In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de toekenning van een WGA-uitkering. Appellante had zich op 7 mei 2014 ziek gemeld met psychische klachten en had in 2016 een WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had aanvankelijk geweigerd deze uitkering toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Na een nieuwe ziekmelding op 18 november 2016, heeft appellante in 2018 opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft vastgesteld dat er sprake was van een Amber-situatie, wat betekent dat er binnen vijf jaar na de eerdere beoordeling opnieuw gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid was vastgesteld als gevolg van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er sprake was van een Amber-situatie. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde hieraan toe dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had onderbouwd dat de ziekmelding van appellante op 18 november 2016 verband hield met een toename van psychische klachten. De Raad bevestigde dat de WGA-uitkering terecht per 18 november 2016 was toegekend en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier aanwezig.