ECLI:NL:RBMNE:2024:4322

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
UTR 23/1561
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde loonsanctie ongegrond; tekortkomingen in het handelen van de bedrijfsarts

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde loonsanctie door het Uwv. Eiseres, een pedagogisch medewerker, had een werkneemster die sinds 16 oktober 2018 voor 23,5 uur per week bij haar werkte, maar op 7 februari 2020 uitviel. Het Uwv legde een loonsanctie op omdat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht. De rechtbank concludeert dat de bedrijfsarts tekortschiet in zijn begeleiding, maar dat dit niet betekent dat de loonsanctie onterecht is opgelegd. De rechtbank oordeelt dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres zonder geldige reden onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank wijst erop dat de werkgever verantwoordelijk blijft voor de re-integratie, ook als er tekortkomingen zijn in het handelen van de bedrijfsarts. Eiseres heeft haar beroepsgrond ingetrokken dat het Uwv ten onrechte ervan uitging dat de bedrijfsarts verantwoordelijk was voor de re-integratie-inspanningen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de loonsanctie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1561

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.E.E. Vollebregt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde loonsanctie. Die loonsanctie is aan eiseres opgelegd, omdat zij volgens het Uwv zonder goede reden onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht in het re-integratietraject van [A] (werkneemster).
2. Werkneemster werkte sinds 16 oktober 2018 voor 23,5 uur per week bij eiseres als pedagogisch medewerker. Zij is op 7 februari 2020 uitgevallen.
3. Op 16 november 2021 heeft werkneemster een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
4. De verzekeringsarts van het Uwv heeft vervolgens het re-integratieverslag beoordeeld. De verzekeringsarts heeft na bestudering van de stukken en na telefonisch contact met de bedrijfsarts in het rapport van 10 december 2021 geconcludeerd dat de functionele mogelijkheden van werkneemster niet adequaat zijn ingeschat en dat de sociaal-medische begeleiding niet adequaat is geweest.
5. De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft onderzocht of eiseres voldoende heeft gedaan om werkneemster te laten re-integreren. In het rapport van 24 december 2021 concludeert de arbeidsdeskundige dat eiseres niet genoeg heeft gedaan om werkneemster te laten re-integreren, zonder dat daar een deugdelijke grond voor is. Met het besluit van 27 december 2021 heeft het Uwv daarom aan eiseres de verplichting opgelegd om het loon van werkneemster door te betalen tot 3 februari 2023 (de loonsanctie).
6. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 8 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de loonsanctie gehandhaafd. Het bestreden besluit is gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 december 2022 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 januari 2023.
7. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft haar beroep aangevuld op 5 december 2023 en op 24 april 2024. Werkneemster heeft de rechtbank bericht niet als partij aan deze beroepsprocedure deel te nemen. Zij heeft toestemming gegeven om stukken die haar (medische) gegevens bevatten aan eiseres toe te sturen.
8. De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hierbij waren de gemachtigde van eiseres en de beide vennoten [vennoot 1] en [vennoot 2] aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het standpunt van eiseres
9. In het beroepschrift is aangevoerd dat het Uwv ten onrechte ervan is uitgegaan dat mogelijk onjuist handelen van de bedrijfsarts voor rekening en risico van de werkgever komt. De rechtbank merkt op dat, ook door wat de vennoten van eiseres op de zitting hebben verteld, duidelijk is dat eiseres erg betrokken is bij werkneemster. Zij ging er daarbij vanuit dat er geen reden was om te twijfelen aan het oordeel van de bedrijfsarts. Zoals op de zitting is besproken volgt de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de ‘voor rekening en risico’ benadering echter nog steeds bij loonsancties. Deze benadering is gebaseerd op het in de wetsgeschiedenis verwoorde uitgangspunt dat de werkgever verantwoordelijk is en blijft voor de re-integratie en dat dit eveneens verantwoordelijkheid impliceert voor de kwaliteit van de werkzaamheden van de door hem ingeschakelde deskundigen. [1] Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres deze beroepsgrond daarom ingetrokken.
10. Over de opmerking in het beroepschrift dat de bezwaarprocedure erg lang heeft geduurd, heeft zij laten weten dat zij daar geen gevolg aan kan verbinden. De rechtbank zal deze opmerking dan ook niet als beroepsgrond beoordelen.
10. In aanvulling op het beroepschrift heeft de gemachtigde van eiseres op zitting naar voren gebracht dat de werkneemster niet door de verzekeringsartsen is gezien en dat uit de jurisprudentie blijkt dat de bedrijfsarts een professionele marge moet worden gegund. [2] Die professionele marge heeft de bedrijfsarts volgens eiseres niet overschreden. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres verwezen naar het rapport van Ergatis van 26 april 2022. Volgens eiseres blijkt uit dit rapport dat de bedrijfsarts de mogelijkheden van de werkneemster vrij goed had ingeschat. Eiseres heeft benadrukt dat het Uwv moet motiveren dat onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht.
Beoordelingskader
12. In de Wet WIA is bepaald dat het Uwv achteraf beoordeelt of eiseres en werkneemster in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. [3] Als eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, dan legt het Uwv een loonsanctie op. [4] Het is aan het Uwv om aannemelijk te maken dat eiseres niet aan deze verplichting heeft voldaan en dat dit zonder geldige reden (deugdelijke grond) is gebeurd.
13. Het Uwv moet beoordelen of eiseres in de periode van de wachttijd voldoende inspanningen heeft verricht om werkneemster te laten re-integreren. In de Wet WIA is niet bepaald hoe dat wordt beoordeeld. Het Uwv heeft voor deze beoordeling beleidsregels vastgesteld, die zijn neergelegd in de Regeling beleidsregels beoordelingskader poortwachter en de daarbij behorende bijlage (de Beleidsregels). [5] Verder hanteert het Uwv als vaste gedragslijn een werkwijzer voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen van het Uwv, de Werkwijzer Poortwachter. [6]
14. Op basis van de inhoud van het re-integratieverslag beoordeelt het Uwv of de werkgever in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. [7] De verzekeringsarts dient zich bij de toetsing van het re-integratieverslag achteraf een oordeel te vormen, waarbij de destijds aanwezige context in ogenschouw moet worden genomen. De bedrijfsarts dient daarbij een professionele marge te worden gegund. Gelet op het feit dat artikel 65 van de Wet WIA spreekt over het ‘in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht’ en mede gelet op wat daarover in de Beleidsregels en de Werkwijzer Poortwachter is vermeld, dient de verzekeringsarts van het Uwv te toetsen of de bedrijfsarts op basis van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden in redelijkheid tot zijn sociaal medische handelwijze of zijn oordeel over de belastbaarheid van de werknemer heeft kunnen komen. Het enkele feit dat de verzekeringsarts - achteraf oordelend - in sociaal-medisch opzicht zelf anders zou hebben gehandeld of tot een afwijkende inschatting van de belastbaarheid komt, is in dit verband onvoldoende om te kunnen komen tot de conclusie dat de bedrijfsarts de hem toekomende professionele marge heeft overschreden en daarmee sprake is van een tekortkoming in het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts. [8]
Beoordeling van de beroepsgronden
15. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
16. Partijen zijn het er over eens dat de re-integratie-inspanningen van eiseres niet hebben geleid tot (gedeeltelijke) werkhervatting van werkneemster en dat om die reden geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels.
17. De rechtbank zal eerst de grond bespreken dat de werkneemster ten onrechte niet door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gezien op een spreekuur. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 22 december 2022 haar oordeel over het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts heeft onderbouwd door uiteen te zetten dat de bedrijfsarts onvoldoende onderzoek heeft gedaan en onvoldoende inzicht heeft verkregen in de aard en ernst van de problematiek van werkneemster. Daardoor heeft de bedrijfsarts werkneemster niet adequaat kunnen begeleiden gedurende de Ziektewetperiode. De bedrijfsarts heeft in de periodieke evaluatie van 1 december 2020 zelf aangegeven dat informatie moest worden opgevraagd. De bedrijfsarts heeft echter verzuimd dat te doen, waardoor onduidelijk is gebleven wat er precies speelde. Zonder die duidelijkheid is het onmogelijk om een werknemer goed te re-integreren. Gelet op de tekortkomingen in het handelen van de bedrijfsarts, ziet de rechtbank niet in wat de toegevoegde waarde zou zijn geweest van een onderzoek van of gesprek met werkneemster door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat sprake is van tekortkomingen in het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts is immers gebaseerd op het ontbreken van voldoende medische informatie ten tijde van het oordeel van de bedrijfsarts. Het uitnodigen van werkneemster zou dat niet veranderen. De beroepsgrond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat punt is tekortgeschoten, slaagt dan ook niet. De rechtbank ziet ook overigens geen reden om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen en oordeelt dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
18. Het beroep van eiseres op de uitspraak van de CRvB van 23 november 2023 leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de hierboven weergegeven beoordeling afdoende heeft getoetst of de bedrijfsarts op basis van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden in redelijkheid heeft kunnen komen tot haar sociaal medische handelwijze. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij blijk gegeven van een voldoende terughoudende toets ten opzichte van de bedrijfsarts. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet concludeert dat de sociaal-medische begeleiding inadequaat is geweest, omdat hij het inhoudelijk oneens is met de bedrijfsarts, maar omdat hij de begeleiding onzorgvuldig vindt. De rechtbank wijst er daarbij op dat het de bedrijfsarts zelf is geweest die constateerde dat informatie opgevraagd moest worden. Als de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens vaststelt dat dit niet is gedaan, handelt hij niet in strijd met de professionele marge die de bedrijfsarts gegeven moet worden.
19. Het rapport van Ergatis waar eiseres op wijst, kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Dat de verzekeringsarts van Ergatis ook uitgebreide beperkingen heeft aangenomen, is voor de beoordeling van het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts namelijk niet relevant. De in het handelen van de bedrijfsarts geconstateerde tekortkomingen zien immers niet op de inhoudelijke beoordeling van de beperkingen van werkneemster, maar op de informatievergaring door de bedrijfsarts. Een latere beoordeling van de beperkingen van eiseres maakt, nog afgezien van het feit dat die beoordeling na afloop van de wachttijd is verricht, de informatiepositie van de bedrijfsarts ten tijde van haar beoordeling niet anders.

Conclusie en gevolgen

20. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het Uwv heeft dan ook terecht aan eiseres een loonsanctie opgelegd. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzitter, en mr. S.C.A. van Kuijeren, en mr. S. Ourahma, leden van de meervoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:789.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2216.
3.Artikel 65 van de Wet WIA
4.Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA.
5.Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224.
6.Werkwijzer Poortwachter, versie 1 juli 2021, 1 mei 2020 en 1 december 2018.
7.Dit volgt uit hoofdstuk 4 van de Beleidsregels.
8.Zie bv. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2216.