ECLI:NL:RBMNE:2024:4186

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
577132 / HA RK 24-129
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard in strafzaak met Europees aanhoudingsbevel

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in de wrakingskamer, uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker uit België tegen de rechter-commissaris mr. E.J.W. Verhaagh. De verzoeker stelde dat de rechter-commissaris een Europees aanhoudingsbevel had uitgevaardigd zonder relevante argumenten en dat er niet adequaat gereageerd werd op zijn informatieverzoeken. Tevens had de verzoeker verzocht om gehoord te worden, maar dit was niet gebeurd. De rechter-commissaris had in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de gronden van het wrakingsverzoek betrekking hadden op haar procesbeslissingen, welke volgens haar geen grond voor wraking konden vormen.

De wrakingskamer oordeelde dat de gronden van verzoeker niet objectief gerechtvaardigd waren. De beslissing tot het uitvaardigen van het EAB werd beschouwd als een rechterlijke beslissing en kon niet als grond voor wraking dienen. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter onpartijdig wordt geacht, tenzij het tegendeel vaststaat. De motivering van de rechter-commissaris werd niet als onbegrijpelijk of ontoereikend beoordeeld, en de wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen te sturen. De procedure van de verzoeker met parketnummer 16/275488-23 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 577132 / HA RK 24-129
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 11 juli 2024
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker]
wonende te België,
(hierna: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van 22 juni 2024 gericht tegen mr. E.J.W. Verhaagh (hierna: de rechter-commissaris);
  • de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de rechter-commissaris van 26 juni 2024;
  • de schriftelijk opgestelde mondelinge toelichting van verzoeker van 26 juni 2024.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 27 juni 2024 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (hierna: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is geprobeerd om verzoeker via een videoverbinding de zitting te laten bijwonen. Door technische problemen vanuit de rechtbank is dit niet gelukt. Verzoeker is met zijn goedvinden telefonisch gehoord. De rechter-commissaris is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de behandelend rechter-commissaris, in de zaak met het parketnummer 16/275488-23.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. De rechter-commissaris heeft een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd zonder over controleerbare en relevante argumenten te beschikken. Verder wordt niet of afhoudend gereageerd op informatieverzoeken van verzoeker. Daarnaast heeft verzoeker voorgelegd dat hij gehoord wenst te worden bij de rechter-commissaris of de politie in het kader van de waarheidsvinding. De rechter-commissaris heeft dit verhoor niet laten plaatsvinden en heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Ook heeft getuige [getuige] , de vriendin van verzoeker, schriftelijk aan de rechter-commissaris te kennen gegeven gehoord te willen worden, maar ook dit verhoor heeft niet plaatsgevonden. De directe aanleiding voor de wraking lag in de e-mail van de rechter-commissaris van 21 juni 2024, waarin zij liet weten geen verzoeken van verzoeker meer in behandeling te nemen.
2.3.
De rechter-commissaris heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat de wrakingsgronden van verzoeker gericht zijn tegen de (motivering van) beslissingen tot afwijzing dan wel het niet in behandeling nemen van door verzoeker gedane verzoeken. Deze rechterlijke beslissingen kunnen geen grond vormen voor wraking. Het wrakingsverzoek wordt door verzoeker als verkapt appel ingezet. Daarnaast geven de genomen beslissingen geen blijk van enige vooringenomenheid.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat de rechter op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De beslissing tot het uitvaardigen van een EAB vormt geen reden voor wraking, omdat deze beslissing moet worden aangemerkt als een rechterlijke beslissing. Uit rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) blijkt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit een grond kan vormen voor wraking, omdat wraking geen verkapt rechtsmiddel is. De wrakingskamer mag ook geen oordeel geven over de juistheid van de beslissing van de rechter. Dat kan alleen worden gedaan door de rechter in hoger beroep.
3.4.
Dit geldt in het algemeen ook voor de motivering van die beslissing als grond voor wraking, ook als die motivering wordt gezien als onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier. Dit kan alleen anders zijn als die motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten (bijvoorbeeld door de bewoordingen in de motivering) niet anders kan worden begrepen dan als een uiting van vooringenomenheid.
3.5.
De wrakingskamer leidt uit de stukken af dat de rechter-commissaris op 11 januari 2024 het EAB heeft uitgevaardigd op de wijze en onder de voorwaarden zoals in de vordering is omschreven. De rechter-commissaris heeft aangegeven geen aanleiding te zien om het EAB in te trekken op basis van de beschikbare informatie. De wrakingskamer is van oordeel dat de motivering van het uitvaardigen van het EAB niet zo onbegrijpelijk of ontoereikend is dat dit leidt tot de conclusie dat sprake is van (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid van de rechter-commissaris
3.6.
De beslissing om geen informatie te verstrekken aan verzoeker moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Ook hiervoor geldt dat de juistheid van dergelijke beslissingen in beginsel niet door de wrakingskamer kan worden getoetst. Alleen als een procesbeslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid tegenover verzoeker, dan wel dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer overweegt dat uit de stukken blijkt dat de toetsing van het EAB in behandeling is bij de rechter te België. De wrakingskamer oordeelt, in het licht van die omstandigheid bezien, dat de motivering om geen informatie te verstrekken aan verzoeker niet zo onbegrijpelijk of ontoereikend is dat dit moet worden gezien als een blijk van vooringenomenheid of van het bestaan van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
3.7.
De beslissingen om verzoeker en getuige [getuige] niet te horen, zijn eveneens procesbeslissingen die geen grond kunnen vormen voor wraking. De wrakingskamer overweegt dat deze beslissingen zien op het feit dat de rechter-commissaris verzoeken van verzoeker niet in behandeling neemt, omdat de zaak onder de Belgische rechter is. De motivering van deze procesbeslissingen leidt niet tot het oordeel dat sprake is van (een objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid van de rechter-commissaris.
3.8.
De wrakingskamer is van oordeel dat ook alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien geen blijk geven van vooringenomenheid of de gerechtvaardigde vrees daarvoor. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het wrakingsverzoek ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter-commissaris waartegen het wrakingsverzoek is gericht, aan de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is, andere betrokken partijen, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16/27548 8-23 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. M.M. Janssen-Witteveen en mr. I.L. Gerrits als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. N.S. Stekkel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.