ECLI:NL:RBMNE:2024:3849

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
16.129675.23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot het in bezit krijgen van een vuurwapen en bedreigingen, vrijspraak voor bezit van kinderpornografie

Op 21 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder de poging tot het in bezit krijgen van een vuurwapen en het uiten van doodsbedreigingen richting zijn ex-vriendin en behandelaars. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het bezit van kinderpornografische afbeeldingen, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van deze afbeeldingen op zijn telefoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat invloed heeft gehad op de beoordeling van zijn daden. De rechtbank heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, omdat behandeling in een minder streng kader niet toereikend werd geacht. De rechtbank heeft ook een gedragbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, om ervoor te zorgen dat de verdachte na de terbeschikkingstelling langdurig onder toezicht blijft staan. De rechtbank heeft geen gevangenisstraf opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak en de verwachte behandelperiode voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.129675.23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 juni 2024
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats] (Duitsland),
wonende aan de [straat 1] [nummer] , [postcode] te [woonplaats] ,
gedetineerd in de P.I. te Vught,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 juni 2024. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie, mr. N.C. Schipper, en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M. Veldman, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Daarnaast zijn er drie getuigen-deskundigen aan het woord geweest: de heer [A] (psychiater), mevrouw [B] (psychoog) en de heer [C] (psycholoog).

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 26 maart 2023 tot en met 23 mei 2023 te Utrecht heeft geprobeerd om een vuurwapen in zijn bezit te krijgen;
feit 2: in de periode van 20 mei 2023 tot en met 23 mei 2023 te Utrecht (via medewerkers van [organisatie 1] ) [slachtoffer] en/of meerdere medewerkers van [organisatie 2] . heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3: op 23 mei 2023 te Utrecht 6 kinderpornografische video's en/of afbeeldingen in bezit heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat de rechtbank de zaak inhoudelijk kan behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van feit 3 heeft zij de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat er kinderpornografische afbeeldingen op zijn telefoon stonden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor alle tenlastegelegde feiten. Bij feit 1 is volgens de raadsvrouw sprake van een ondeugdelijke poging, vrijwillige terugtred en het ontbreken van opzet. Dat laatste geldt ook voor feit 2. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw aangegeven zich te kunnen vinden in het standpunt van de officier van justitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak feit 3
Voor een bewezenverklaring van het (opzettelijk) in bezit hebben van - en het zich via een geautomatiseerd werk toegang verschaffen tot - kinderporno, al dan niet in voorwaardelijke zin, moet voldaan zijn aan de volgende elementen: verdachte dient zich in meer of mindere mate bewust te zijn van de aanwezigheid van dergelijke afbeeldingen op één of meer van zijn gegevensdragers; hij dient daar beschikkingsmacht over te hebben; en hij moet de bedoeling hebben die afbeeldingen te bewaren (dan wel onvoldoende maatregelen nemen ze na ontvangst te verwijderen).
Er zijn op de telefoon van verdachte filmpjes met pornografisch materiaal van minderjarigen aangetroffen. Dit betreffen vrij benaderbare bestanden. De rechtbank overweegt dat uit het enkele feit dat op de gegevensdrager van verdachte kinderpornografisch beeldmateriaal is aangetroffen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de gebruiker (verdachte) zich ook willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op het bezit van kinderporno.
De verklaring van verdachte (dat hij niet wist dat deze bestanden op zijn telefoon stonden en dat ze waarschijnlijk via Telegram zijn binnengekomen), is niet onaannemelijk. Hierbij weegt de rechtbank in het bijzonder mee dat de (aanmaak)data van de filmpjes erg uiteenlopen en dat het ten opzichte van de ruim 300.000 aangetroffen bestanden op de telefoon van verdachte gaat het om een miniem aantal afbeeldingen. De rechtbank is daarom oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
4.3.2.
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1
De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 7 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb naar wapens gezocht via Google. Ik heb vanaf 26 maart 2023 wapen zoektermen ingetypt op internet. Ik heb in een Telegramgroep iemand aangesproken en gevraagd om een wapen. Ik heb vervolgens een wapen besteld en ik heb hiervoor meerdere betalingen gedaan.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 mei 2023 (pagina 106 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik woon alleen aan het [straat 1] [nummer] in [plaats] . [2]
Proces-verbaal van bevindingen (onderzoek telefoon verdachte) d.d. 23 mei 2023 (pagina 47 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:Ik zag in de app Telegram dat [verdachte] recentelijke onder andere had gezocht naar vuurwapens. Ik zag namelijk dat hij recentelijk onder andere de volgende chatgroepen had bezocht dan wel opgezocht: [chatgroep 1] ; [chatgroep 2] ; [chatgroep 3] ; [chatgroep 4] ; [chatgroep 5] ; [chatgroep 6] ; [chatgroep 7] . Verder had [verdachte] deelgenomen aan de chatgroep [chatgroep 3] . Het viel mij op dat het er alle schijn van had dat er in deze chatgroepen illegaal gehandeld werd in vuurwapens en munitie. [3]
Coinbase is een Amerikaans bedrijf dat een cryptocurrency-uitwisselingsplatform exploiteert. [verdachte] heeft op 22 mei 2023 een SMS ontvangen met een verificatiecode om handelingen te verrichten op dit platform. Dit kan zijn om in te loggen, maar ook om betalingen uit te voeren. Ik zag dat [verdachte] op 21 mei 2023 een mail heeft ontvangen van ' [naam] '. Hierin staat dat ' [naam] [.] ' in het bezit is van een zending van een klant van hen dat naar [verdachte] verstuurd zal worden. Het adres van [verdachte] staat hierbij. Op 22 mei 2023 ontving [verdachte] van hetzelfde bedrijf een mail dat verwacht werd van hem 750 euro moest betalen voor de verzekering van zijn pakket. Ook op 22 mei 2023 ontving [verdachte] van hetzelfde bedrijf een mail dat zijn pakketje was onderschept op Schiphol door Interpol. Dit zou zijn omdat het ging om een vuurwapen. [4]
Proces-verbaal van bevindingen (onderzoek telefoon verdachte) d.d. 19 juni 2023 (pagina 61 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:In de telefoon van [verdachte] zie ik een Telegramgroep met de naam ' [chatgroep 3] '. In deze groep zie ik verschillende berichten waarin aangegeven wordt dat men voor het aanschaffen van wapens en/of drugs contact kan opnemen met @ [gebruikersnaam 1] . Ik zie dat de gebruiker van de telefoon, met Telegram gebruikersnaam [gebruikersnaam 2] , zichzelf op 23 mei 2023 om 13:00 uur toevoegt aan de groep. Kort daarna, om 13:01 uur, zie ik dat de gebruiker van de telefoon contact opneemt met via Telegram met een Telegramgebruiker met de gebruikersnaam [gebruikersnaam 1] . De gebruiker vraagt dan of [gebruikersnaam 1] nog actief is. [5]
Ten aanzien van feit 2
De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 7 juni 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 23 mei 2023 via medewerkers van [organisatie 1] bedreigingen heb geuit richting mijn ex-vriendin [slachtoffer (voornaam)] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) en medewerkers van [organisatie 2] . Ik heb gezegd: ‘Ik heb een wapen besteld waarmee ik mensen wil doodschieten’ en ‘ik wil mezelf doodschieten en zoveel mogelijk mensen meenemen’.
Proces-verbaal van bevindingen (verklaring getuige [getuige] ) d.d. 23 mei 2023 pagina 26 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben teamleider bij [organisatie 1] gevestigd op de [straat 2] in [plaats] . Ik werd op 23 mei 2023 omstreeks 08.15 uur gebeld door een collega over een patiënt, [verdachte] . Zij vertelde mij dat er een patiënt (de rechtbank begrijpt in de nacht van 22 mei 2023 op 23 mei 2023) was opgenomen die uitspraken had gedaan dat hij een pistool besteld had en daarmee mensen wilde doodschieten. Omstreeks 10.30 uur werd ik gebeld door de klinisch psycholoog (de rechtbank begrijpt van [organisatie 1] ) die [verdachte] omstreeks 10.00 uur had gesproken. De klinisch psycholoog vertelde mij dat [verdachte] had gezegd dat hij de volgende personen wilde doodschieten: [slachtoffer (voornaam)] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] , ex-vriendin van verdachte) en de behandelaar van [organisatie 2] . [6]
4.3.3
Bewijsoverwegingen
Poging voorhanden hebben vuurwapen - feit 1Uit de over feit 1 opgenomen bewijsmiddelen blijkt het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij via Google heeft gezocht naar een wapen, dat hij vervolgens via Telegram contact heeft opgenomen met iemand om een bestelling te plaatsen en dat hij daarna meerdere betalingen heeft verricht. De verklaring van verdachte komt overeen met de informatie die in zijn telefoon is aangetroffen. In de telefoon van verdachte is namelijk te zien dat er op 21 en 22 mei 2023 mails zijn gestuurd door [naam] over de levering van een 'discreet pakketje' en over het in beslag nemen van een vuurwapen. In de telefoon is ook te zien dat de gebruiker van de telefoon op 23 mei 2023 om 13:01 uur contact opneemt met een Telegramgebruiker die genoemd staat als contactpersoon in een Telegramgroep (gericht op illegale wapen - en drugshandel).
Begin van uitvoering en opzet
Er is sprake van een begin van uitvoering. De gedragingen van verdachte (het intypen van zoektermen betreffende wapens, het bezoeken van Telegram, contact leggen binnen Telegramgroepen die zien op de verkoop van wapens en vervolgens meerdere betalingen verrichten) zijn naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op de voltooiing van het misdrijf. Deze gedragingen maken dat de rechtbank ook, anders dan de raadsvrouw, van oordeel is dat verdachte weldegelijk opzet heeft gehad op het voorhanden krijgen van een wapen. Dat verdachte daarmee, zoals hij heeft verklaard, het doel zou hebben gehad om een opname te realiseren en dat zijn handelen dus zou moeten worden gezien als een roep om hulp, doet niet af aan zijn opzet op het strafbare feit.
Ondeugdelijke pogingDe raadsvrouw heeft vervolgens betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat er sprake is van een ondeugdelijke poging.
De rechtbank stelt voorop dat er onderscheid kan worden gemaakt tussen een absoluut ondeugdelijke poging en een relatief ondeugdelijke poging. Bij een absoluut ondeugdelijke poging zal het gevolg in alle gevallen niet intreden. Bij een relatief ondeugdelijke poging zal het gevolg normaliter wel intreden, alleen in een concreet geval niet. In beginsel is een absoluut ondeugdelijke poging niet strafbaar, maar een relatief ondeugdelijke poging wel.
In dit geval is geen sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging. De handelingen die verdachte heeft verricht (een bestelling plaatsen en geld overmaken), zijn uitvoeringshandelingen die er normaliter voor zorgen dat je een wapen kunt verkrijgen. Deze uitvoeringshandelingen hadden tot het door verdachte beoogde doel kunnen leiden, als de verkoper een echte verkoper (en geen oplichter) was geweest. Die gedragingen worden naar hun uiterlijke verschijningsvorm daarom geacht te zijn gericht op voltooiing van het voorhanden krijgen van een vuurwapen. Of de poging relatief ondeugdelijk was, doet voor de strafbaarheid niet ter zake en kan daarom in het midden blijven.
Vrijwillige terugtredDoor de raadsvrouw is ook naar voren gebracht dat er sprake zou zijn van vrijwillige terugtred en dat op grond daarvan vrijspraak dient te volgen. Volgens artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht is een voorbereiding of poging niet strafbaar indien het misdrijf niet is voltooid ‘ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk’. In de jurisprudentie komt naar voren dat het antwoord op de vraag of de gedragingen van een verdachte toereikend zijn om het intreden van een bepaald gevolg te beletten van zijn wil afhankelijk zijn, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval. De Hoge Raad stelt voorop dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in het geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is om het intreden van het gevolg te beletten. [7]
In dit geval is daar echter geen sprake van. De rechtbank stelt vast dat het feit dat verdachte na het overmaken van geld merkte dat hij was opgelicht en naar eigen zeggen in paniek raakte, niet zonder meer maakt dat er sprake is van vrijwillig terugtred. Het dossier bevat op dat punt namelijk contra-indicaties: verdachte heeft zich (nadat hij zich had gemeld bij [organisatie 1] ), nog toegevoegd aan een Telegramgroep met de naam ‘ [chatgroep 3] ’ en heeft nog een bericht gestuurd in die groep met de vraag of één van de handelaren nog actief was. [8] Daarmee was de wil van verdachte
nietgericht op het
nietvoltooien van het feit en is van vrijwillige terugtred geen sprake. Dat was misschien anders geweest als verdachte zelf iets had gedaan om het intreden van het gevolg te beletten (zoals een bericht sturen om de aankoop van het wapen te annuleren), maar dat is niet het geval.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om een vuurwapen voorhanden te hebben. Omdat verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde periode in [plaats] woonde en de deur vrijwel niet uitging, gaat de rechtbank ervan uit dat hij de handelingen vanuit [plaats] verrichtte.
Bedreigingen - feit 2OpzetDe raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de bedreigingen omdat verdachte niet gedacht had dat de bedreigingen bij [slachtoffer (voornaam)] of bij de medewerkers van [organisatie 2] terecht zouden komen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Volgens de Hoge Raad is voor strafbare bedreiging vereist dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee is gedreigd daadwerkelijk zou worden gepleegd. Eén van de voorwaarden daarvoor is dat de bedreigde van het dreigement op de hoogte is geraakt. Het opzet van de verdachte dient mede op dat laatste te zijn gericht. Het dreigement mag de bedreigde ook indirect hebben bereikt. In dat geval kan volgens de Hoge Raad met voorwaardelijk opzet van de verdachte worden volstaan en is voldoende dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de bedreigde van het dreigement op de hoogte zou raken. [9]
In dit geval zijn de dreigende bewoordingen die verdachte heeft gebruikt zeer ernstig en op specifieke personen gericht. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij ermee heeft ingestemd dat zijn mededelingen werden gedeeld met de politie. Dat de politie naar aanleiding van dergelijke informatie zal handelen en betrokkenen zal waarschuwen ligt dusdanig voor de hand, dat het maakt dat hij voorwaardelijk opzet heeft gehad dat die bedreigingen ook zouden aankomen bij degene aan wie zij gericht waren. In deze situatie kan het niet anders dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn ex-vriendin en de behandelaren van [organisatie 2] . op de hoogte zouden raken van de bedreigingen. Daar komt bij dat het hele concrete bedreigingen waren (waarin namen werden genoemd) en dat verdachte daarnaast een wapen heeft besteld (en daarvan een bevestigingsmail onder andere aan de teamleider van [organisatie 1] heeft laten zien) om zijn dreigementen kracht bij te zetten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:hij in de periode van 26 maart 2023 tot en met 23 mei 2023 te [plaats] ter uitvoering van een door verdachte voorgenomen misdrijf om een wapen van categorie II of III, te weten een vuurwapen, voorhanden te hebben via zijn telefoon toegang heeft gezocht tot groepschats inzake de verkrijging van illegale wapens, (vervolgens
)via Telegram een vuurwapen heeft besteld, en vervolgens een of meerdere betalingen ten behoeve van die voornoemde bestelling heeft gedaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2:hij op 23 mei 2023 te [plaats] , [slachtoffer] , en meerdere medewerkers van [organisatie 2] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer] en medewerkers van [organisatie 2] , (middels tussenkomst van een of meerdere medewerkers van [organisatie 1] ) dreigend de woorden toe te voegen "ik heb een wapen besteld waarmee ik mensen wil doodschieten" en "ik wil mezelf doodschieten en zoveel mogelijk mensen meenemen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1: poging tot handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie;
ten aanzien van feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is op 21 november 2023 een Pro Justitia Rapport opgesteld door [A] (psychiater), [B] (psychoog) en [E] (forensisch milieuonderzoeker). In dit rapport stellen de genoemde deskundigen dat bij verdachte sprake is van meerdere psychische stoornissen: een autismespectrumstoornis, een depressieve stoornis met chronische suïcidaliteit en een stoornis in het gebruik van cannabis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijden van de ten laste gelegde feiten en hebben elkaar volgens de deskundigen ook beïnvloed en versterkt. Daarom komen zij tot het advies om de tenlastegelegde feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen.
De heer [C] (psycholoog) was op verzoek van de verdediging ter zitting aanwezig. Deze deskundige plaatst weliswaar vraagtekens bij de diagnose ‘autisme’, maar onderschrijft dat er bij verdachte sprake is van serieuze psychische stoornissen en het advies om de ten laste gelegde feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen, is door hem niet betwist.
De rechtbank is, gelet op de bevindingen van de deskundigen, van oordeel dat de hiervoor bewezen verklaarde feiten
verminderdaan verdachte kunnen worden toegerekend. Verdachte is wel strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid
geheeluitsluit. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte helemaal niet wist wat hij deed of dat hij tijdens zijn handelen volledig door waanbeelden werd gedreven.

8.OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 382 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen en tenslotte ook een gedragbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, zoals geadviseerd door de Reclassering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een bewezenverklaring geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging en geen vrijheidsbeperkende en gedragbeïnvloedende maatregel op te leggen. Er zijn volgens de raadsvrouw minder ingrijpende mogelijkheden die het recidiverisico voldoende inperken, zoals ambulante hulpverlening of een zorgmachtiging. Daarnaast is er, gelet op artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, geen ruimte meer voor het opleggen van een (lange) gevangenisstraf. Tenslotte heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, zijn spijtbetuiging en zijn motivatie mee te werken aan een behandeling.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf of maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft geprobeerd een wapen aan te schaffen en heeft meerdere mensen met de dood bedreigd. Dit zijn ernstige strafbare feiten die veel impact hebben gehad. Door ernstige (doods)bedreigingen te uiten, heeft verdachte op indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, die daar - zo blijkt uit de verklaring die de medewerkers van het buurtteam hebben geschreven - tot op de dag van vandaag last van hebben. Dat neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft bij haar beslissing ook rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 29 januari 2024 waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank weegt het strafblad daarom niet in strafverzwarende zin mee.
Rapportages
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van rapporten die over verdachte zijn opgemaakt, waaronder het genoemde Pro Justitia Rapport van 21 november 2023, het rapport van psychiater [D] en een Reclasseringsadvies van 22 november 2023.
Verdachte wordt door de deskundigen gediagnosticeerd met meerdere stoornissen: een autismespectrumstoornis, een depressieve stoornis met chronische suïcidaliteit en een stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast is sprake van een zwakke persoonlijkheidsstructuur op basis van vroege traumatisering met onveilige gehechtheid die tot uiting komt in problemen in gehechtheidsrelaties en in problemen om zijn leven een eigen vorm te geven op de diverse levensterreinen. In het Pro Justitia Rapport staat dat een gedwongen klinische behandeling in een gespecialiseerde, gesloten forensische setting met een hoog beveiligingsniveau de enige manier lijkt te zijn om voldoende garantie te geven om het gevaar terug te dringen en behandeling en resocialisatie te realiseren. De deskundigen adviseren daarom om verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
In het Reclasseringsadvies worden bovenstaande bevindingen onderschreven. De Reclassering ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Bij een gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling adviseren zij een gedragbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht) op te leggen, zodat gedragbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na het aflopen van de terbeschikkingstelling.
Bij de inhoudelijke behandeling van de zaak waren deskundigen [A] (psychiater) en [B] (psycholoog) ter zitting aanwezig. Daarbij hebben zij, ter toelichting op het Pro Justitia Rapport, nog het volgende naar voren gebracht.
Het advies tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is met name gestoeld op het recidiverisico. Er is een langdurige geschiedenis van pogingen tot behandeling geweest. Die zijn ook vaak weer afgebroken. Op basis van de complexe diagnostiek van verdachte en het grote recidiverisico, is de inschatting van deze deskundigen dat een traject in de reguliere geestelijke gezondheidzorg niet mogelijk is. Er is lange behandeling nodig op tenminste twee sporen die elkaar over en weer kunnen compliceren. Dat maakt de behandeling erg gecompliceerd. De behandeling zal regelmatig ook erg confronterend zijn. Het is niet waarschijnlijk dat verdachte altijd vrijwillig zal blijven meewerken. Daardoor zijn minder ingrijpende alternatieven (zoals verplichte opname in het kader van een voorwaardelijke straf, een zorgmachtiging of terbeschikkingstelling met voorwaarden) niet afdoende. Terbeschikkingstelling met voorwaarden zou naar de mening van de deskundigen naar alle waarschijnlijkheid slechts leiden tot een faalervaring en het onnodig uitstellen van het benodigde traject. De kans dat de behandeling dan meer kwaad dan goed doet, is erg groot.
Daarnaast was ook de heer [C] (psycholoog) op verzoek van de verdediging ter zitting aanwezig. Hij heeft desgevraagd aangegeven dat hij de hechtingsproblematiek die in het rapport wordt beschreven herkend, dat als de bevindingen van de Pro-Justitia-rapporteurs juist zijn, deze de door hen getrokken conclusies ook kunnen dragen, maar dat hij zijn vraagtekens heeft bij de gestelde diagnose ‘autisme’. Daarnaast benadrukte [C] dat terbeschikkingstelling met dwangverpleging volgens hem moet worden gezien als een
ultimum remediumdat bewaard moet worden voor gevallen waarin het écht niet anders kan. In dit geval is er volgens [C] nog een heel scala aan minder ingrijpende mogelijkheden voorhanden.
Terbeschikkingstelling met dwangverplegingDe rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht voldaan moet zijn aan een aantal vereisten voordat de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd. Allereerst moet het begane feit één van de in artikel 37a lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht genoemde feiten betreffen. De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan, nu de gepleegde feiten vallen onder artikel 37a lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Vervolgens moet sprake zijn geweest van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens ten tijde van het gepleegde feit. De rechtbank concludeert op basis van de genoemde rapporten dat verdachte meerdere psychische stoornissen heeft en had toen hij de feiten pleegde. De deskundigen zeggen dat bij verdachte toen hij de feiten pleegde sprake was (en thans nog is) van een autismespectrumstoornis, een depressieve stoornis met chronische suïcidaliteit en een stoornis in gebruik van cannabis.
Ter zitting zijn de deskundigen kritisch bevraagd over het Pro Justitia Rapport, en de conclusie dat terbeschikkingstelling met dwangverpleging de best passende maatregel zou zijn. De rechtbank is ervan overtuigd geraakt dat de conclusies van het Pro Justitia Rapport door de bevindingen worden gedragen. Dat zegt ook de door de verdediging meegenomen deskundige [C] . Die twijfelt aan de bevinding dat sprake zou zijn van autisme, maar niet is gebleken dat het wegvallen van die bevinding zou betekenen dat het risico op herhaling zou afnemen. Het lijkt er eerder op dat verdachte zelf ook meent dat de diagnose van autisme helpend is bij het vormen van zelfbegrip. De rechtbank volgt dan ook de conclusie van de deskundigen dat er een groot gevaar is voor herhaling als verdachte niet wordt behandeld.
Het is de rechtbank ook duidelijk geworden dat de noodzakelijke behandeling langdurig, complex en confronterend voor verdachte zal zijn; en dat het gevaar op en risico van onttrekking aan behandeling, gelet op de behandelgeschiedenis, groot is. De rechtbank is van oordeel dat terbeschikkingstelling met dwangverpleging passend en geboden is.
De rechtbank is zich ervan bewust dat dit een ingrijpende maatregel is, maar vindt de psychische problematiek van verdachte dermate zorgelijk dat het onverantwoord is om hem zonder behandeling te laten terugkeren in de maatschappij. Het verkleinen van de herhalingskans en het realiseren van behandeling voor de problematiek van verdachte is alleen mogelijk binnen het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Behandeling in een minder streng kader (terbeschikkingstelling met voorwaarden of een zorgmachtiging) acht de rechtbank niet toereikend. Dat komt door de lengte en complexiteit van de noodzakelijke behandeling, de impulsproblemen, het escalatiegevaar en omdat verdachte zich in het verleden meermaals aan een behandeling heeft onttrokken. Een voorwaardelijk strafdeel biedt dan ook onvoldoende waarborg dat de behandeling die verdachte nodig heeft ook daadwerkelijk zal worden uitgevoerd. Bij het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden blijft immers het risico bestaan dat verdachte geen medewerking verleent (of blijft verlenen) aan de noodzakelijke hulp, behandeling en begeleiding. Dan zou verdachte, na een eventuele tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafdeel, terugkeren in de maatschappij zonder gepaste behandeling en begeleiding en is er (dus) sprake van een hoog recidiverisico.
Uit het voorgaande volgt dat de algemene veiligheid van anderen het opleggen van terbeschikkingstelling vereist. Aan de voorwaarden voor oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling is dan ook voldaan.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte gedwongen wordt behandeld en zal daarom gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, omdat de (algemene) veiligheid van personen en goederen dit eist.
Maximering
De rechtbank zal de terbeschikkingstelling met dwangverpleging beperken tot de duur van maximaal vier jaar omdat de bewezen verklaarde feiten waarvoor deze maatregel wordt opgelegd onder de omstandigheden waaronder deze zijn begaan niet zijn aan te merken als misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam.
Voorwaardelijk verzoek om contra-onderzoek
Voor het geval de rechtbank zou komen tot het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, heeft de raadsvrouw ter zitting het voorwaardelijk verzoek gedaan om een contra-expertise te laten verrichten, inhoudende een nader onderzoek door deskundigen naar de autisme-diagnose. De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet omdat het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw onvoldoende onderbouwd en onvoldoende noodzakelijk is.
De rechtbank overweegt als volgt. De autisme-diagnose is volgens de Pro Justitia-deskundigen niet dragend voor het ingeschatte hoge recidiverisico en voor het advies tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat als die bevinding zou wegvallen, daarmee het risico op herhaling zou afnemen. Dan resteert immers de overige en onderliggende problematiek van verdachte. Dat geeft een dermate groot herhalingsgevaar dat behandeling in een gedwongen kader noodzakelijk is. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank niet in wat het belang zou zijn van nader onderzoek naar de autisme-diagnose. De verdediging heeft dat belang ook niet genoemd noch geconcretiseerd. Daarmee is een contra-expertise naar de autisme-diagnose naar oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk en zal het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw worden afgewezen.
Gedragbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Gelet op de genoemde adviezen, vindt de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte, ook na het beëindigen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, (aanvullend) wordt behandeld en langdurig onder toezicht wordt gesteld. Daarom zal de rechtbank, voor de beveiliging van de maatschappij en het voorkomen van strafbare feiten, aan verdachte de gedragbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Er is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van deze maatregel nu verdachte wordt veroordeeld tot de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank merkt tenslotte nog ten overvloede op dat deze maatregel pas ten uitvoer gelegd kan worden na een daartoe strekkende vordering van het Openbaar Ministerie tegen het einde van de maatregel van terbeschikkingstelling en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank (artikel 6:6:23a en verder van het Wetboek van Strafvordering).
Nog een straf?
Verdachte heeft op het moment van de uitspraak 396 dagen in voorarrest gezeten. Gelet op de straffen die normaal gesproken worden opgelegd voor soortgelijke feiten, het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en het feit dat verdachte naar verwachting een intensieve en langdurige behandelperiode tegemoet gaat in een gedwongen kader, zal de rechtbank naast de maatregel van terbeschikkingstelling niet ook nog een straf opleggen.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen telefoon verbeurd moet worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de inbeslaggenomen telefoon terug te geven aan verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten een telefoon, onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is (gelet op de daarop aangetroffen kinderpornografische bestanden) van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met betrekking tot dit voorwerp is bovendien het onder 1 bewezen verklaarde feit (de poging tot het bestellen van een wapen) begaan.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36b, 37a, 37b, 38d, 38e, 38z, 45, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Strafbaarheid
- verklaart de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging maatregelen
  • gelast dat verdachte
  • bepaalt dat de terbeschikkingstelling in duur is gemaximeerd tot 4 jaar;
  • legt aan verdachte op de
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp
onttrokken aan het verkeer: 1 STK GSM (omschrijving: PL0900-2023150966-G3167144).
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. O. Böhmer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Besselink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2023 tot en met 23 mei 2023 te Utrecht, althans in Nederland ter uitvoering van een door verdachte voorgenomen misdrijf om een wapen van
categorie II en/of III, te weten een vuurwapen, voorhanden te hebben
- via zijn telefoon en/of laptop, althans een of meerdere gegevensdragers toegang heeft gezocht tot groepschats inzake de verkrijging van illegale wapens,
- (vervolgens
)via Telegram een vuurwapen heeft besteld, en/of
- (vervolgens) een ofmeerdere betalingen ten behoeve van die voornoemde bestelling heeft gedaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 mei 2023 tot en met 23 mei 2023 te Utrecht, althans in Nederland
-[slachtoffer] , en/of
-een of meerdere medewerkers van [organisatie 2] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] en/of medewerkers van [organisatie 2] , (middels tussenkomst van een of meerdere medewerkers van [organisatie 1] ) dreigend de woorden toe te voegen "ik heb een wapen besteld waarmee ik mensen wil doodschieten" en/of "ik wil mezelf doodschieten en zoveel mogelijk mensen meenemen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
3
hij op of omstreeks23 mei 2023 te Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) 6 video's en/of gegevensdragers bevattende (die) afbeeldingen, te weten (onder meer) een telefoon, van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken
heeft verworven, in bezit gehad
en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft welke seksuele gedragingen
- zakelijk weergegeven - bestonden uit (zie onder meer het proces-verbaal met proces-verbaalnummer MD4R023061-49):
-het met de/een penis, vinger(s)/hand, mond/tong en/of voorwerp oraal, vaginaal en/of anaal
penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, en/of
- het met de/een mond/tong en/of voorwerp oraal, vaginaal en/of anaal penetreren van het
lichaam van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, en/of
- het met de/een penis, vinger(s)/hand, mond/tong en/of voorwerp betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel, de billen en/of borsten van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, en/of
- het met de/een vinger(s)/hand, mond/tong en/of voorwerp betasten en/of aanraken van het
geslachtsdeel, de billen en/of borsten van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 oktober 2023, genummerd PL0900-2023194040, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 149. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.p. 107.
3.p. 48.
4.p. 48.
5.p. 62.
6.p. 26.
8.p. 62.