ECLI:NL:RBMNE:2024:3644

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
23/5064
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na medisch onderzoek door het Uwv

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 28 april 2023 de aanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft bij het bestreden besluit van 19 september 2023 de afwijzing gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 28 maart 2024 is behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig, maar het Uwv was afwezig.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waarbij eiser aanvoert dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat zijn klachten en beperkingen onvoldoende zijn erkend. Eiser heeft verschillende medische klachten, waaronder chronische pijnstoornis en hypochondrie, en stelt dat hij niet in staat is om te werken. De rechtbank concludeert echter dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om de afwijzing van de WIA-uitkering te herzien. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hebben verzameld om tot hun oordeel te komen.

De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat de medische beoordeling onjuist is, wat hij niet heeft gedaan. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat het besluit van het Uwv in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ontvangt geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker op 11 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5064

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Sala),
en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering.
1.1
Het Uwv heeft met zijn besluit van 28 april 2023 de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 september 2023 op het bezwaar van eiser, is het Uwv bij deze afwijzing gebleven.
1.2
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.3
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen. Het Uwv is, met bericht van verhindering, niet op zitting verschenen.
1.5
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het Uwv terecht een WIA-uitkering aan eiser heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat wil zeggen dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit van het Uwv in stand blijft.
2.2
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Daarnaast heeft het Uwv zijn klachten en beperkingen onderschat. Hij stelt bekend te zijn met de volgende klachten: chronische pijnstoornis, somatoforme stoornis, hypochondrie, beenlengteverschil, psychosomatische fibromyalgie, kuitpeesontsteking en hamstringspeesontsteking. Door de pijn in zijn heup kan eiser niet lang lopen of staan. Hij is beperkt in het huishouden en ligt het merendeel van de dag in bed. Door zijn psychische klachten kan hij zich minder concentreren en herinneren, waardoor hij niet goed kan plannen. De hypochondrie verergeren deze klachten. Ter ondersteuning verwijst hij naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep waarin iemand met hypochondrie in aanmerking kwam voor een WAO-uitkering. [1] Gelet op de ernst van zijn klachten is de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onjuist en houden de geduide functies onvoldoende rekening met zijn beperkingen. Hij kan slechts 3 uur in plaats van 40 uur per week werken. Verder is hij beperkt in samenwerken omdat collega’s hem te veel zouden moeten ondersteunen en hij zich door de hypochondrie en andere psychische klachten al snel onbegrepen voelt.
4. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift verklaard geen aanleiding te zien voor gegrondverklaring van het beroep. Eiser vermeldt in het beroepsschrift geen nieuwe feiten en omstandigheden en voert evenmin medische gegevens aan waaruit blijkt dat moet worden getwijfeld aan het oordeel van de verzekeringsartsen.
Was het onderzoek voldoende zorgvuldig?
5. Eerst zal de rechtbank ingaan op de vraag of het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft eiser op spreekuur gezien en zowel psychisch als lichamelijk onderzocht. Naar aanleiding van zijn bezwaar is eiser schriftelijk uitgenodigd voor een hoorzitting om zijn klachten mondeling te kunnen toelichten. Hij heeft hierop niet tijdig gereageerd. De rechtbank heeft begrepen dat er nog wel telefonisch contact is geweest tussen eiser en het Uwv, maar dat hieruit geen afspraak meer is voortgekomen voor een hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht kunnen concluderen dat, ook zonder eiser opnieuw op spreekuur of tijdens een hoorzitting te zien, voldoende informatie beschikbaar was om tot het oordeel te komen dat er geen aanleiding bestond om het primaire medische oordeel te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd. Medische informatie was beschikbaar van een sportarts, huisarts, twee orthopedisch chirurgen, reumatoloog, arbodienst en het gezondheidscentrum [gezondheidscentrum] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over de rapportage van de primaire verzekeringsarts en de in de primaire fase gebruikte medische informatie. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
Was de medische en arbeidskundige beoordeling juist?
6. Als het gaat om de medische beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan eiser om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
6.1
Volgens vaste rechtspraak is slechts sprake van arbeidsongeschiktheid als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of niet mag verrichten. In bijzondere gevallen kan worden aangenomen dat aan die eis is voldaan, ook als niet geheel duidelijk is aan welke ziekte of gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven. Daarbij geldt de (minimum)eis dat bij de medisch deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat, dat iemand als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de betreffende arbeid te verrichten. [2] De rechtbank heeft goed begrepen dat eiser lichamelijk de nodige (pijn)klachten en belemmeringen ervaart. Uit het dossier blijkt dat eiser voor deze klachten meerdere malen uitgebreid is onderzocht door verschillende specialisten en behandelaren. Er is hiervoor echter nooit een harde diagnose gesteld. Hoewel dus een objectief medisch vast te stellen oorzaak ontbreekt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het desalniettemin plausibel geacht om eiser zowel psychisch als ook lichamelijk niet te zwaar te belasten, overeenkomstig de FML die door de primaire verzekeringsarts is opgesteld. Eiser heeft geen medisch informatie overgelegd en ook niet op ander wijze aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn lichamelijke (pijn)klachten.
6.2
Voor het niet opnemen van een urenbeperking in de FML heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep als reden gegeven dat er geen sprake is van een aandoening die een energetische belemmering oplevert. Als eiser werk heeft wat past bij zijn fysieke en psychische beperkingen, is er geen noodzaak om een urenbeperking te geven op preventieve basis. De rechtbank acht dit een plausibele redenering, waar eiser evenmin medisch onderbouwde argumenten tegenover heeft gesteld.
6.3
In de FML is geen beperking gesteld op samenwerken. De primaire verzekeringsarts heeft vastgesteld dat bij eiser geen sprake is van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt door het Uwv bepaald met behulp van het zogeheten Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (hierna: CBBS). In het CBBS is beschreven dat de vraag in hoeverre iemand met anderen kan samenwerken bepaald wordt aan de hand van zijn flexibiliteit, communicatievermogen, inlevingsvermogen, enz. De stelling van eiser dat collega’s hem te veel zouden moeten ondersteunen en hij zich al snel onbegrepen zal voelen, is blijkens het CBBS geen reden voor het aannemen van een beperking op samenwerking. In overeenstemming met het CBBS kon het Uwv er dus van uitgaan dat geen sprake is van een beperking op samenwerken.
6.4
Met de diagnose hypochondrie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens zijn rapportage rekening gehouden. Eiser heeft geen medisch onderbouwde argumenten aangevoerd waarom de gestelde beperkingen op dit punt onvoldoende zijn of er meer beperkingen gesteld hadden moeten worden. De verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep treft ook geen doel, omdat het hierin niet ging over de vraag of hypochondrie recht geeft op een WIA-uitkering of het hiervoor opnemen van beperkingen in een FML.
6.5
De rechtbank komt tot het oordeel dat eiser geen medische informatie heeft overgelegd en ook niet op een andere wijze aannemelijk heeft gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van zijn gezondheidstoestand. Evenmin heeft eiser twijfel doen rijzen aan de juistheid van zijn belastbaarheid voor arbeid. Eiser heeft geen arbeidskundige gronden aangevoerd tegen de geduide functies. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen gaat zij er vanuit dat de FML van 18 april 2021 klopt en dat eiser de functies die geduid zijn op grond van die FML dan ook zou kunnen verrichten.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep van eiser is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van het Uwv in stand blijft, waarin is bepaald dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.CRvB 24 juli 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:2452, r.o. 1.1.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1911.