreet en op werkneemster toegespitst onderbouwd. Hij baseert het ontbreken van duurzaamheid op de behandeling die werkneemster nog zou kunnen volgen voor het trauma van haar gewelddadige relatie. Echter heeft werkneemster op de zitting verklaard dat in overleg met haar psycholoog is besloten dat therapie voor het trauma van haar gewelddadige relatie niet meer nodig was nadat zij was behandeld voor de traumatische gebeurtenissen uit haar jeugd. Daarbij komt nog dat de enkele verwijzing naar het gegeven dat er nog een behandeling mogelijk is onvoldoende is. Daaruit blijkt namelijk niet wat het te verwachten resultaat is voor de klachten en beperkingen van werkneemster, en wat de gevolgen daarvan zullen zijn voor de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster. Ook in zoverre kleeft er naar het oordeel van de rechtbank een gebrek aan het bestreden besluit.
Hoe gaat de procedure verder?
Herstellen van de gebreken
25. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De rechtbank ziet aanleiding om het Uwv in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het Uwv:
  • motiveren waarom werkneemster wel of geen beperkingen heeft ten aanzien van het hand- en vingergebruik;
  • indien en voor zover de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot het oordeel komt dat werkneemster beperkingen heeft ten aanzien van het hand- en vingergebruik, motiveren of deze beperkingen wel of niet duurzaam zijn;
  • ten aanzien van de psychische belastbaarheid van werkneemster nader motiveren welke behandeling werkneemster kan volgen en wat de concreet te verwachten resultaten van de behandeling zijn voor werkneemster en op welke wijze die resultaten kunnen leiden tot een afname van de arbeidsongeschiktheid van werkneemster.
26. Hierbij is de keuze aan het Uwv om te bepalen op welke wijze herstel plaatsvindt: door een aanvullende motivering of met een nieuw besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
27. Het Uwv moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als het Uwv gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beginsel, ook in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
28. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
29. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het Uwv op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2069.
2.Uitspraak van de CRvB van 22 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN8036.
3.Dit is in strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Artikel 8:80a van de Awb.
5.Uitspraak van de CRvB van 20 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1937 en de uitspraak van de CRvB van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:497.