ECLI:NL:RBMNE:2024:4161

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
UTR 24/579-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing WIA-aanvraag en motiveringsgebrek door Uwv

In deze tussenuitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar WIA-aanvraag door het Uwv. De rechtbank constateert dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) geen rekening is gehouden met de noodzaak voor eiseres om tijdens een werkdag een uur te rusten. Eiseres, die voorheen als kantinemedewerker werkte, had zich ziekgemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Na afloop van de wachttijd heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn beslissing. De rechtbank oordeelt dat het Uwv in de bezwaarfase niet heeft gekeken naar de verslechtering van de gezondheid van eiseres na de datum in geding, wat volgens de rechtbank niet juist is. De rechtbank stelt het Uwv in de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan, inclusief die over proceskosten en schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/579-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. van den Os),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas).

Inleiding

1. In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een WIA [1] -uitkering.
2. Eiseres is voor het laatst werkzaam geweest als kantinemedewerker bij [bedrijf] B.V. voor gemiddeld 30,28 uur per week. Nadat haar dienstverband was geëindigd op 13 januari 2020, ontving eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 5 augustus 2020 heeft eiseres zich ziekgemeld in verband met lichamelijke en psychische klachten, waarna eiseres van het Uwv een uitkering heeft ontvangen op grond van de Ziektewet ontving gedurende 104 weken. Per einde wachttijd heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd bij het Uwv.
3. Naar aanleiding van de WIA-aanvraag heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft onderzoek gedaan naar de arbeidsbeperkingen van eiseres en deze neergelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens het maatmaninkomen van eiseres vastgesteld. Dat is het inkomen dat eiseres had kunnen verdienen als zij niet door ziekte was uitgevallen. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige drie functies geselecteerd die eiseres, ondanks haar beperkingen, nog zou kunnen doen. Door het uurloon in de middelste functie te vergelijken met het maatmanloon heeft de arbeidsdeskundige berekend dat eiseres voor 0% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage minder is dan 35% heeft het Uwv beslist dat eiseres per 3 augustus 2022 (het einde van de wachttijd) geen recht heeft op een WIA-uitkering.
4. Eiseres heeft tegen de weigering van de WIA-uitkering bezwaar gemaakt. In bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet aanleiding om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiseres per einde wachttijd. Dit heeft geleid tot de gewijzigde FML van 21 november 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de geduide functies laten vervallen omdat de belastbaarheid van eiseres in deze functies wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft drie andere functies geduid. Vervolgens concludeert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de hand van deze nieuwe functies dat eiseres 19,03% arbeidsongeschikt is in plaats van 0%. Omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage nog steeds minder is dan 35% heeft het Uwv met de beslissing op bezwaar van 12 december 2023 (het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard en de weigering van de WIA-uitkering in stand gelaten.
5. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
6. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft vervolgens een aanvullend beroepschrift ingediend. Daarna heeft het Uwv een aanvullend verweerschrift met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 mei 2024 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 mei 2024 ingediend.
7. De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2024 op zitting behandeld. Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

8. Eiseres vindt dat zij meer beperkt is per einde wachttijd en dat de geselecteerde functies haar belastbaarheid overschrijden. Daarnaast heeft het Uwv volgens eiseres ten onrechte in de bezwaarfase niet beoordeeld of eiseres vanaf 23 oktober 2022 in aanmerking komt voor een WIA-uitkering vanwege verslechtering van haar gezondheid. Het Uwv blijft bij het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat eiseres per einde wachttijd niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Volgens het Uwv is terecht niet beoordeeld of eiseres per 23 oktober 2022 wel in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.

Beoordeling van het geschil

9. De rechtbank moet aan de hand van de beroepsgronden van eiseres beoordelen of het bestreden besluit in stand kan blijven. Dit betekent dat de rechtbank zal beoordelen of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres’ gezondheidsklachten en de beperkingen die daaruit voortvloeien per 3 augustus 2022 (einde wachttijd) leiden tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% zodat eiseres niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Daarnaast moet de rechtbank beoordelen of het Uwv terecht niet heeft gekeken of eiseres per 23 oktober 2022 vanwege een verslechterde gezondheid in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Daar zal de rechtbank eerst op ingaan.
Had het Uwv een WIA-beoordeling per 23 oktober 2022 moeten uitvoeren?
10. Eiseres vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar haar verslechterde gezondheidssituatie per 23 oktober 2022 had moeten kijken, de dag dat haar man werd opgenomen in het ziekenhuis, omdat eerder de medische situatie van na de datum in geding juist bewust is meegewogen bij de beoordeling door de primaire verzekeringsarts. Volgens eiseres lag een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid, waarop het Uwv in het verweerschrift heeft gewezen, na ontvangst van het primaire besluit helemaal niet voor de hand omdat de medische situatie per 23 oktober 2022 door de primaire verzekeringsarts al was meegewogen.
11. De rechtbank ziet dat de primaire arts de medische belastbaarheid per einde wachttijd van 2 augustus 2022 heeft beoordeeld, maar daarbij ook heeft gekeken naar de (medische) situatie van eiseres van na de datum in geding, waaronder de rouwreactie van eiseres die per datum spreekuur van 6 februari 2023 is gediagnosticeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar toegelicht dat de beoordeling van de belastbaarheid is gericht op de datum in geding, namelijk 3 augustus 2022, het einde van de wachttijd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 november 2023 uitgelegd dat eiseres enkele maanden na het einde van de wachttijd ingrijpende life events heeft meegemaakt omdat haar man ernstig ziek was en is overleden, en dat dit heeft geleid tot een rouwreactie, slaapproblematiek en verminderde concentratie, waarbij ook niet is uitgesloten dat de ervaren fysieke klachten ook zijn toegenomen. Toen is eiseres ook gestart met slaapmedicatie. Ondanks dat het voor eiseres een zeer moeilijke en belastende periode is, kan dit volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet worden meegenomen omdat dit enkele maanden na de datum in geding heeft plaatsgevonden. Daarom zijn een tweetal aanvullende beperkingen die de primaire verzekeringsarts had aangenomen vanwege de rouwreactie en een beperking ten gevolge van de bijwerkingen van de slaapmedicatie uit de FML verwijderd.
11.1.
De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht niet bij de beoordeling per einde wachttijd de medische situatie van na het einde van de wachttijd heeft betrokken. Het is niet in geschil dat eiseres zich op 5 augustus 2020 heeft ziekgemeld. Op grond van artikel 23, tweede lid, van de Wet WIA is de wachttijd van 104 weken toen begonnen en daarmee is de wachttijd geëindigd op 3 augustus 2022. Voor de beoordeling van de WIA-aanvraag moet dus worden gekeken naar de beperkingen en de gezondheidssituatie van eiseres op die datum. Het is verder zo dat een primair besluit in bezwaar in volle omvang wordt heroverwogen. [2] De heroverweging biedt het bestuursorgaan de gelegenheid fouten te herstellen. Dat geldt ook voor onjuistheden in de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dus terecht, in afwijking van de primaire verzekeringsarts, niet bij het vaststellen van de beperkingen de gezondheidssituatie van eiseres na 3 augustus 2022 betrokken.
11.2.
Het standpunt van eiseres kan ook zo worden begrepen dat zij vindt dat het Uwv in deze zaak had moeten beoordelen of alsnog per 23 oktober 2022 recht is ontstaan op een WGA-uitkering op grond van artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA (Amber-beoordeling), maar daartoe was het Uwv naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden in deze zaak. Daar betrekt de rechtbank bij dat het Uwv alleen verplicht is een Amber-beoordeling uit te voeren als daartoe een aanvraag is gedaan. [3] Zo’n aanvraag moet ook schriftelijk zijn gedaan. [4] De rechtbank constateert op basis van de gedingstukken dat die aanvraag er niet is. De rechtbank ziet wel dat eiseres zich op 4 maart 2024, dus na het bestreden besluit, heeft ziekgemeld bij het Uwv per 24 oktober 2022, waarna aan haar een ZW-uitkering is toegekend. De rechtbank is het met het Uwv eens dat deze ziekmelding niet gezien moet worden als een verzoek om een Amber-beoordeling. Op de zitting heeft eiseres verder aangegeven dat haar gezondheidssituatie na 24 oktober 2022 nog meer is verslechterd. De rechtbank geeft eiseres daarom in overweging om een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid in te dienen bij het Uwv, zodat dit alsnog door het Uwv kan worden beoordeeld.
Heeft het Uwv terecht de WIA-uitkering per einde wachttijd afgewezen?
De zorgvuldigheid van de besluitvorming
12. De vereisten waaraan de besluitvorming van het Uwv moet voldoen, vloeien voort uit de Algemene wet bestuursrecht en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb). Rapporten van verzekeringsartsen moeten blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en moeten deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. Als een rapport van een verzekeringsarts niet voldoet aan de kwaliteitseisen die in artikel 4 van het Sb zijn neergelegd, kan het bestreden besluit alleen al om die reden geen stand houden.
13. Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Daarbij is het volgende van belang. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 7 februari 2023 blijkt dat het dossier is bestudeerd en dat eiseres op 6 februari 2023 is gezien op een spreekuur. Tijdens het spreekuur heeft de verzekeringsarts een uitgebreide anamnese afgenomen, waarbij haar lichamelijke belemmeringen zijn uitgevraagd en is eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht. De bevindingen van de verzekeringsarts op basis van deze onderzoeken staan inzichtelijk weergegeven in het rapport. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier en de informatie die in bezwaar is verkregen bestuurd en de hoorzitting van 21 november 2023 bijgewoond. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdens de hoorzitting ook vragen heeft gesteld aan eiseres over onder meer haar medicatie, schouder- en handklachten en rustbehoefte, een indruk van de psyche van eiseres gevormd en aansluitend de handen van eiseres onderzocht. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 21 november 2024 inzichtelijk en logisch heeft gemotiveerd waarom bij de vaststelling van de belastbaarheid op bepaalde punten is afgeweken van het medisch oordeel van de primaire verzekeringsarts.
De juistheid van het medisch oordeel
14. Ter beantwoording van de vraag of het medisch oordeel van het Uwv wordt gevolgd, beoordeelt de rechtbank of eiseres met wat zij heeft aangevoerd, twijfel heeft doen ontstaan aan de juistheid van de beoordeling.
14.1.
Eiseres geeft aan dat zij op de datum in geding ook al vermoeidheidsklachten en slaapproblemen had en overdag moest rusten. Daarom moet een verdergaande urenbeperking worden aangenomen en kan zij niet ’s avonds werken of werk doen met onregelmatige werktijden. Op de zitting heeft eiseres nog toegelicht dat zij tussen 12 uur en 2 uur ’s middags ligt en slaapt, dat staat ook in het dagverhaal van de primaire verzekeringsarts. Volgens eiseres is er, omdat de functies 6 uur aaneengesloten zal zijn, daarom onvoldoende rekening gehouden met de tussentijdse recuperatiebehoefte.
14.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 november 2023 toegelicht waarom een urenbeperking van 6 uur per dag aan de orde is. Onder meer wordt uitgelegd dat eiseres een pijnsyndroom heeft, de pijn veel energie vergt en eiseres een recuperatiebehoefte ervaart van dagelijks 1 uur. Omdat bij pijnsyndromen bekend is dat zij veel energie vergen en de claim consistent over komt, is vanwege de recuperatiebehoefte een maximale urenbelasting van 6 uur aangehouden, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is deze urenbeperking conform de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (de Standaard).
14.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de geclaimde beperking voor ’s avonds werken en onregelmatige werktijden toegelicht dat er geen medische noodzaak bestaat om daarvoor een aanvullende beperking te stellen. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen, omdat eiseres geen medische stukken heeft overgelegd waaruit die noodzaak mogelijk wel zou kunnen blijken.
14.4.
De recuperatiebehoefte van 1 uur die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is geconstateerd strookt naar het oordeel van de rechtbank met de rustbehoefte die eiseres tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft genoemd, maar ook met het dagverhaal en de anamnese zoals door de primaire verzekeringsarts is opgeschreven in zijn rapport van 7 februari 2023. Bij de anamnese staat genoemd dat eiseres een uurtje overdag slaapt en bij het dagverhaal dat eiseres ’s middags ongeveer een uur slaapt. Anders dan eiseres aangeeft ziet de rechtbank niet terug in het rapport van de primaire verzekeringsarts dat eiseres 2 uur lang ligt en/of slaapt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep had uit moeten gaan van een rustbehoefte van 2 uur per dag.
14.5.
De rechtbank vindt het echter onduidelijk waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in de FML heeft opgenomen dat eiseres tijdens de werkdag een uur moet rusten. Die toelichting is wel nodig. In het dagverhaal van eiseres komt naar voren dat zij in de middag (dus midden op de werkdag) een dutje doet en de verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt die recuperatiebehoefte plausibel. Op de zitting is besproken dat het mogelijk is om bij de urenbeperking rekening te houden met een rustbehoefte midden op de dag, en dat dat ook gevolgen kan hebben voor de arbeidskundige beoordeling. Dit punt is onvoldoende toegelicht. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank legt hierna onder 16. uit wat de gevolgen hiervan zijn. Zij zal eerst de andere medische beroepsgronden van eiseres beoordelen.
14.6.
Eiseres vindt dat verdergaande fysieke beperkingen aan de orde zijn. Eiseres geeft aan vanwege de pijn aan haar rug en heupen maximaal een half uur achter elkaar te kunnen zitten en niet, zoals aangenomen, een uur achtereen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 21 november 2022 uitgelegd dat er voor fibromyalgie en beginnende artrose geen contra—indicatie bestaat om het lichaam fysiek licht te belasten, maar dat er wel rekening moet worden gehouden met overbelasting. Ten aanzien van het zitten is aangenomen dat eiseres een uur achtereen kan zitten, mits eiseres kortdurend kan vertreden. Als eiseres kortdurend kan vertreden dat is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien de onderliggende aandoeningen geen aanleiding voor een verdergaande beperking op dit vlak. Dat eiseres aangeeft verdergaand beperkt te zijn, is onvoldoende reden om aan te nemen dat deze beperking niet voldoende is. Van belang is immers niet alleen wat eiseres ervaart, maar wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. Omdat eiseres geen medische informatie heeft ingebracht of heeft gewezen op informatie in het dossier waaruit blijkt dat het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit punt niet klopt, is er geen reden om aan te nemen dat deze beperking niet voldoende is.
14.7.
Daarnaast is volgens eiseres anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangeeft wel sprake van grote krachtsvermindering in de handen en moeten diverse beperkingen in op het item hand- en vingergebruik (4.3.) als gevolg van de fibromyalgie en artrose worden aangenomen.
14.8.
De rechtbank volgt eiseres daarin niet, omdat zij haar standpunt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende heeft onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn bevinding dat geen sprake is van grote krachtsvermindering (MRC 4) gebaseerd op eigen lichamelijk onderzoek en de rechtbank ziet – met de verzekeringsarts bezwaar en beroep – dat ook de primaire verzekeringsarts geen evidente afwijkingen in knijpkracht heeft geobjectiveerd. Dat wel sprake is van een grote krachtsvermindering heeft eiseres niet onderbouwd met medische gegevens. Volgens eiseres kan de grote krachtsvermindering worden afgeleid uit het feit dat een beperking voor krachtige schroefbewegingen (bijvoorbeeld potjes openen) maken is aangenomen. Eiseres betrekt daarbij dat in het CBBS Handboek bij item 4.6. (schroefbewegingen met hand en arm) staat vermeld dat er een relatie kan zijn met item 4.3. Eiseres ziet verder steun voor haar standpunt dat sprake is van beperkingen op het item hand- en vingergebruik in de bevinding van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij lichamelijk onderzoek dat haar pincetgreep niet heel krachtig is, zij een verminderd gevoel heeft en de spreiding van de rechter pink wat moeizamer gaat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op de standpunten van eiseres gereageerd in het rapport van 14 mei 2024. Hij is het met eiseres eens dat volgens het CBBS Handboek een relatie tussen beide items kan bestaan, maar er is niet zonder meer een één op één relatie tussen deze beperkingen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bestaat er in het geval van eiseres geen medische aanleiding om meer beperkingen aan te nemen, ook omdat eiseres geen aanvullende medische gegevens naar voren heeft gebracht op basis waarvan anders geconcludeerd kan worden. Daarnaast is de belasting van een krachtige én frequente schroefbeweging veel hoger dan alleen een knijp/grijpkrachtbeweging. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er verder geen klinische relevantie voor de belastbaarheid vanwege de moeizamer te spreiden pink en ook niet voor het verminderde gevoel, omdat er geen sprake is van afwezigheid van tastzin. Verder was de fijne motoriek in orde bij het lichamelijk onderzoek dat door de primaire verzekeringsarts is uitgevoerd en is het feit dat de pincetgreep niet heel krachtig was nog geen aanleiding om een beperking van de pincetgreep aan te nemen, omdat deze greep wel normaal mogelijk was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze argumenten van eiseres overtuigend weerlegd.
De juistheid van het arbeidsdeskundig oordeel
15. Eiseres heeft in haar beroepschrift toegelicht dat de functies haar belastbaarheid overschrijden. Zij heeft daarbij per functie uiteengezet op welke punten de overschrijding ziet. Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat de beperkingen zoals opgenomen in de FML strikt genomen zullen passen bij de functies die zin geselecteerd. De rechtbank begrijpt daarmee dat eiseres het niet oneens is met de arbeidskundige beoordeling, uitgaande van de belastbaarheid zoals in de FML opgenomen. Omdat het nog niet duidelijk is of de urenbeperking juist in de FML is opgenomen, kan op dit moment niet worden vastgesteld dat de geselecteerde functies passend zijn.

Conclusie en gevolgen

16. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gemotiveerd waarom in de FML geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat eiseres tijdens een werkdag een uur moet rusten. Die toelichting is wel nodig, omdat in het dagverhaal van eiseres naar voren komt dat zij in de middag (dus midden op de werkdag) een dutje doet en de verzekeringsarts bezwaar en beroep die recuperatiebehoefte plausibel vindt. Dit maakt dat het bestreden besluit gebrekkig tot stand is gekomen. [5] De rechtbank doet daarom tussenuitspraak en stelt het Uwv in de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. [6] Dit kan met een aanvullende motivering of (voor zover nodig) met een nieuw besluit op bezwaar na of tegelijkertijd met de intrekking van het bestreden besluit. Als het Uwv tot de conclusie komt dat in de FML rekening moet worden gehouden met de rusttijd van een uur per dag, dan moet het Uwv ook onderzoeken wat dat betekent voor de geselecteerde functies.
17. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als het Uwv geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen moet hij dat zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank laten weten.
18. Als het Uwv gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen om daar binnen vier weken op te reageren. In beginsel, ook in de situatie waarin het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting einduitspraak doen in de zaak. Vanwege de goede procesorde zal de rechtbank het partijen in beginsel niet toestaan om na de tussenuitspraak nieuwe geschilpunten of beroepsgronden aan de orde te stellen.
19. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan. Dat betekent dat zij over overige beroepsgronden, de proceskosten en het griffierecht, en het schadeverzoek van eiser (vergoeding van wettelijke rente) nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
 stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, de zorgvuldigheidsgebreken te herstellen, met inachtneming van wat de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen, of, om binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen dat hij geen gebruik maakt van de herstelmogelijkheid;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.WIA staat voor Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Dit volgt uit artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:648 en vergelijk de uitspraak van de CRvB van 30 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU6829.
4.Dit volgt uit artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen.
6.Met toepassing van artikel 8:51a van de Awb.