ECLI:NL:RBMNE:2024:3862

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
10878697
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van een verstekvonnis inzake bruidsgave en de toepassing van Iraans recht

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van een huwelijk dat in 1987 in Iran is gesloten, vordert de vrouw de overhandiging van een bruidsgave van 25 gouden munten, zoals vastgelegd in de huwelijksakte. Na de scheiding in 2000 heeft de Iraanse rechter de vordering van de vrouw toegewezen, maar de man weigert te betalen en stelt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om hierover te oordelen. De kantonrechter in Utrecht heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de vordering van de vrouw naar Iraans recht moet worden beoordeeld, aangezien het huwelijkscontract in Iran is opgesteld en beide partijen de Iraanse nationaliteit bezitten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de man tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis en dat de vordering van de vrouw toewijsbaar is. De kantonrechter heeft het verstekvonnis bekrachtigd en de man veroordeeld om de bruidsgave of de waarde daarvan te betalen, vastgesteld op € 13.045,00. Tevens is de man veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10878697 UC EXPL 24-302 WMB/61313
Vonnis van 5 juni 2024
in de zaak van
[opposant],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij in het verzet,
oorspronkelijk gedaagde partij,
hierna te noemen: [opposant] ,
gemachtigde: mr. R. Bagasrawalla,
tegen
[geopposeerde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij in het verzet,
oorspronkelijk eisende partij,
hierna te noemen: [geopposeerde] ,
gemachtigde: mr. D. Rezaie.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verstekvonnis van 1 november 2023 met kenmerk 10611429 UC EXPL 23-4859;
- de verzetdagvaarding van 8 december 2023 met producties;
- het herstelexploot van 12 december 2023;
- het herstelexploot van 9 januari 2023;
- de akte overlegging productie van 13 mei 2024 van [opposant] ;
1.2.
Op 27 mei 2024 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Op de zitting is [opposant] zelf niet verschenen, maar alleen zijn gemachtigde, mr. Bagasrawalla, die namens hem het woord heeft gevoerd. [geopposeerde] is verschenen samen met haar gemachtigde, mr. Rezaie, en een tolk, de heer A. Rasouli.
1.3.
Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat er een vonnis zal worden gewezen.

2.De beoordeling

Kern van de zaak
2.1.
Partijen zijn op [1987] in Iran getrouwd. Bij beschikking van [2000] heeft de (Nederlandse) rechter de echtscheiding tussen hen uitgesproken. In hun huwelijksakte is naar Iraans gebruik opgenomen dat [opposant] een bruidsgave aan [geopposeerde] diende te geven van vijfentwintig volle gouden Bahar-e Azadi munten. Op 1 november 2023 is [opposant] bij verstek veroordeeld om de munten aan [geopposeerde] te overhandigen of de waarde daarvan ad € 13.045,00 aan haar te vergoeden.
2.2.
[opposant] weigert te betalen en voert in deze verzetprocedure verweer. Volgens hem is de Nederlandse rechter op grond van artikel 12 Rv niet bevoegd om over deze verplichting uit de huwelijksakte te oordelen Daarbij wijst [opposant] op een uitspraak van de Iraanse rechter in een zaak tussen partijen over hetzelfde onderwerp. Verder stelt [opposant] dat Iraans recht van toepassing is. Voor zover de kantonrechter van oordeel is dat Nederlands recht moet worden toegepast, voert [opposant] aan dat de vordering van [geopposeerde] is verjaard, dat deze in het huwelijksvermogen valt en dat de originele vordering van [geopposeerde] moet worden beoordeeld als verzoek tot vaststelling van alimentatie.
2.3.
Het gelijk ligt bij [geopposeerde] en de kantonrechter zal het verstekvonnis bekrachtigen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[opposant] is tijdig in verzet gekomen
2.4.
Op de zitting heeft [geopposeerde] aangevoerd dat [opposant] niet tijdig in verzet is gekomen en hij daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Volgens [geopposeerde] is de verzetdagvaarding pas op 9 januari 2024 uitgebracht, op welk moment volgens haar de termijn van vier weken die geldt voor het instellen van verzet, al was verlopen.
2.5.
Dat betoog gaat niet op. Het staat vast dat het verstekvonnis op 14 november 2023 bij [opposant] is betekend, waardoor vanaf dat moment de termijn voor het instellen van verzet is gaan lopen. [opposant] kon daarom uiterlijk op 12 december 2023 in verzet komen. Zoals [opposant] terecht heeft aangevoerd, heeft hij al op 8 december 2023 een verzetdagvaarding laten betekenen aan [geopposeerde] . Daarmee is hij tijdig in verzet gekomen.
2.6.
Dat wordt niet anders doordat [opposant] daarna twee herstelexploten heeft uitgebracht: op 12 december 2023 en 9 januari 2024, zoals [geopposeerde] heeft gesteld. Met het herstelexploot van 12 december 2023 herstelde [opposant] het gebrek dat er geen roldatum in de verzetdagvaarding werd vermeld. Een dergelijk herstel is toegestaan op grond van artikel 66 lid 2 Rv, voor zover [geopposeerde] daardoor niet onredelijk wordt benadeeld. Met het herstelexploot van 9 januari 2024 herstelde [opposant] vervolgens een andere fout, namelijk dat de verzetdagvaarding niet tijdig bij de administratie van de rechtbank was ingediend. Ook dat is toegestaan, namelijk op grond van artikel 125 lid 5 Rv. Gelet op het feit dat [geopposeerde] tijdig op de hoogte was van het verzet en niet is gesteld of gebleken dat zij onredelijk is benadeeld door deze gang van zaken, ziet de kantonrechter niet in waarom [opposant] niet-ontvankelijk zou zijn in zijn verzet.
De kantonrechter acht zich bevoegd om van de vordering van [geopposeerde] kennis te nemen
2.7.
Bij de beoordeling van de vraag of [geopposeerde] aanspraak kan maken op de bruidsgave stelt de kantonrechter het volgende voorop. Vast is komen te staan dat er op 16 december 2023 een uitspraak is gedaan door een Iraanse rechter over dezelfde (rechts)vraag die in deze zaak aan de Nederlandse kantonrechter voorligt. In die uitspraak heeft de Iraanse rechter [opposant] veroordeeld om de hiervoor genoemde munten aan [geopposeerde] te overhandigen. Bovendien is vast komen te staan dat [opposant] niet tegen die uitspraak in hoger beroep is gegaan, wat blijkens de uitspraak wel mogelijk was.
2.8.
Tussen Iran en Nederland zijn geen verdragen van kracht die zien op de erkenning en/of tenuitvoerlegging van uitspraken van de Iraanse rechter. Er is daardoor ook geen grond waarop de Nederlandse (kanton)rechter gehouden zou zijn tot erkenning van de voormelde uitspraak van de Iraanse rechter en de uitspraak kan daarom ook niet via de exquaturprocedure op de voet van artikel 985 Rv ten uitvoer worden gelegd. Dat is ook niet door [geopposeerde] gevorderd in de (oorspronkelijke) dagvaarding.
2.9.
Op grond van het bovenstaande merkt de kantonrechter de vordering van [geopposeerde] aan als een vordering in de zin van artikel 431 lid 2 Rv, waardoor artikel 12 Rv niet van toepassing is en de uitspraak van de Iraanse rechter niet aan de bevoegdheid van de Nederlandse kantonrechter in de weg staat. Op basis van artikel 431 lid 2 Rv kan een uitspraak van een vreemde rechter slechts in Nederland ten uitvoer worden gelegd met verlof op grond van de exquaturprocedure en kan het geding bij gebrek daaraan opnieuw bij de Nederlandse (kanton)rechter worden behandeld en afgedaan. Aangezien [opposant] in Nederland woonachtig is, komt de Nederlandse kantonrechter op grond van artikel 2 Rv rechtsmacht toe om van de vordering van [geopposeerde] kennis te nemen.
De kantonrechter beoordeelt de vordering van [geopposeerde] naar Iraans recht
2.10.
Gelet op de rechtsverhouding tussen partijen waaruit de bruidsgave voortkomt, is het duidelijk dat het gaat om een door partijen zelf overeengekomen verbintenis, zodat sprake is van een overeenkomst. De vraag naar het bestaan van een aanspraak op de bruidsgave dient te worden beoordeeld naar het recht waarnaar die aanspraak tot stand zou zijn gekomen. Daarbij dient zoveel mogelijk te worden aangesloten bij de bedoeling van partijen. Aangezien het huwelijkscontract tot stand is gekomen in Iran, waar beide partijen destijds nog woonachtig waren en van welk land zij beiden bovendien de nationaliteit bezitten, ligt het in de rede dat de bepalingen in het huwelijkscontract omtrent de bruidsgave naar Iraans recht zijn overeengekomen. Partijen zijn het er ook over eens dat Iraans recht moet worden toegepast. De kantonrechter zal de vordering daarom naar Iraans recht beoordelen.
De verweren van [opposant] naar Nederlands recht zijn niet van toepassing
2.11.
[opposant] heeft in zijn verzetdagvaarding verschillende verweren aangedragen naar Nederlands recht. Hij heeft namelijk aangevoerd dat:
de vordering van [geopposeerde] is verjaard, omdat de termijn voor het instellen van de vordering naar Nederlands recht is verstreken;
de bruidsgave in het huwelijksvermogen valt, waardoor naar Nederlands recht hoogstens de helft van de vordering kan worden toegekend;
de vordering van [geopposeerde] als een verzoek tot vaststelling van alimentatie moet worden begrepen en een dergelijk verzoek via een verzoekschrift moet worden ingesteld.
2.12.
Vanwege hetgeen bij randnummer 2.10. is overwogen, zijn geen van de verweren naar Nederlands recht in deze zaak van toepassing. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beoordeling daarvan.
De kantonrechter beoordeelt de vordering in het licht van de Iraanse uitspraak
2.13.
Ondanks dat de uitspraak van de Iraanse rechter niet voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking komt, acht de kantonrechter het nodig om de uitspraak wel in haar oordeel te betrekken. Naar commuun Nederlands internationaal privaatrecht is de kantonrechter - mede in het kader van artikel 431 Rv - in beginsel vrij in elk bijzonder geval te beoordelen of en in hoeverre aan een buitenlandse uitspraak gezag moet worden toegekend. [1] Daarbij geldt als uitgangspunt dat aan een buitenlandse uitspraak (of akte) gezag wordt toegekend indien is voldaan aan drie in de jurisprudentie ontwikkelde minimum vereisten. [2] In de eerste plaats geldt het vereiste dat de buitenlandse rechter zijn internationale bevoegdheid heeft ontleend aan een internationaal algemeen aanvaarde bevoegdheidsgrond. In de tweede plaats dient de buitenlandse uitspraak tot stand te zijn gekomen na een behoorlijke rechtspleging en in de derde plaats mag de buitenlandse uitspraak niet in strijd zijn met de openbare orde.
2.14.
In deze zaak is niet gesteld of gebleken dat de uitspraak van de Iraanse rechter niet voldoet aan de hiervoor genoemde minimumvereisten. Het is niet in geschil dat de uitspraak tot stand is gekomen na een behoorlijke procesvoering, waarbij partijen beide zijn bijgestaan door een advocaat en waarbij de beginselen van hoor en wederhoor zijn toegepast. Verder stelt de kantonrechter vast dat het Iraanse recht ten aanzien van een bruidsgave niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde. De kantonrechter oordeelt daarom dat sprake is van een hoge mate van aanvaardbaarheid van de grond waaraan de Iraanse rechter zijn bevoegdheid ontleende. Naar oordeel van de kantonrechter kan er daarom aan de uitspraak van de Iraanse rechter gewicht en gezag toe worden gekend. De kantonrechter zal de vordering daarom in het licht van de uitspraak beoordelen.
De kantonrechter oordeelt dat de vordering van [geopposeerde] in beginsel toewijsbaar is
2.15.
Naar vaste jurisprudentie heeft de bruidsgave naar Iraans recht een geheel eigen karakter en is deze op ieder moment, zowel tijdens als na het huwelijk, opeisbaar. [3] Het is naar Iraans recht bovendien aan de vrouw om te beslissen of en in hoeverre zij de overeengekomen bruidsgave opeist. [4] De man is verder gehouden de bruidsgave (voor zover het gaat over minder dan 110 munten) ineens te voldoen als deze door de vrouw wordt opgeëist.
2.16.
[opposant] heeft geen argumenten aangevoerd die aanleiding geven om aan te nemen dat de voormelde regels naar Iraans recht in dit geval niet van toepassing zijn. Mede gelet op de uitspraak van de Iraanse rechter, is de kantonrechter daarom van oordeel dat de vordering van [geopposeerde] naar Iraans recht moet worden toegewezen.
De kantonrechter ziet geen reden voor matiging
2.17.
Op de zitting heeft [opposant] aangevoerd dat de vordering van [geopposeerde] tot nihil moet worden gematigd. Als reden daarvoor draagt hij aan dat er anders een kans bestaat dat hij twee keer, zowel in Nederland als in Iran, de bruidsgave moet betalen.
2.18.
De kantonrechter ziet geen reden tot matiging op basis van hetgeen [opposant] heeft aangevoerd. [opposant] heeft niet duidelijk gemaakt waarom die angst naar Iraans recht een reden zou zijn tot matiging van de aanspraak op de overeengekomen bruidsgave. Bovendien is in de rechtspraak al eerder geoordeeld dat een bruidsgave naar Iraans recht niet voor matiging in aanmerking komt. [5] De kantonrechter zal daarom geen matiging toepassen.
[opposant] moet [geopposeerde] de bruidsgave overhandigen of de waarde daarvan vergoeden
2.19.
De conclusie is dat [opposant] de bruidsgave aan [geopposeerde] moet overhandigen of de waarde daarvan moet vergoeden.
2.20.
Wat betreft de waarde van de bruidsgave heeft [geopposeerde] gemotiveerd aangevoerd dat vijfentwintig volle gouden Bahar-e Azadi munten een waarde van € 13.045,00 vertegenwoordigen. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft zij een schermafdruk overgelegd van een webwinkel waar munten van dezelfde soort en zwaarte te koop worden aangeboden voor € 521,80 per stuk. [opposant] betwist dat de munten zoveel waard zijn, maar heeft daarop geen verdere toelichting gegeven. Het had op zijn weg gelegen daar wel een onderbouwing voor te geven, door bijvoorbeeld duidelijk te maken hoeveel de munten dan volgens hem waard zouden zijn. De kanonrechter stelt daarom vast dat de munten € 521,80 per stuk waard zijn en dat vijfentwintig munten dus € 13.045,00 vertegenwoordigen.
De kantonrechter zal het verstekvonnis bekrachtigen
2.21.
Daarmee staat vast dat de oorspronkelijke vordering van [geopposeerde] in zijn geheel kan worden toegewezen. Dat oordeel stemt overeen met het oordeel van het verstekvonnis tussen partijen. De kantonrechter zal het verstekvonnis daarom bekrachtigen.
[opposant] moet de proceskosten voor deze verzetprocedure aan [geopposeerde] betalen
2.22.
[opposant] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [geopposeerde] in de verzetprocedure betalen. De proceskosten van [geopposeerde] in de verzetprocedure worden begroot op € 406,00 (1,00 punten × € 406,00) aan salaris gemachtigde.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
bekrachtigt het door de kantonrechter van deze rechtbank op 1 november 2023 onder zaaknummer 10611429 UC EXPL 23-4859 gewezen verstekvonnis;
3.2.
veroordeelt [opposant] in de proceskosten van € 406,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
3.3.
veroordeelt [opposant] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. Nicholson, kantonrechter, en in het openbaar in aanwezigheid van de griffier, mr. W.M. Bakker, uitgesproken op 5 juni 2024.

Voetnoten

1.HR 26 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AD2477.
2.HR 14 november 1924, NJ 1925, 91 (Bontmantel).
3.Vgl. Hof Den Haag 26 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:486 en Hof Den Haag 2 oktober 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3968.
4.Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 2 juli 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5397.
5.Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 2 juli 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5397.