Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in de wrakingskamer, uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker uit België tegen de rechter-commissaris mr. E.J.W. Verhaagh. De verzoeker stelde dat de rechter-commissaris een Europees aanhoudingsbevel had uitgevaardigd zonder relevante argumenten en dat er niet adequaat gereageerd werd op zijn informatieverzoeken. Tevens had de verzoeker verzocht om gehoord te worden, maar dit was niet gebeurd. De rechter-commissaris had in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de gronden van het wrakingsverzoek betrekking hadden op haar procesbeslissingen, welke volgens haar geen grond voor wraking konden vormen.
De wrakingskamer oordeelde dat de gronden van verzoeker niet objectief gerechtvaardigd waren. De beslissing tot het uitvaardigen van het EAB werd beschouwd als een rechterlijke beslissing en kon niet als grond voor wraking dienen. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter onpartijdig wordt geacht, tenzij het tegendeel vaststaat. De motivering van de rechter-commissaris werd niet als onbegrijpelijk of ontoereikend beoordeeld, en de wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond.
Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen te sturen. De procedure van de verzoeker met parketnummer 16/275488-23 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.