ECLI:NL:RBMNE:2024:384

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
UTR 23/2395
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verlenging no-riskpolis op basis van de Ziektewet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om verlenging van de no-riskpolis, zoals bedoeld in artikel 29c van de Ziektewet (ZW). Eiseres, die sinds eind 2001 lijdt aan multiple sclerose (MS), had op 6 juli 2022 een aanvraag ingediend voor verlenging van de no-riskpolis. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat de termijn van vijf jaar was verstreken. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelde de zaak op 14 december 2023, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde.

De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voor afloop van de vijfjaarstermijn een aanvraag om verlenging heeft ingediend, wat betekent dat het Uwv de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiseres voerde aan dat zij onder de doelgroep van de no-riskpolis valt en dat het Uwv haar had geadviseerd om een aanvraag te doen. De rechtbank stelt vast dat de dwingende bepaling van artikel 29c ZW niet getoetst kan worden aan het evenredigheidsbeginsel, en dat er geen grond is voor een contra legem-toepassing van dit beginsel. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat de termijn in haar geval niet zou moeten gelden.

De rechtbank concludeert dat het Uwv de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk en ontvangt geen vergoeding voor haar proceskosten of griffierecht. De uitspraak is gedaan door rechter E.M. van der Linde en is openbaar uitgesproken op 25 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2395

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.A. Rispens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.R. Staarthof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om verlenging van de zogenoemde no-riskpolis als bedoeld in artikel 29c van de Ziektewet (ZW). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Eiseres heeft op 6 juli 2022 een aanvraag ingediend voor het verlengen van de noriskpolis op grond van de ZW. In de toelichting bij deze aanvraag heeft eiseres onder meer aangegeven dat zij sinds eind 2001 MS heeft en haar situatie alsmaar verslechterd. Het Uwv heeft met het besluit van 23 september 2022 (het primaire besluit) het verzoek afgewezen, omdat de periode van vijf jaar is verstreken. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.2.
Met het besluit van 21 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft geen verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 14 december 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres voert aan dat zij onder de doelgroep valt van de no-riskpolis en het Uwv dit heeft erkend door haar te adviseren om een aanvraag te doen voor een verlenging van de noriskpolis, zodat het onevenredig is dat de aanvraag van verlenging is afgewezen omdat de vijfjaarstermijn is verstreken. Eiseres is verder van mening dat het evenredigheidsbeginsel contra legem van toepassing is. [1] Er bestaat voor eiseres namelijk een noodzaak om een extra instrument ter beschikking te hebben (de no-riskpolis) om aan het werk te kunnen blijven.
3. De rechtbank stelt vast dat het Uwv in het besluit van 3 juni 2015 aan eiseres heeft medegedeeld dat de vijfjaarstermijn liep vanaf 29 juni 2015 en dus tot 29 juni 2020 liep. Eiseres heeft pas op 6 juli 2022 een aanvraag om verlenging van de no-riskpolis ingediend. In artikel 29c van de ZW is bepaald dat de daarin bedoelde termijn van vijf jaar voor afloop daarvan wordt verlengd. Niet in geschil is dat eiseres niet voor afloop van de hiervoor genoemde termijn van vijf jaar een aanvraag om verlenging heeft ingediend. Dit betekent dat verweerder de aanvraag van eiseres terecht en op goede gronden heeft afgewezen. [2]
4. De rechtbank oordeelt verder dat gelet op de dwingende bepaling van artikel 29c niet getoetst kan worden aan het evenredigheidsbeginsel. Voor een contra legem-toepassing van het evenredigheidsbeginsel ziet de rechtbank ook geen grond. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd die maken dat artikel 29c ZW – waarin een expliciete termijn is gesteld – zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing in het geval van eiseres achterwege zou moeten blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het Uwv heeft terecht de aanvraag van 6 juli 2022 afgewezen en de no-riskpolis niet verlengd. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Zij krijgt daarom ook haar proceskosten en het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
25 januari 2024.
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Ziektewet
Artikel 29b
1. De werknemer:
a. (…),
b. van wie in een arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat hij op de eerste dag na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of van het tijdvak, bedoeld in artikel 24, eerste lid, 25, negende lid, of 26, tweede lid, tweede zin, van die wet of na afloop van het tijdvak, bedoeld in artikel 629, elfde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel van het tijdvak, bedoeld in artikel 29, tiende lid, onderdeel a, of artikel 76a, zesde lid, onderdeel a,:
1°. minder dan 35% arbeidsongeschikt is,
2°. alsmede op de eerste dag van elf weken voorafgaand aan die dag geen dienstbetrekking meer had of geen dienstbetrekking had met een andere werkgever dan zijn eigen werkgever, tenzij de dienstbetrekking met die andere werkgever reeds bestond op de eerste dag van de wachttijd,
3°. niet in staat is tot het verrichten van eigen of andere passende arbeid bij de eigen werkgever, en
4°. binnen vijf jaar na die dag in dienstbetrekking werkzaamheden gaat verrichten bij een werkgever,
c. (…)
d. (…)
heeft vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen in de vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking.
(…)
Artikel 29c
Indien ten aanzien van een werknemer als bedoeld in de artikelen 29b en 90 van deze wet bij aanvang van het dienstverband wordt vastgesteld dat hij lijdt aan een ziekte of een gebrek die respectievelijk dat maakt dat hij binnen de in artikel 29b, eerste en vierde lid, van deze wet bedoelde termijn van vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking respectievelijk na vaststelling van het recht op uitkering een aanzienlijk verhoogd risico heeft op ernstige gezondheidsklachten, wordt die termijn van vijf jaar voor afloop daarvan verlengd, indien op dat moment de ziekte of het gebrek dan wel het verhoogde risico op ernstige gezondheidsklachten naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen nog bestaat.

Voetnoten

1.Eiseres verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:852.
2.De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 14 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4876.