ECLI:NL:RBMNE:2024:4288

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 3429
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om ontheffing van de verzekeringsplicht op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen

In deze zaak heeft eiser, woonachtig te [woonplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) waarin zijn verzoek om ontheffing van de verzekeringsplicht op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) werd afgewezen. Eiser had in de periode van 15 februari 2023 tot en met 9 mei 2023 meerdere aanvragen ingediend voor ontheffing van deze verzekeringsplicht. De Svb verklaarde het bezwaar van eiser deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond. Eiser was van mening dat de Svb zijn aanvragen door elkaar haalde en dat er onduidelijkheid bestond over de afwijzing van zijn aanvragen.

De rechtbank heeft de zaak op 15 juli 2024 behandeld. Tijdens de zitting heeft eiser zijn bezwaren toegelicht, maar de rechtbank oordeelde dat de Svb terecht het bezwaar van eiser deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank concludeerde dat eiser niet tot de doelgroep behoort die in aanmerking komt voor een ontheffing van de verzekeringsplicht en dat zijn aanvragen niet de juiste procedure volgden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het indienen van aanvragen met een ander doel dan waarvoor ze zijn bedoeld kan leiden tot misbruik van recht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om ontheffing. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3429

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2024 in de zaak tussen

1.a

[eiser] ,te [woonplaats] , eiser
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (de Svb), verweerder,

(gemachtigde: R.W. Nicolaas)

Inleiding

Eiser heeft in de periode van 15 februari 2023 tot en met 9 mei 2023 tientallen geantedateerde aanvragen ingediend om een ontheffing van de verzekeringsplicht op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) te krijgen.
Met het besluit van 31 mei 2023 (het primaire besluit) heeft de Svb de verzoeken van eiser om ontheffing van zijn verzekeringsplicht op grond van de Wlz afgewezen, omdat niet gesteld, aangetoond of gebleken is dat eiser aan de voorwaarden voor ontheffing voldoet. Subsidiair stelt de Svb de door eiser ingediende aanvragen buiten behandeling [1] , omdat eiser geen belang heeft bij meer dan één afwijzing.
3. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het besluit van 23 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiser deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard.
4. Eiser heeft tegen het besteden besluit beroep ingesteld. De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2024 gezamenlijk met de beroepen met kenmerk UTR 23/4462 en UTR 24/1180 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van de Sociale Verzekeringsbank, mr. J.M. Nijman en E. Morsch (de gemachtigden van het CAK) en [A] en [B] (informanten namens [zorgverzekeraar] ).
6. Eiser heeft de rechter schriftelijk gewraakt. De rechter heeft dit verzoek direct na afloop van de zitting ontvangen, partijen weer terug de zittingszaal in geroepen en het onderzoek geschorst. Met de beslissing van 8 mei 2024 is het wrakingsverzoek afgewezen. [2] Hierna is de procedure voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
7. De Svb verklaart eisers bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk voor zover dit ziet op het standpunt van eiser dat de Svb constant bezig is zijn rechtspositie te ondermijnen. Dit ziet namelijk niet op een onderdeel van het primaire besluit waartegen eiser bezwaar maakt. Ook verklaart de Svb eisers bezwaar tegen het volgens eiser op 31 mei 2023 te laat genomen besluit kennelijk niet-ontvankelijk. Als eiser vindt dat de Svb te laat is met beslissen, staat daarvoor een aparte rechtsgang open. De Svb verklaart eisers bezwaar kennelijk ongegrond voor zover dit ziet op de gestelde onduidelijkheid op welke aanvraag het primaire besluit ziet.

Standpunt eiser

8. Eiser stelt dat de Svb in het bestreden besluit zijn aanvragen door elkaar haalt en ten onrechte niet de nummers noemt die bij de aanvragen horen. Ook concludeert de Svb ten onrechte dat de premie via dwangincasso door het CAK wordt geïnd nu de zorgverzekeraar per 1 januari 2021 de verplichte basispolis heeft beëindigd. Deze conclusie moet de Svb onderbouwen met een geldige zorgverzekeringspolis. Eiser verzoekt de afwijzing van de aanvragen om ‘Onderzoek Wlz verzekering’ ongedaan te maken en een deadline te geven waarbinnen alsnog op die aanvragen moet worden beslist. Eiser wil per dag een bevestiging van de Svb dat hij op grond van de Wlz is verzekerd dan wel een verklaring dat hij niet verzekerd is. Dit omdat de besluiten van de Svb volgens eiser maar een geldigheidsduur hebben tot en met de datum van dat betreffende besluit. Eiser verzoekt de schade te herstellen die hij door de foute besluitvorming/onduidelijkheid veroorzaakt door de Svb is ontstaan. Eiser wil bevestigd worden in zijn verzekeringsplicht, zodat hij gewaarborgd is van een zorgverzekering.

Oordeel van de rechtbank

9. De rechtbank oordeelt dat de Svb terecht eisers bezwaren deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
10. Tijdens de zitting heeft eiser niet betwist dat hij niet tot de doelgroep hoort die voor een ontheffing van de verzekeringsplicht voor de Wlz in aanmerking komt. Ook heeft eiser bevestigd dat hij de aanvragen niet heeft ingediend omdat hij een ontheffing van zijn verzekeringsplicht voor de Wlz wil verkrijgen. De reden waarom eiser de aanvragen tot ontheffing indient is dat hij (dagelijks) duidelijkheid wil verkrijgen over of hij wel of niet verzekerd is voor de Wlz. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar het beroep van eiser met zaaknummer UTR 23/4462 waarin de rechtbank heden uitspraak heeft gedaan. Het herhaaldelijk indienen van aanvragen om ontheffing voor een ander doel – namelijk om duidelijkheid te krijgen over de vraag of eiser verzekerd is voor de Wlz – is naar het oordeel van de rechtbank niet de geëigende weg. Onder deze omstandigheden mocht de Svb de aanvragen om ontheffing afwijzen. Dat de Svb in het bestreden besluit niet de nummers van de door eiser ingediende – geantedateerde - aanvragen noemt en er daardoor bij eiser onduidelijkheid bestaat over op welke aanvragen de Svb heeft beslist, maakt niet dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
11. De overige door eiser ingediende beroepsgronden – over de dwangincasso door het CAK, de afwijzing van de aanvragen voor het ‘Onderzoek Wlz verzekering’, de schade die in het verleden door de besluiten van de Svb zou zijn ontstaan en het verzoek om dagelijkse bevestiging van eisers verzekeringsstatus op grond van de Wlz – zien niet op de rechtsgevolgen van het bestreden besluiten en raken daarom de rechtmatigheid van dit besluit niet. Hierin ziet de rechtbank dus geen reden om het bestreden besluit onrechtmatig te achten. Deze beroepsgronden slagen niet.
12. De rechtbank overweegt ten overvloede het volgende. Het indienen van aanvragen met een volstrekt ander doel dan waar deze aanvragen voor zijn bedoeld kan leiden tot onnodige belasting en onnodige kosten bij het bestuursorgaan en daarmee voor de samenleving. Het evident aanwenden van rechten of bevoegdheden zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn zodat dit blijk geeft van kwade trouw, kan leiden tot de conclusie dat sprake is van misbruik van recht. [3] Dit kan er toe leiden dat een beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard en dus niet inhoudelijk wordt beoordeeld.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
15 juli 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2020:642.