ECLI:NL:RBMNE:2024:3768

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
UTR 23/3731 en UTR 23/4480
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing van ZW- en WIA-uitkering met betrekking tot toegenomen beperkingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen voor een Ziektewet (ZW) en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) uitkering behandeld. Eiseres had zich op 8 november 2022 ziekgemeld bij het UWV, maar het UWV concludeerde dat zij geen recht had op een ZW-uitkering omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk. Tevens werd haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld ten opzichte van een eerdere WIA-aanvraag in 2021, die ook was afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het UWV verklaarde deze bezwaren ongegrond.

De rechtbank beoordeelt de medische situatie van eiseres op de datum in geding, 8 november 2022, en concludeert dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld. Eiseres voerde aan dat haar medische situatie was verslechterd, met name door klachten van dubbelzien, maar de rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is dat deze klachten op de datum in geding tot een beperking hadden moeten leiden. De rechtbank volgt het UWV in zijn conclusie dat er geen toename van beperkingen is vastgesteld en dat daarom geen arbeidskundige beoordeling nodig was. De rechtbank verklaart de beroepen van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij geen recht heeft op de gevraagde uitkeringen. Eiseres krijgt geen gelijk en het UWV hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/3731 en UTR 23/4480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Heek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.R. Staarthof).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) (UTR 23/4480) en een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) (UTR 23/3731).

Procesverloop

1.1.
Eiseres heeft zich op 8 november 2022 bij het Uwv ziekgemeld. Het Uwv heeft vervolgens gekeken of eiseres in aanmerking komt voor ZW-uitkering of WIA-uitkering. Het Uwv heeft op 15 februari 2023 besloten dat eiseres geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat zij geschikt is voor haar eigen werk (het primaire besluit 1). Daarnaast heeft hij op 23 februari 2023 besloten dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat de beperkingen niet zijn toegenomen ten opzichte van de eerdere WIA-aanvraag in 2021, die destijds is afgewezen (het primaire besluit 2). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen beide primaire besluiten.
1.2.
Met het besluit van 10 augustus 2023 (het bestreden besluit 1) is het bezwaar tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard. Met het besluit van 11 augustus 2023 (het bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld.
1.4.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
1.5.
De beroepen zijn gelijktijdig op de zitting van 26 maart 2024 behandeld. Daarbij waren eiseres samen met haar gemachtigde en de gemachtigde van het Uwv aanwezig.
Wat ging er aan deze zaken vooraf?
2. Eiseres heeft op 13 december 2018 een ongeluk met een paard gehad. Zij is daardoor uitgevallen voor haar werk, als medewerker receptie, dat zij gemiddeld 23,51 uur per week deed. Op 5 februari 2021 heeft het Uwv haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv vond eiseres namelijk in staat de functies van medewerker postverzorging (intern), assemblagemedewerker elektrotechnische producten en machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) te verrichten. Daarmee kon zij een inkomen verdienen dat hoger was dan 65% van het inkomen dat zij als medewerker receptie verdiende. Eiseres maakte bezwaar tegen dat besluit en dat werd op 15 oktober 2021 ongegrond verklaard. Op 17 november 2022 meldde eiseres zich met toegenomen klachten per 8 november 2022 ziek bij het Uwv. Dit heeft geleid tot de besluiten zoals onder het kopje ‘Procesverloop’ genoemd.

Waar gaan de zaken over?

3. Het Uwv heeft besloten dat eiseres per 8 november 2022 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Haar aanvraag voor een WIA-uitkering is ook afgewezen. Het Uwv stelt dat eiseres ondanks haar klachten in staat is om de voorbeeldfuncties te verrichten die geselecteerd zijn bij de WIA-beoordeling in 2021. Daarom komt eiseres niet voor een ZW-uitkering in aanmerking. Verder stelt het Uwv zich op het standpunt dat de beperkingen van eiseres per 8 november 2022 niet zijn gewijzigd sinds de WIA-beoordeling in 2021. Daarom heeft zij ook geen recht op een WIA-uitkering.
4. Eiseres is het daar niet mee eens. In beroep voert eiseres aan dat zij verdergaand beperkt is dan is aangenomen en dat haar medische situatie ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling in 2021 is verslechterd. Daar betrekt eiseres bij dat zij sinds oktober 2022 dubbel ziet. Daarvoor is volgens eiseres onvoldoende aandacht geweest. Zij ziet een voorwerp zowel recht voor zich als rechts in haar gezichtsveld, waardoor het zicht om haar heen minder is. Daarbij stelt eiseres dingen te zien die er niet zijn of dingen voor iets anders aan te zien. Daarom had in de FML een aanscherping op item 2.1. moeten worden aangenomen. Eiseres geeft aan door het verminderde zicht niet in staat te zijn de functies van assemblagemedewerker elektrotechnische producten en machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) te verrichten die bij de eerdere WIA-beoordeling zijn geselecteerd. Eiseres vindt daarnaast dat een arbeidsdeskundige beoordeling had moeten plaatsvinden.

Wat is het beoordelingskader?

ZW-uitkering

5. Als iemand ‘zijn arbeid’ niet kan verrichten als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, dan heeft hij of zij recht op een ZW-uitkering. Dat is geregeld in artikel 19, eerste lid, van de ZW. ‘Zijn arbeid’ is het werk dat iemand feitelijk deed voordat hij ziek werd. Daar wordt een uitzondering op gemaakt als iemand na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen blijvend ongeschikt is voor dat werk en geen ander werk heeft. In dat geval wordt gekeken naar de functies die zijn geselecteerd bij de laatste WIA-beoordeling. Als iemand geschikt is voor de drie destijds geselecteerde functies, dan heeft hij geen recht op een ZW-uitkering. Stelt de verzekeringsarts naar aanleiding van een nieuwe ziekmelding vast dat de medische beperkingen van een betrokkene sinds de eerdere WIA-beoordeling niet zijn toegenomen, dan is daarmee gegeven dat de bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht ook op de datum in geding voor betrokkene geschikt zijn. Dan hoeft een arbeidsdeskundige de geschiktheid van de functies dus niet meer te beoordelen. [1]

WIA-uitkering

6. Als iemand aan het einde van de wachttijd van 104 weken geen recht had op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en hij binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd meer dan 35% arbeidsongeschikt wordt als gevolg van dezelfde oorzaak, dan ontstaat alsnog recht op een WIA-uitkering met ingang van de dag waarop hij meer dan 35% arbeidsongeschikt is. Dat is geregeld in artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA.
7. In de rechtspraak wordt de vraag of alsnog een recht op een WIA-uitkering ontstaat beoordeeld aan de hand van de volgende stappen: [2]
1. Is er sprake van toegenomen beperkingen?
2. Zo ja, vloeien deze voort uit dezelfde ziekteoorzaak?
3. Zo ja, heeft de toename van deze beperkingen uit dezelfde oorzaak plaatsgevonden binnen vijf jaar na weigering?
4. Is ook deze vraag bevestigend beantwoord dan moet - ten slotte - aan de hand van een arbeidskundige beoordeling de vraag worden beantwoord of er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
De datum in geding
8. Eiseres heeft zich (op 17 november 2022) met ingang van 8 november 2022 ziekgemeld. Daarom moet de rechtbank in de ZW-zaak kijken naar de medisch situatie van eiseres op 8 november 2022. In de WIA-zaak, waarin eiseres zich heeft gemeld met toegenomen beperkingen, moet worden gekeken naar de medische situatie in de periode tussen de datum waarop iemand aangeeft toegenomen beperkingen te hebben tot de datum waarop diegene de toename van beperkingen meldt bij het Uwv. [3] Omdat er in het geval van eisers slechts 9 dagen zitten tussen de gestelde toename en de melding van eiseres, kan de rechtbank het Uwv erin volgen dat in de WIA-zaak is beoordeeld of sprake is van toegenomen beperkingen op 8 november 2022. De rechtbank beoordeelt dan ook beide zaken op basis van de medische situatie van eiseres op 8 november 2022, de datum in geding.
Voorwaarden aan rapporten van de verzekeringsartsen
9. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is om een hogere mate van arbeidsongeschiktheid aan te nemen.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

10. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de primaire arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Daar betrekt de rechtbank bij dat de primaire arts eiseres heeft gezien op het spreekuur van 25 januari 2021. Hij heeft eiseres toen psychisch onderzocht en met haar gesproken over onder anderen haar klachten en haar dagverhaal. Daarnaast heeft hij de dossiergegevens bestudeerd. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd. Daarnaast heeft zij deelgenomen aan de hoorzitting van 21 juli 2023, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder meer vragen heeft gesteld over de klachten van eiseres en de geduide functies. Aansluitend heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep lichamelijk en psychisch onderzoek verricht, waarover zij in haar rapport van 8 november 2022 heeft gerapporteerd. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar de overgelegde medische informatie bij haar beoordeling betrokken.
11. Wat eiseres tegen het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft aangevoerd, leidt niet tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft conform de rechtspraak eerst onderzocht of sprake is van toegenomen medische beperkingen. Zij heeft de medische situatie van eiseres ten tijde van de eerdere WIA-beoordeling vergeleken met die op 8 november 2022. Zij komt op basis daarvan tot de conclusie dat de belastbaarheid van eiseres niet is gewijzigd. Dat is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en voldoende gemotiveerd. De klacht van het dubbel zien was bekend bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar dat heeft niet geleid tot een beperking op het item 2.1. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische situatie van eiseres is onderschat. Eiseres heeft toegelicht op de zitting dat de specifieke klacht over het zien van dingen die er niet zijn, bestaat sinds vier tot vijf maanden. Dat is dus een geruime tijd na de datum in geding in deze zaak. Verder heeft eiseres geen nadere medische stukken overgelegd die de rechtbank ervan overtuigen dat haar klachten tot een beperking hadden moeten leiden op de datum in geding. Daar komt bij dat eiseres op de zitting heeft toegelicht dat uit de medische expertise die zij recent heeft laten uitvoeren door een verzekeringsarts geen andere conclusies of beperkingen volgen dan die door de arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv zijn aangenomen. De rechtbank ziet hierin een bevestiging van de juistheid van de vertaling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van de klachten naar beperkingen.
12. De rechtbank volgt het Uwv dan ook in zijn conclusie dat geen sprake is van een toename van beperkingen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht geen arbeidskundige beoordeling heeft laten verrichten. Dat heeft ook tot gevolg dat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van de arbeidsdeskundige gronden. Dit leidt tot de conclusie dat het Uwv terecht heeft geweigerd een WIA-uitkering en ZW-uitkering toe te kennen.
Proceskosten en griffierecht.
13. Omdat eiseres geen gelijk krijgt, hoeft het Uwv de proceskosten die eiseres heeft gemaakt en het griffierecht dat zij heeft betaald, niet aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1683.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2814.