ECLI:NL:RBMNE:2024:3918

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
23/2877
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar verkeersbesluit parkeerverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar tegen een verkeersbesluit. Het verkeersbesluit, genomen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein op 4 oktober 2022, betrof het instellen van een parkeerverbod in een deel van de [straat] in [woonplaats]. Eiser, die in de betreffende straat woont, stelde dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat het parkeerverbod directe gevolgen heeft voor zijn woonsituatie en het gebruik van zijn elektrische auto en laadpaal. De rechtbank heeft op 26 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat eiser een bijzonder, individueel belang heeft bij het verkeersbesluit dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. Eiser kan niet meer voor zijn huis parkeren en heeft onvoldoende ruimte op eigen terrein om zijn auto te stallen. Bovendien heeft hij geïnvesteerd in een elektrische laadpaal, waarvan hij door het parkeerverbod geen gebruik kan maken. De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had verklaard, en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van belanghebbende in het bestuursrecht, en dat niet iedere weggebruiker automatisch als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft de noodzaak van een individuele beoordeling van de belangen van de betrokkenen onderstreept, vooral in situaties waar verkeersbesluiten directe gevolgen hebben voor de woon- en leefsituatie van de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2877

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein

(gemachtigde: mr. J.J. Vogel).

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar ingediend tegen een verkeersbesluit.
1.1.
Bij besluit van 4 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder een verkeersbesluit genomen over het instellen van een parkeerverbod in een deel van de [straat] in [woonplaats].
1.2.
Met het bestreden besluit van 20 april 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen dat verkeersbesluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen belanghebbende is. [1]
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Wat is het standpunt van eiser in beroep?
2. Eiser betwist dat hij geen belanghebbende is bij het verkeersbesluit. Eiser voert aan dat hij een eigen en persoonlijk en rechtstreeks belang heeft bij het bestreden besluit waarmee hij zich voldoende onderscheidt van anderen. Eiser kan niet meer vrijelijk parkeren in de straat waar hij woont. Hij heeft bovendien geïnvesteerd in een elektrische auto en in een elektrische laadpaal. Door het parkeerverbod kan hij van de laadpaal geen gebruik maken en moet hij gebruik maken van een publieke laadpaal, waardoor hij extra kosten heeft. De dichtstbijzijnde publieke laadpaal staat bovendien 15 minuten verderop, terwijl eiser voor zijn werk in geval van een calamiteit snel ter plekke moet zijn. Eiser verwacht dat het parkeerverbod ook tot waardevermindering van zijn woning zal leiden. Eiser heeft op zitting nog toegelicht dat hij over onvoldoende ruimte beschikt om te parkeren op eigen terrein. Alleen de kleine auto van zijn partner kan worden geparkeerd op de oprit, maar zijn eigen auto niet.
Wat vindt verweerder in beroep?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen belanghebbende is bij het verkeersbesluit. Eiser zal door het verkeersbesluit geen specifieke negatieve gevolgen ervaren in zijn woonsituatie. Eiser heeft niet aangetoond dat hij zich privé van andere weggebruikers kan onderscheiden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft verweerder eiser ten onrechte niet aangemerkt als belanghebbende?
4. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Op grond van artikel 7:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken en beroep instellen bij de bestuursrechter.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] is met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere begrenzing beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om tegen een verkeersbesluit beroep open te stellen voor een ieder. Bij verkeersbesluiten moet dan ook van geval tot geval worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken. [3] Hier is slechts sprake van als een persoon een bijzonder, individueel belang heeft bij het verkeersbesluit dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. [4] Daarnaast volgt uit vaste rechtspraak dat de omstandigheid dat een persoon regelmatig gebruikmaakt van een weggedeelte waar het verkeersbesluit over gaat, onvoldoende is om aan te nemen dat zijn belang zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere bewoners en weggebruikers. [5] Verder volgt uit de rechtspraak van de Afdeling dat als een verkeersbesluit directe gevolgen heeft voor het aantal verkeersbewegingen ter plaatse van de woning/het bedrijf van een bezwaarmaker, deze kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het verkeersbesluit. [6]
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser een bijzonder, individueel belang heeft bij het verkeersbesluit dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. Eiser is woonachting aan de [straat], en kan door het parkeerverbod niet meer op straat voor zijn huis parkeren. Daarbij komt dat eiser onvoldoende ruimte heeft om beide auto’s te parkeren op eigen grond en hij een elektrische laadpaal heeft geïnstalleerd waarvan hij geen/nog maar beperkt gebruik kan maken en hij voor het opladen van zijn elektrische auto gebruik moet maken van publieke laadpaal op een loopafstand van 15 minuten. Zoals eiser heeft toegelicht is dit voor hem niet wenselijk, omdat hij voor het bedrijf waarvoor hij werkt, in geval van calamiteiten, zo snel mogelijk op locatie aanwezig moet zijn. Verder kan het parkeerverbod leiden tot een waardedaling van zijn woning. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het beroep van eiser slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd is met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Verweerder heeft ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder dient de inhoudelijke bezwaren van eiser tegen het parkeerverbod immers alsnog te beoordelen en hem daarover mogelijk opnieuw te horen nu de hoorzitting die in bezwaar heeft plaatsgevonden slechts de ontvankelijkheid betrof en niet de inhoudelijke bezwaren van eiser.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 april 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Ait-Imchi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2597.
3.Uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI0789; uitspraak van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:506 en uitspraak van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1541.
4.Uitspraak van de Afdeling van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1316.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1316.
6.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 14 december 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU7945, 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2597, en 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1489.