ECLI:NL:RBMNE:2024:3678

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
UTR 23/6299
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag WIA-uitkering en beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig containermonteur, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een herhaalde aanvraag voor een WIA-uitkering. Eiser had zich op 30 augustus 2011 ziek gemeld en na een eerdere afwijzing van zijn WIA-aanvraag in 2013, heeft hij in 2022 opnieuw verzocht om terug te komen op dat besluit. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot het indienen van beroep door eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv het verzoek inhoudelijk heeft beoordeeld en niet op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft afgewezen. Eiser stelde dat zijn klachten in 2013 niet goed waren beoordeeld en dat er sprake was van een verslechtering van zijn gezondheid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de medische beoordeling van het Uwv juist was en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden.

De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft geweigerd om voor het verleden of de toekomst terug te komen op het besluit van 1 augustus 2013. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een WIA-uitkering en het beroep is ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6299

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Maachi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

Voorgeschiedenis
Eiser was werkzaam als containermonteur voor 40,38 uur per week. Op 30 augustus 2011 heeft hij zich ziek gemeld. De wachttijd is doorlopen door klachten vanwege een nekhernia en lichte depressie. Met het besluit van 1 augustus 2013 heeft het Uwv geweigerd aan eiser per 27 augustus 2013 (einde wachttijd) een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit liggen medische en arbeidskundige onderzoeken ten grondslag, waarbij op 12 juli 2013 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgesteld. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is met het besluit op bezwaar van 31 oktober 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep hiertegen is ongegrond verklaard. [1]
Daarna heeft eiser zich twee keer ziek gemeld. Naar aanleiding van de laatste ziekmelding op 6 juli 2015 is aan eiser per 13 juli 2015 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Deze ZW-uitkering is vervolgens per 12 april 2016 beëindigd. Ook na bezwaar en beroep is deze beslissing in stand gebleven. [2]
Deze zaak
Op 3 oktober 2022 heeft eiser het Uwv verzocht om terug te komen op het eerdere besluit van 1 augustus 2013. Met het primaire besluit van 13 januari 2023 heeft het Uwv eisers verzoek afgewezen.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit van 7 november 2023 heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

1. Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv terecht niet is teruggekomen van het eerdere besluit van 1 augustus 2013, waarin eiser een WIA-uitkering is geweigerd.
2. Eiser vindt dat hij gezien zijn klachten en beperkingen wel recht heeft op een WIA-uitkering. Onder verwijzing naar de in bezwaar ingebrachte medische informatie stelt eiser dat de medische WIA-beoordeling in 2013 onvolledig en onjuist is geweest, waardoor een onjuist besluit is genomen. Ook vindt eiser dat hij heeft aangetoond dat in ieder geval sprake is geweest van een verslechtering van zijn gezondheid na die beoordeling. Daarnaast stelt eiser dat hij ook in de toekomst recht heeft op een WIA-uitkering.
3. Het Uwv ziet geen reden om terug te komen op het besluit van 1 augustus 2013 en blijft in beroep bij het standpunt dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering. Dit standpunt is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 oktober 2023.

De aanvraag van eiser

4. De aanvraag van eiser van 3 oktober 2022 is een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de rechtspraak is door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uitgemaakt hoe het Uwv een herhaalde aanvraag mag of moet beoordelen en hoe de rechtbank een besluit op een herhaalde aanvraag vervolgens toetst. [3]
5. Een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering moet na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering worden beoordeeld naar zijn strekking. Met andere woorden: wat heeft de aanvrager met de aanvraag beoogd? Met een aanvraag kan worden beoogd:
1. dat met ingang van de datum waarop het besluit zag, wordt teruggekomen van het eerdere besluit in de zin van artikel 4:6 van de Awb (herhaalde aanvraag);
2. dat wordt bedoeld een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (een zogeheten Amber-beoordeling);
3. dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak).
Het onderscheid in wat de aanvrager heeft bedoeld, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het Uwv en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter.
6. In dit geval heeft eiser met zijn aanvraag bedoeld dat het Uwv voor het verleden en de toekomst terugkomt van het eerdere besluit en dat hij een beroep doet op de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid. Hij doet dus een beroep op alle drie hiervoor benoemde mogelijkheden.

Het oordeel van de rechtbank

Herziening voor het verleden en de toekomst
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat het besluit van 1 augustus 2013 over de WIA-uitkering van eiser in rechte is komen vast te staan. Het Uwv is bevoegd om een herzieningsverzoek inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Maar het Uwv kan er ook voor kiezen om het herzieningsverzoek af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn (nova). Voor de toets door de rechtbank is van belang welke keuze het Uwv in dit geval heeft gemaakt. Als het Uwv het verzoek terug te komen van een besluit op inhoudelijke gronden afwijst, dan toetst de rechtbank het besluit op dat verzoek aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over dat verzoek. [4]
8. De rechtbank stelt vast dat uit het bij het bestreden besluit onderliggend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat het Uwv de herhaalde aanvraag van eiser niet heeft afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb, maar deze inhoudelijk heeft beoordeeld. Het Uwv heeft dit op de zitting ook bevestigd. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit inhoudelijk aan de hand van de beroepsgronden zal toetsen, ook voor wat betreft de herziening voor de toekomst.
9. Eiser stelt dat op basis van de in bezwaar overgelegde medische gegevens ervan moet worden uitgegaan dat hij al in 2013 leed aan verschillende klachten die toen onvoldoende zijn onderkend. Het gaat onder meer om chronische pijnklachten aan schouders, armen, knieën, handen en voeten, klachten als gevolg van de ziekte van Bechterew, constante vermoeidheid, concentratieproblemen en vergeetachtigheid. Daarnaast is, en was er toen al sprake van stemmingswisselingen en angstklachten. Eiser krijgt ook 4 uur per week ambulante ondersteuning op alle leefgebieden. Eiser stelt dat hij een licht verstandelijke beperking heeft waardoor hij destijds niet in staat was om aan te geven dat de verzekeringsarts informatie bij de specialisten kon opvragen, terwijl de verzekeringsarts dat ook niet op eigen beweging heeft gedaan. Eiser verwijst naar de brief van de neuroloog van 3 augustus 2015, waarbij een nekhernia werd geconcludeerd en de brief van de reumatoloog van 11 september 2015 die de ziekte van Bechterew heeft geconstateerd. Bij de beoordeling in 2013 was eiser in behandeling om een verklaring te krijgen voor al zijn pijnklachten, waarbij een uitgebreid lichamelijk onderzoek werd verricht. Deze informatie is bij die beoordeling in 2013 volledig buiten beschouwing gebleven, terwijl die klachten al wel aanwezig waren. Eiser voert verder aan dat hij de nodige medicijnen gebruikt.
10. De rechtbank stelt voorop dat partijen het met elkaar eens zijn dat het dossier alle beschikbare medische informatie bevat. In het rapport van 31 oktober 2023 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingegaan op het medisch dossier, waaronder de door eiser ingebrachte medische stukken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in zijn rapport dat, ondanks de forse problematiek van eiser, er te weinig steekhoudende medische argumenten zijn om het eerder medisch oordeel per einde wachttijd in 2013 te herzien. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was per einde wachttijd sprake van een nekhernia zonder beknelling waarvoor beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken 3, 4 en 5 (in de FML van 12 juli 2013). Er was op dat moment ook sprake van licht depressieve klachten waarbij op later tijdstip ook een licht verstandelijke beperking (IQ 57/58) is vastgesteld waarmee eiser echter langdurig in werk heeft gefunctioneerd. Uit de beschikbare informatie van Merem in oktober 2020 blijkt dat in 2014 sprake was van een val van een tanker na moker in de rug te hebben gehad. In 2015 worden de diagnosen M.Bechterew, retropatellaire chondropathie, patellofemoraal syndroom vastgesteld en in 2016 vitamine D tekort. Daarbij is eiser in 2020 ook lichamelijk onderzocht, waarbij de rug lumbaal beperkt is in mobiliteit met ook pijnlijke onderrug. Verder is de mobiliteit van de nek intact, maar wel pijnlijk. Mobiliteit, kracht en de coördinatie van de armen is intact, waarbij pijnaangifte in de eindstanden. De mobiliteit van de benen is niet significant beperkt en de kracht in de heupen is licht beperkt. Er is dus in 2020, 7 jaar later, een situatie aan de orde die volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet significant verschilt van de situatie in 2013. Daarbij geeft de revalidatiearts ook aan dat er op dat moment geen indicatie is voor een multidisciplinair revalidatietraject.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. De beschikbare medische informatie biedt geen steun voor de stelling van eiser dat zijn klachten en beperkingen tijdens de einde wachttijd-beoordeling in 2013 niet goed zijn vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het aanvullend rapport van 13 februari 2024 gemotiveerd toegelicht dat in de FML van 12 juli 2013 in ruime mate tegemoet is gekomen aan de beperkte fysieke belastbaarheid voortvloeiend uit de nekhernia. Uit die FML blijkt dat er beperkingen zijn gesteld voor zwaardere fysieke belastingen zoals trillingsbelasting, frequent reiken tijdens het werk, duwen/trekken, tillen/dragen, frequent lichte en zware lasten hanteren, hoofdbewegingen maken, hoofd in een bepaalde stand houden tijdens werk en boven schouderhoogte actief zijn. Voor de later vastgestelde lichte verstandelijke beperking ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen onderbouwing voor het aannemen van meer beperkingen op het mentale vlak. De rechtbank kan deze motivering volgen en vindt deze voldoende.
12. Eiser stelt dat hij zijn klachten tijdens de einde wachttijd-beoordeling in 2013 niet goed tot uitdrukking kon brengen als gevolg van de lichte verstandelijke beperking. Naar het oordeel van de rechtbank wil dat echter niet zeggen dat de verzekeringsarts bij die beoordeling belangrijke informatie heeft gemist of dat hij niet alle beschikbare informatie heeft meegewogen om de klachten van eiser goed in kaart te kunnen brengen. Daarbij betrekt de rechtbank dat het beschreven klachtenbeeld in het rapport van de verzekeringsarts van 12 juli 2013 niet wezenlijk verschilt met het klachtenbeeld van eiser zoals dat in andere stukken in het dossier is beschreven. In het stuk van De Gezonde Zaak van 15 mei 2013, dat in het kader van het multidisciplinair diagnostisch onderzoek is opgemaakt, en het rapport van de bedrijfsarts dat in het kader van de re-integratiebegeleiding van eiser na zijn ziekmelding is opgesteld, wordt een vergelijkbaar klachtenbeeld omschreven. Er is toen niet over
andereklachten gesproken dan de nek- en schouderklachten voortkomend uit de nekhernia. Uit deze stukken blijkt dat daarbij uitgebreid aandacht is besteed aan het beloop van de ziekte, de ervaren belemmeringen en klachten van eiser en de eigen visie van eiser op zijn mogelijkheden. De rechtbank ziet dus geen reden voor het oordeel dat bij de einde wachttijd-beoordeling klachten over het hoofd zijn gezien door de verzekeringsarts. Eiser heeft verder in beroep geen (medische) stukken ingebracht waaruit zou blijken dat er in de FML van 12 juli 2013 te weinig beperkingen zijn aangenomen.
13. Het voorgaande betekent dat het Uwv kan worden gevolgd in het standpunt dat er geen aanleiding bestond om voor het verleden terug te komen van het besluit van 1 augustus 2013. Er is daarom ook geen aanleiding om dit besluit voor de toekomst (vanaf het moment van het verzoek) te herzien.
Amber-beoordeling
14. Het recht op een WIA-uitkering kan ook op een later moment ontstaan in het geval van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak binnen vijf jaar na de eerdere afwijzing. [5] Deze periode van 5 jaar loopt in dit geval van 27 augustus 2013 (einde wachttijd) tot 27 augustus 2018. De aanvrager moet feiten of omstandigheden aandragen die de aanvraag van toegenomen arbeidsongeschiktheid ondersteunen. Het Uwv zal dan moeten onderzoeken of er aanleiding bestaat om vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid een uitkering toe te kennen.
15. Eiser stelt dat hij voor de Amber-regeling in aanmerking komt, omdat uit de medische informatie volgt dat zijn ziekte progressief is en de klachten ernstig zijn toegenomen. Er is volgens eiser dus sprake van toegenomen arbeidsongeschikt als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak binnen 5 jaar na de laatste beoordeling van de uitkering.
16. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat bij eiser geen sprake is geweest van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak als waarmee hij in 2013 is uitgevallen voor zijn werk. In het rapport van 31 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat na 2013 sprake is van psychosociale problematiek waarbij eiser veel traumatische gebeurtenissen meemaakt; onder andere verlies van zijn woning, familie en kennissen. De toegenomen psychische problematiek die hieruit voortvloeit, heeft echter een andere oorzaak dan de problematiek die aan de orde was ten tijde van de einde wachttijd-beoordeling in 2013. In het aanvullend rapport van 13 februari 2024 licht de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder toe dat de ziekte van Bechterew en de knieklachten beiderzijds in 2015 zorgen voor een toename van eisers fysieke klachten en beperkingen, maar dat dit ook allemaal evident andere aandoeningen zijn dan de nekhernia zoals die in 2013 tot beperkingen leidde. Het is aan eiser om twijfel te zaaien aan de medische beoordeling en een link te leggen tussen de nieuwe klachten en de oude klachten uit 2013. De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat niet is gebleken dat er bij de einde wachttijd-beoordeling meer klachten speelden dan destijds door de verzekeringsarts zijn beoordeeld. Zonder af te doen aan de ernst van de klachten van eiser, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak ten opzichte van 2013.
Verzoek tot benoeming van een onafhankelijk deskundige
17. Op de zitting heeft eiser de rechtbank verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De rechtbank wijst dit verzoek af. Zoals hiervoor is overwogen, twijfelt de rechtbank niet aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv ten onrechte niet is teruggekomen op het besluit van 1 augustus 2013, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Eiser heeft zijn beroep onderbouwd met argumenten en heeft hiertoe medische informatie ingebracht.

Conclusie en gevolgen

18. De conclusie is dat het Uwv terecht heeft geweigerd om voor het verleden of de toekomst terug te komen van het besluit van 1 augustus 2013 en terecht heeft bepaald dat er geen sprake is van een toename van beperkingen voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak. Dit betekent dat eiseres niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 9 september 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:3985.
2.Uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 21 november 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:6634.
3.Zie de uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:288, r.o. 4.2.2 en 4.2.3.
5.Dit is neergelegd in artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA.