ECLI:NL:RBMNE:2024:4034

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
UTR 24/240
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent de omgevingsvergunning voor de aanleg van een padelbaan

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de omgevingsvergunning voor de aanleg van een padelbaan. De vergunninghouder had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verdiept aanleggen van een al vergunde padelbaan. De rechtbank oordeelt dat de nieuwe aanvraag niet slechts betrekking heeft op het verdiept aanleggen, maar op het geheel van de aanleg van de padelbaan. Dit betekent dat eisers, die bezwaar hebben gemaakt tegen de tweede omgevingsvergunning, wel degelijk procesbelang hebben. De rechtbank vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Blaricum, dat het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk had verklaard, en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/240

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: O.V. Wilkens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. S. Paffen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder 1]uit [woonplaats], vergunninghouder
(gemachtigde: mr. J.C. Ellerman).

Inleiding

Vergunninghouder wil in zijn achtertuin op het perceel [adres] in [woonplaats] (het perceel) een padelbaan realiseren en heeft daarvoor een omgevingsvergunning aangevraagd. Met het besluit van 20 januari 2022 heeft het college de gevraagde vergunning aan vergunninghouder verleend (eerste omgevingsvergunning).
Eisers wonen aan de [adres] in [woonplaats], schuin tegenover het perceel van vergunninghouder en zij zijn het niet eens met de aanleg van de padelbaan. Tegen het besluit van 20 januari 2022 hebben diverse andere omwonenden bezwaar gemaakt. Tegen het besluit op bezwaar van 2 maart 2022 gericht aan een deel van de bezwaarmakers hebben eisers beroep ingesteld. Dit beroep is door deze rechtbank niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers geen bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van 20 januari 2022. [1]
Op 6 maart 2023 heeft vergunninghouder een aanvulling op de eerdere vergunningaanvraag bij het college ingediend. Vergunninghouder heeft verzocht om de reeds vergunde padelbaan 2,5 meter dieper te mogen aanleggen om geluidshinder te beperken. Met het primaire besluit van 11 mei 2023 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend (tweede omgevingsvergunning). De padelbaan is inmiddels verdiept aangelegd op het perceel.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de tweede omgevingsvergunning. Met het bestreden besluit van 6 december 2023 heeft het college dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het college is niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar van eisers.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 29 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser [eiser] en zijn gemachtigde waren daarbij aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [A]. Vergunninghouder was ook aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door geluidsdeskundige [vergunninghouder 2].

Beoordeling door de rechtbank

1. Het gaat in deze zaak alleen om de vraag of het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk.
2. De rechtbank is van oordeel dat het college het bezwaar van eisers ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Het college heeft het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat de in bezwaar aangevoerde gronden zich richten tegen de padelbaan zelf en niet tegen het verdiept aanleggen daarvan. Eisers hebben volgens het college daarom geen procesbelang, aangezien de eerste omgevingsvergunning, voor het aanleggen van de niet-verdiepte padelbaan, hier niet ter discussie staat.
4. Eisers vinden dat zij wel procesbelang hebben. De aanvulling van de aanvraag van 6 maart 2023 is geen wijziging van ondergeschikte aard en moest dus als een nieuwe aanvraag worden gezien, die opnieuw getoetst moest worden aan het geldende bestemmingsplan. Bovendien is het college er ten onrechte vanuit gegaan dat de eerste omgevingsvergunning onherroepelijk was. De beroepszaak van een andere omwonende is namelijk nog in behandeling bij deze rechtbank (zaaknummer UTR 23/4646).
5. De rechtbank stelt vast dat in de beroepszaak waarnaar eiser verwijst inmiddels uitspraak is gedaan [2] en dat tegen die uitspraak geen hoger beroep is ingesteld. Hoewel die uitspraak niet precies dezelfde casus betreft, is in die uitspraak onder overweging 7 wel een oordeel gegeven over de samenhang tussen de hier voorliggende twee omgevingsvergunningen. Dat oordeel houdt in dat de tweede omgevingsvergunning is verleend op grond van een nieuwe aanvraag voor een bouwplan dat niet slechts een wijziging van ondergeschikte aard ten opzichte van het eerste bouwplan inhoudt. De rechtbank heeft geoordeeld dat er dus geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit oordeel staat in rechte vast en kan in deze zaak dus niet opnieuw ter discussie worden gesteld.
6. Vervolgens komt de vraag aan de orde wat dat oordeel betekent voor deze zaak. Zoals op de zitting toegelicht, heeft de nieuwe aanvraag volgens het college alleen betrekking op het 2,5 meter verdiept aanleggen van de al vergunde padelbaan. De rechtbank kan het college hierin echter niet volgen. De bouw van de padelbaan en de diepte waarop deze wordt gerealiseerd, kunnen niet los van elkaar worden gezien. De nieuwe aanvraag heeft dan ook betrekking op het geheel: bouwen van de padelbaan én verdiept aanleggen. Gelet hierop kunnen eisers in bezwaar ook weer de bouw van de padelbaan ter discussie stellen.
7. De conclusie van het college dat eisers geen procesbelang hebben in bezwaar, omdat de bezwaargronden zich niet richten tegen het verdiept aanleggen van de padelbaan, kan daarom geen standhouden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Het college heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit van 6 december 2023 wordt daarom vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de zaak definitief te beslechten, omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar van eisers. Dat is spijtig, maar kan niet anders omdat het aan het college is om alsnog inhoudelijk te beslissen op het bezwaar van eisers tegen het besluit van 11 mei 2023. Daarom bepaalt de rechtbank dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Concreet betekent dit dat het college de gronden van bezwaar inhoudelijk zal moeten beoordelen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,-, omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 6 december 2023;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ourahma, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 22 juni 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:3399.
2.Uitspraak van 1 februari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:454.