ECLI:NL:RBMNE:2024:4185

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
10873314 \ UC EXPL 24-207
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en arbeidsovereenkomst tussen werknemer en werkgever

In deze zaak vordert de eiser, als werknemer, betaling van loon van de gedaagde, een besloten vennootschap die glasvezelcontracten aanbiedt. De gedaagde betwist dat er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en dat de eiser werkzaamheden voor haar heeft verricht. De kantonrechter oordeelt echter dat er wel degelijk een arbeidsovereenkomst is ontstaan. De eiser mocht erop vertrouwen dat de persoon die de arbeidsovereenkomst namens de werkgever heeft aangeboden, bevoegd was om dit te doen. De eiser heeft voldoende bewijs geleverd dat zij werkzaamheden heeft verricht voor de gedaagde. De kantonrechter wijst de loonvordering toe, met uitzondering van de bonus, omdat niet kan worden vastgesteld dat hierover een overeenkomst is gesloten. De procedure omvat verschillende stukken, waaronder de dagvaarding en de conclusie van antwoord, en culminerend in de mondelinge behandeling op 15 mei 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde, ondanks haar betwisting, gebonden is aan de arbeidsovereenkomst die door de gemachtigde van de gedaagde is gesloten. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, vakantietoeslag, wettelijke verhoging en proceskosten. De vordering tot betaling van een bonus is afgewezen, omdat de eiser geen bewijs heeft geleverd van een bonusregeling. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10873314 UC EXPL 24-207 SGK/44740
Vonnis van 10 juli 2024
inzake
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H. Sala,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V., tevens handelend onder de naam [handelsnaam],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [handelsnaam] ,
gedaagde partij,
gemachtigde en tevens vertegenwoordiger: [gemachtigde] .
De kern van de zaak
In deze zaak vordert [eiser] , als werknemer betaling van loon. [handelsnaam] betwist echter dat zij als werkgever een arbeidsovereenkomst met haar heeft gesloten en dat [eiser] arbeid voor haar heeft verricht. De kantonrechter oordeelt dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. [eiser] mocht erop vertrouwen dat de persoon die haar de arbeidsovereenkomst namens de werkgever heeft aangeboden bevoegd was om dit te doen. Daarnaast heeft [eiser] voldoende aangetoond dat zij werkzaamheden heeft verricht voor [handelsnaam] . De vorderingen van [eiser] worden daarom toegewezen, met uitzondering van de bonus, omdat niet kan worden vastgesteld dat dat is overeengekomen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 januari 2024 met producties 1 tot en met 11;
  • de conclusie van antwoord van 13 februari 2024 met producties 1 en 2;
  • de brief van [handelsnaam] van 1 mei 2024 met productie 3;
  • de brief van [eiser] van 5 mei 2024;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de mondelinge behandeling van 15 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
  • de brief van [eiser] van 27 mei 2024 met een aanvulling op productie 2 en een extra productie 9;
  • het proces-verbaal van de civiele rolzitting van 12 juni 2024 met daarbij spreekaantekeningen van de zijde van [handelsnaam] ;
1.2.
De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.Waar het over gaat

2.1.
[handelsnaam] is een onderneming die glasvezelcontracten aanbiedt en één van de dochterbedrijven van [bedrijf] . Indirect enig bestuurder en aandeelhouder van [handelsnaam] is de gemachtigde van [handelsnaam] in deze procedure, [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ), die een eigen advocatenkantoor heeft.
[eiser] zocht een baan en heeft in november 2021 gereageerd op een vacature die [handelsnaam] heeft geplaatst in de online vacaturebank Indeed.
2.2.
[handelsnaam] heeft [A] (hierna: [A] ) ingehuurd om voor [handelsnaam] een salesplatform te maken en glasvezelabonnementen met afnemers te verkopen. [A] kreeg daarbij de beschikking over de digitale postbus van [handelsnaam] : [e-mailadres] .
2.3.
[A] heeft via e-mail en persoonlijk contact met [eiser] gehad. [A] heeft [eiser] vervolgens, nadat ze een introductietraining had gevolgd een arbeidsovereenkomst aangeboden. [eiser] stelt dat zij op die basis drie maanden werkzaamheden heeft verricht voor [handelsnaam] . Omdat zij het overeengekomen loon niet ontving, heeft zij haar werkzaamheden beëindigd op 28 februari 2022. [eiser] vordert in deze procedure betaling van het overeengekomen loon en de vakantietoeslag over de maanden december 2021 tot en met februari 2022 vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente. Daarnaast vordert zij een bonusuitkering van € 2.000,00.
2.4.
[handelsnaam] betwist dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Zij stelt geen medewerkers te hebben en uitsluitend te werken met wedeverkopers die op opdrachtbasis glasvezelcontracten verkopen. [handelsnaam] heeft [A] nooit toestemming gegeven om met [eiser] een arbeidsovereenkomst te sluiten.
[handelsnaam] betwist ook dat [eiser] werkzaamheden voor haar heeft verricht.

3.De beoordeling

Er is een arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen
3.1.
De kantonrechter oordeelt dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. [eiser] heeft voldoende onderbouwd gesteld dat [A] namens [handelsnaam] een arbeidsovereenkomst met haar heeft gesloten. [eiser] mocht erop vertrouwen dat [A] bevoegd was om dit te doen, zodat [handelsnaam] gebonden is aan de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter zal dit oordeel hierna toelichten.
[A] heeft een arbeidsovereenkomst met [eiser] gesloten
3.2.
[eiser] heeft een arbeidsovereenkomst overgelegd waarin is opgenomen dat tussen [eiser] als werknemer en [handelsnaam] als werkgever,
vertegenwoordigd door [A], een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, die aanvangt op 6 december 2021 en eindigt op 4 april 2022.
3.3.
[eiser] heeft gesteld dat de arbeidsovereenkomst die zij heeft overgelegd is geprint en getekend toen zij een afspraak had met [A] op het kantoor van [handelsnaam] aan de [adres 1] in [plaats 1] . Zij heeft daar nooit een kopie van gekregen en heeft daarom alleen een ongetekend exemplaar dat ze kan laten zien. Dat is de arbeidsovereenkomst die haar per mail is aangeboden door [A] . Dat [handelsnaam] [eiser] inderdaad een arbeidsovereenkomst heeft aangeboden volgt uit de volgende bewijsstukken die [eiser] heeft overgelegd:
 op 8 december 2021 heeft [A] een whatsappbericht naar [eiser] gestuurd met daarin: ”
Goedemorgen ik heb het contract klaar als je tijd hebt kun je me dan even bellen of als je wakker bent groetjes [B] van [handelsnaam]”;
 op 5 januari 2022 heeft [eiser] een e-mail ontvangen van [e-mailadres] – het e-mailadres waarmee [A] altijd mailde – met het onderwerp (“
ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR BEPAALDE TIJD”) en de inhoud (”
bij deze DE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR BEPAALDE TIJD”), wat impliceert dat bij de e-mail een arbeidsovereenkomst is gevoegd;
 Op 25 januari 2022 heeft [eiser] een e-mail ontvangen van [e-mailadres] met daarin “
Loop het nog even na, als het zo goed is, maak ik het op.”
3.4.
[handelsnaam] heeft niet gemotiveerd betwist dat [eiser] deze arbeidsovereenkomst heeft aangeboden en [eiser] daarmee akkoord is gegaan. Zij suggereert namelijk alleen dat [eiser] de overeenkomst zelf achteraf heeft opgesteld, maar legt geen bewijs over van wat er dan wel via de mail aan [eiser] zou zijn verzonden. De kantonrechter gaat er dus van uit dat de door [eiser] overgelegde arbeidsovereenkomst, een overeenkomst is die [A] met [eiser] heeft gesloten.
[handelsnaam] is aan de arbeidsovereenkomst gebonden
3.5.
[handelsnaam] stelt dat [A] niet bevoegd was om namens [handelsnaam] een arbeidsovereenkomst te sluiten. [gemachtigde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat [A] hem, vrij vertaald, luchtkastelen heeft verkocht en dat hij niets heeft waargemaakt van wat hij had gezegd te doen. [gemachtigde] heeft ook gezegd geen zicht te hebben gehad op het handelen van [A] . De kantonrechter wil dit aannemen, maar acht [handelsnaam] desondanks gebonden aan de arbeidsovereenkomst die [A] met [eiser] heeft gesloten, omdat een eventuele vertegenwoordigingsonbevoegdheid van [A] voor haar rekening en risico moet blijven. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
3.6.
Uit de wet en jurisprudentie volgt dat [handelsnaam] gebonden kan zijn aan onbevoegd verrichte rechtshandelingen als, in dit geval, [eiser] op grond van verklaringen of gedragingen van [handelsnaam] heeft aangenomen (en mocht aannemen) dat aan [A] een volmacht was verleend. [1] Dat is ook het geval als sprake is van feiten en omstandigheden die voor risico van [handelsnaam] komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. [2]
3.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter mocht [eiser] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat aan [A] een volmacht was verleend voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst. Daarbij zijn de volgende omstandigheden van belang.
3.7.1.
[gemachtigde] heeft [A] aangetrokken om feitelijk invulling te geven aan de bedrijfsvoering van [handelsnaam] . Niet gesteld of gebleken is dat zich iemand anders met de operationele bedrijfsvoering bezig hield en op papier is [gemachtigde] de enige indirect vertegenwoordigingsbevoegde persoon. [gemachtigde] heeft het mogelijk gemaakt dat [A] via de mailbox van [handelsnaam] contacten kon leggen met potentiële contractspartijen.
3.7.2.
[eiser] stelt dat zij na haar sollicitatie op een vacature van [handelsnaam] via de online vacaturebank Indeed, is uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek dat heeft plaatsgevonden op een kantoor in Loosdrecht, met twee personen, waaronder [A] . In dat kantoor was het logo van [handelsnaam] zichtbaar. Na het sollicitatiegesprek is zij door [A] per e-mail vanaf het e-mailadres [e-mailadres] uitgenodigd voor een training “
van onze producten, bij ons op kantoor te Loosdrecht”. De training werd verzorgd door [A] . [eiser] is vervolgens werkzaamheden gaan uitvoeren op een kantoor aan de [adres 2] in [plaats 2] , waarbij zij werd geïnstrueerd door [A] . Daarbij is haar een eigen visitekaartje van [handelsnaam] verstrekt en heeft zij haar eigen [handelsnaam] e-mailadres gekregen. Verder heeft alle communicatie rondom de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst plaatsgevonden met uitsluitend [A] en hij wordt in de arbeidsovereenkomst genoemd als vertegenwoordiger van [handelsnaam] . [handelsnaam] heeft een en ander niet gemotiveerd betwist.
3.8.
Waar het eigenlijk op neer komt is dat [handelsnaam] geen toezicht heeft gehouden op de uitvoering van de taken die zij aan [A] had gegeven en hem in het contact met [eiser] volledig de vrije hand heeft gelaten. Tijdens de mondelinge behandeling bleek namelijk dat [gemachtigde] , de enig bevoegde vertegenwoordiger van [handelsnaam] , eigenlijk geen idee had welke werkzaamheden [A] verrichtte en welke kantoorruimte hij daarvoor gebruikte ( [handelsnaam] stelt namelijk dat het kantoor in Loosdrecht haar niet bekend is) terwijl [handelsnaam] [A] kennelijk wel in de gelegenheid heeft gesteld om aan [handelsnaam] gelieerde kantoorruimte te gebruiken (het kantoor aan de [adres 2] in [plaats 2] blijkt namelijk de vestigingsplaats te zijn van een aandeelhouder van [handelsnaam] ). Verder is gebleken dat [handelsnaam] wat betreft de vervulling van de vacature waarop [eiser] had gereageerd – volgens [handelsnaam] voor verkopers, om op opdrachtbasis werkzaamheden te verrichten – meer verantwoordelijkheden bij [A] heeft gelegd. [A] heeft namelijk ook kunnen regelen dat met [C] een freelance overeenkomst is gesloten. Dat [handelsnaam] hierbij enige vinger aan de pols heeft gehouden, is niet gebleken. [handelsnaam] heeft [A] toestemming verleend om het e-mailadres [e-mailadres] (waarmee de correspondentie tussen [A] en [eiser] heeft plaatsgevonden en de arbeidsovereenkomst naar [eiser] is gemaild) te gebruiken, maar vervolgens heeft zij niet althans onvoldoende toezicht gehouden op het gebruik van dit e-mailadres, terwijl zij dit gemakkelijk wel had kunnen doen. [gemachtigde] had immers toegang had tot de mailbox van dit e-mailadres.
3.9.
Onder de gegeven omstandigheden is het gerechtvaardigd dat [handelsnaam] , in haar verhouding tot [eiser] , het risico draagt van de gestelde onbevoegde vertegenwoordiging door [A] . [handelsnaam] is dus gebonden aan de arbeidsovereenkomst waarop [eiser] haar loonvordering baseert.
[eiser] heeft arbeid verricht voor [handelsnaam]
3.10.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser] voldoende heeft aangetoond dat zij werkzaamheden heeft verricht voor [handelsnaam] .
3.11.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling gedetailleerd verteld wat haar werkzaamheden inhielden. Zo heeft zij actief klanten benaderd, het verkoopportaal ingericht en flows en templates aangemaakt. [eiser] heeft e-mails overgelegd waaruit volgt dat zij (concept)belscripts naar [A] stuurt. [eiser] heeft bovendien twee verklaringen overgelegd van [C] - die in dezelfde periode als [eiser] werkzaam was voor [handelsnaam] - waarin hij bevestigt dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht voor [handelsnaam] . Daarnaast staat vast dat [eiser] een e-mailadres en visitekaartje heeft gekregen van [handelsnaam] , wat een aanwijzing is dat zij werkzaamheden heeft verricht voor [handelsnaam] . [handelsnaam] heeft hier tegenover alleen maar betwist dat [eiser] werkzaamheden voor haar verricht, maar in het licht van dat wat [eiser] naar voren heeft gebracht is dat onvoldoende. Hiermee heeft [handelsnaam] onvoldoende weersproken dat [eiser] , zoals zij stelt, in de maanden december 2021 tot en met februari 2022 werkzaamheden heeft verricht voor [handelsnaam] .
[handelsnaam] moet achterstallig loon en vakantietoeslag betalen
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat [handelsnaam] het in de arbeidsovereenkomst genoemde brutoloon over de maanden december 2021 tot en met februari 2022 moet betalen vermeerderd met 8% vakantietoeslag. De kantonrechter zal [handelsnaam] veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 6.942,00 bruto aan achterstallig loon en € 555,36 aan vakantietoeslag, zoals door [eiser] ook gevorderd.
[handelsnaam] moet wettelijke verhoging betalen
3.13.
Omdat [handelsnaam] het loon en de vakantietoeslag over de maanden december 2021 tot en met februari 2022 te laat heeft betaald, is zij hierover de wettelijk verhoging verschuldigd vanaf de vierde dag na de dag waarop de betaling had moeten plaatsvinden. Gelet op de verstreken tijd bedraagt de verschuldigde wettelijke verhoging inmiddels 50%. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de wettelijk verhoging te matigen. De kantonrechter zal [handelsnaam] daarom veroordelen tot het betalen van € 3.748,68 aan wettelijk verhoging, zoals door [eiser] gevorderd.
[handelsnaam] moet wettelijke rente betalen
3.14.
De wettelijke rente over het te laat betaalde loon en de vakantietoeslag is ook toewijsbaar en zal worden toegewezen zoals gevorderd vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
De gevorderde dwangsom wordt afgewezen
3.15.
[eiser] vordert in de stukken die zij na de mondelinge behandeling heeft overgelegd om [handelsnaam] een dwangsom op te leggen van € 1.000,00 per dag, als [handelsnaam] niet aan de veroordelingen voldoet. Deze vordering wordt afgewezen, omdat een dwangsom niet kan worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom. [3]
De gevorderde bonusuitkering wordt afgewezen
3.16.
De vordering tot betaling van een bonusuitkering van € 2.000,00 wordt ook afgewezen. Uit de arbeidsovereenkomst volgt slechts dat [eiser] aanspraak kán maken op een bonus. De voorwaarden om voor een bonusregeling in aanmerking te komen en de hoogte daarvan zijn vastgelegd in een aparte bonusregeling, maar [eiser] heeft geen aparte bonusregeling overgelegd. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat [eiser] aanspraak heeft op een bonusuitkering, laat staan van € 2.000,00. Dit volgt ook niet uit de verklaring van [C] .
[handelsnaam] moet de proceskosten betalen
3.17.
[handelsnaam] is (grotendeels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 1.015,00 (2,5 punten x tarief € 406,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.237,00
Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, wordt [handelsnaam] niet veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten.
3.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.19.
De kantonrechter zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door [eiser] is gevraagd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [handelsnaam] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 7.497,36, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek als niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan deze veroordeling is voldaan;
4.2.
veroordeelt [handelsnaam] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.748,68 aan wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek;
4.3.
veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.237,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
4.4.
veroordeelt [handelsnaam] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.

Voetnoten

1.Artikel 3:61 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Dit heeft de Hoge Raad bepaald in het arrest van 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671 (ING / Bera) en later ook in HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT4790, NJ 2012/389 en HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4909, NJ 2012/390 (https://www.inview.nl/document/id091cdc22693547c88e955784643a8017))
3.Dit volgt uit artikel 611a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering