Uitspraak
15.2798 WAO
OVERWEGINGEN
WAO-uitkering van appellant met ingang van 9 juli 1998 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Daaraan ligt een rapport van 8 mei 1998 ten grondslag. In 2003 en in 2007 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage ongewijzigd is gebleven. Bij de beoordeling in 2007 zijn de beperkingen van appellant aangepast en neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 31 januari 2007.
niet-verzekerde klachten in beschouwing hebben genomen en daarbij ook naar de psychische klachten van appellant hebben gekeken. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de mogelijkheden en beperkingen van appellant op juiste wijze in de FML zijn neergelegd.
22 mei 2017 heeft psychiater Strik geconcludeerd dat op de datum in geding sprake is van een paniekstoornis met agorafobie, een depressieve en een cognitieve stoornis (MCI). Daarbij is de conclusie vermeld dat de klachten met betrekking tot de paniekstoornis en agorafobie niet in ernst zijn toegenomen op de datum in geding. Wat betreft de depressieve klachten overweegt psychiater Strik dat de huisarts (eerst) in 2003 weliswaar deze klachten vermeldt, maar dat niet duidelijk is of daarbij de diagnose depressie is gesteld. In zijn rapport stelt Strik dat sprake lijkt van een toename van depressieve klachten vlak vóór en na het myocardinfarct en dat die klachten vermoedelijk een verergering van het toestandsbeeld gaven. Dat eerder al sprake was van depressieve klachten volgt niet uit de medische stukken. In het intakeverslag van de angstpolikliniek van 17 december 2002 zijn geen depressieve klachten of een diagnose van depressie vermeld. In het verslag van de verzekeringsarts in het kader van de vijfdejaars herbeoordeling van 17 juli 2003 zijn evenmin depressieve klachten vermeld. Psychiater Strik heeft verder geconcludeerd dat de neuropsychiatrische symptomen bij appellant zowel beperkingen laten zien op het vlak van persoonlijk functioneren als op het vlak van sociaal functioneren. Omdat de door de Raad benoemde deskundige Strik zich niet gekwalificeerd acht om een oordeel te vellen over de beperkingen dan wel de FML, heeft de Raad vervolgens verzekeringsarts Greveling-Fockens benoemd. Verzekeringsarts Greveling-Fockens is er in haar rapport van 17 december 2018 eveneens vanuit gegaan dat de depressieve klachten van appellant zijn ontstaan in een niet verzekerde periode, namelijk in 2003, en vlak voor het myocardinfarct in 2012 zijn toegenomen. Daarbij overweegt de verzekeringsarts dat in het dossier geen aanwijzingen zijn te vinden dat appellant eerder door een verzekeringsarts vanwege een depressieve stoornis beperkt werd geacht. De FML van 1 april 2014 dient gelet op het rapport van psychiater Strik aangepast te worden wat betreft de psychische belastbaarheid. Volgens verzekeringsarts Greveling-Fockens gelden er meer beperkingen voor appellant dan zoals is vastgelegd in de FML van 1 april 2014, ten aanzien van herinneren, uiten van eigen gevoelens, en ten aanzien van het veelvuldig contact hebben met klanten of patiënten.