ECLI:NL:RBMNE:2024:3619

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
C/16/566335 / FA RK 23-2108
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en partneralimentatie in het kader van een samengesteld gezin

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juni 2024 uitspraak gedaan over de wijziging van kinderalimentatie en partneralimentatie in het kader van een samengesteld gezin. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.L.M. Louwen, verzocht om een verlaging van de kinderalimentatie van € 220,80 naar € 135,- per kind per maand, en om de partneralimentatie op nihil te stellen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Patist, was het niet eens met deze verzoeken en vroeg om afwijzing of niet-ontvankelijkheid van de man.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onderhoudsplichtig is voor drie kinderen: [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden door de geboorte van [minderjarige 3], wat invloed had op de draagkracht van de man. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 80,- per kind per maand, ingaande op de datum van de beschikking, en de partneralimentatie op nihil, ingaande op 1 september 2023. De vrouw moet het teveel ontvangen bedrag aan partneralimentatie terugbetalen aan de man.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de draagkracht van zowel de man als de vrouw, en de noodzaak om de alimentatie aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/566335 / FA RK 23-2108
Kinder- en partneralimentatie
Beschikking van 13 juni 2024
in de zaak van:
[man],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.L.M. Louwen,
tegen
[vrouw],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Patist.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de man (met bijlagen), binnengekomen op 6 november 2023;
  • het verweerschrift van de vrouw (met bijlagen), binnengekomen op 17 januari 2024;
  • het bericht van de vrouw (met bijlagen 3 t/m 9) van 4 april 2024;
  • de brief van de man (met bijlagen 18 t/m 31) van 28 maart 2024.
1.2.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 18 april 2024. Daarbij waren aanwezig: de man met zijn advocaat en de vrouw met haar advocaat.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2014 in [geboorteplaats 1] , USA;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2017 in [geboorteplaats 2] .
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan ingeschreven op het adres van de vrouw. De ouders hebben gezamenlijk het gezag.
2.3.
De rechtbank heeft bij beschikking van 30 december 2019 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en daarbij bepaald dat het tussen partijen gesloten convenant en ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking. In het ouderschapsplan is opgenomen dat de man met ingang van de datum waarop de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten een bedrag van € 252,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen. Dit bedrag is later door partijen bijgesteld (vanwege vermindering van de kinderopvangkosten). De man betaalt op dit moment € 220,80 per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw. Verder is in het echtscheidingsconvenant opgenomen dat de man met ingang van de datum waarop de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten een bedrag van €189,- bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen. Na de wettelijke indexering (jaarlijkse verhoging) bedraagt de partneralimentatie in 2023 € 205,11 per maand.
2.4.
De man wil dat het bedrag aan kinderalimentatie wordt gewijzigd naar € 135,- per kind per maand, vanaf 1 september 2023 en naar € 54,- per kind per maand vanaf 1 december 2023. De man wil dat de partneralimentatie wordt gewijzigd in die zin dat die op nihil worden gesteld, vanaf 1 september 2023.
Volgens de man zijn de omstandigheden gewijzigd doordat hij met zijn nieuwe partner [A] (hierna [A] ) een kind heeft gekregen:
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2023 in [geboorteplaats 2] .
De man vindt dat door deze gewijzigde omstandigheden zijn draagkracht voor de kinderalimentatie verandert en dat hij geen draagkracht meer heeft om partneralimentatie te betalen.
2.5.
De vrouw is het niet eens met de verzoeken. Zij wil dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoeken of dat de verzoeken worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank beslist dat de man een bedrag van € 80,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf de datum van deze beschikking. Daarnaast stelt de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie op nihil, vanaf 1 september 2023.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissingen neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Wijziging van omstandigheden
3.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Daarvan is hier sprake. Door de geboorte van [minderjarige 3] is de man ook tegenover [minderjarige 3] onderhoudsplichtig geworden. Dit heeft invloed op zijn draagkracht en dit is reden genoeg om opnieuw te gaan rekenen. De rechtbank is het dus niet met de vrouw eens dat er niet aan rekenen wordt toegekomen omdat er geen sprake zou zijn van een ‘rechtens relevante wijziging.’ De vrouw vindt dit omdat het inkomen van de man inmiddels is verdubbeld en de man in elk geval voldoende overhoudt voor zichzelf om de huidige kinderalimentatie te betalen. De rechtbank heeft begrip voor de gedachtegang van de vrouw, maar zo werkt het niet. Er wordt eerst vastgesteld of sprake is van een wijziging van omstandigheden. Als dat zo is, dan wordt er opnieuw berekend. Op basis van de uitkomst van deze berekening beoordeelt de rechtbank vervolgens of de eerder vastgestelde kinder- en partneralimentatie nog aan de wettelijke maatstaven voldoet of dat deze moet worden aangepast. Hieronder volgt deze berekening en beoordeling.
De ingangsdatum
3.3.
Voordat de rechtbank opnieuw kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de nieuwe kinder- en partneralimentatie gaan gelden.
3.4.
De wet geeft de rechtbank verder grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [2] Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechtbank beslist. De rechtbank kan dus een bijdrage vaststellen of wijzigen over een periode in het verleden.
3.5.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum voor de partneralimentatie de geboortedatum van [minderjarige 3] . Dit is het moment dat de omstandigheden zijn gewijzigd. Ondanks dat de rechtbank terughoudend moet omgaan met een ingangsdatum die ligt in het verleden, is dit in dit geval wel op zijn plaats. De vrouw was al voor de geboorte van [minderjarige 3] ermee bekend dat de man een derde kind zou krijgen. De man heeft de vrouw hierover in mei 2023 geïnformeerd en aangegeven dat dit invloed heeft op zijn draagkracht. De vrouw heeft tegen de nihilstelling enkel het verweer gevoerd dat geen sprake is van een ‘rechtens relevante’ wijziging. Uit de correspondentie tussen partijen volgt daarentegen dat ook de vrouw ervan uitging dat de man door het krijgen van zijn derde kind geen draagkracht meer heeft om ook nog partneralimentatie te betalen. De vrouw kon en moest er daarom rekening mee houden dat zij per 1 september 2023 geen recht meer heeft op partneralimentatie. Dit betekent ook dat zij de daarna ontvangen partneralimentatie moet terugbetalen. Niet gesteld of gebleken is dat de vrouw dit niet zou kunnen.
3.6.
Voor de kinderalimentatie hanteert de rechtbank de datum van de beschikking als ingangsdatum. De rechtbank is het met de vrouw eens dat er in deze ‘samengestelde gezinnen situatie’ verschillende benaderingen zijn voor bijvoorbeeld het berekenen van de behoefte of het verdelen van de draagkracht. Deze onduidelijkheid over de berekenwijze en uitkomst en de behoedzaamheid die de rechtbank moet betrachten bij het hanteren van een datum in het verleden, maakt dat het niet redelijk is om de ingangsdatum voor de kinderalimentatie voor de datum van de beschikking te laten ingaan.
Kinderalimentatie
3.7.
Kinderalimentatie gaat voor op partneralimentatie. [3] De rechtbank bepaalt daarom eerst de hoogte van de kinderalimentatie, om daarna te beoordelen in hoeverre er nog ruimte is voor partneralimentatie.
Samengesteld gezin
3.8.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de rechtbank bij het beoordelen van het verzoek van de man rekening moet houden met het feit dat de man onderhoudsplichtig is voor kinderen uit een eerdere of latere relatie. De man is niet alleen de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar ook van [minderjarige 3] . Naast de vraag voor welke kinderen partijen onderhoudsplichtig zijn, moet ook worden gekeken naar de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de onderhoudsplichtigen.
Onderhoudsplichtigen
3.9.
De man is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De vrouw is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [A] is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 3] .
3.10.
Als iemand onderhoudsplichtig is voor meerdere kinderen, dan moet de rechtbank beoordelen of diegene in staat is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. De Hoge Raad heeft daarbij bepaald dat het beschikbare geld gelijk over de kinderen moet worden verdeeld, tenzij er bijzondere redenen zijn waarom dit anders moet worden verdeeld. [4] Een reden voor zo’n andere verdeling kan zijn dat het ene kind meer kost dan het andere kind. Hoeveel een kind kost, hangt namelijk samen met hoeveel de ouders te besteden hadden voordat zij uit elkaar gingen. Daarom onderzoekt de rechtbank eerst wat de kosten van elk kind zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd.
De behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.11.
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] € 926, per kind per maand is. De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken en zal voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] rekenen met de behoefte van € 926,-. Partijen zijn het er daarnaast over eens dat zij naast deze “vaste” behoefte ook samen de aanvullende werkelijke medische kosten en schoolkosten delen (50/50). Deze afspraak staat los van deze kinderalimentatie berekening.
De behoefte van [minderjarige 3]
3.12.
De behoefte van [minderjarige 3] berekent de rechtbank op € 1.840,-. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit bedrag is gekomen.
3.13.
Over de behoefte van [minderjarige 3] bestaat tussen partijen discussie. De man berekent de behoefte van [minderjarige 3] op € 2.013,-. Hij baseert deze behoefte op het netto besteedbaar gezingsinkomen op het moment dat [minderjarige 3] werd geboren. Dit netto gezinsinkomen van de man en [A] was in 2023 hoger dan het maximale bedrag van € 6.000,- uit de behoeftetabel die hoort bij het door de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak uitgebrachte Rapport Alimentatienormen. De man rekent met een tabelbedrag van € 870,- vermeerderd met de netto opvangkosten. De behoefte van [minderjarige 3] komt dan neer op een bedrag van € 2.013,-.
3.14.
De vrouw is het niet eens met deze rekenwijze. De vrouw betwist niet de werkelijke opvangkosten en kan zich erin vinden dat deze volledig worden opgevoerd. Dit omdat dit bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook altijd is gedaan. De vrouw vindt echter dat deze hoge behoefte van [minderjarige 3] tot een onredelijke uitkomst leidt. Als de draagkracht vervolgens naar rato wordt verdeeld, dan blijft er nauwelijks iets over voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vrouw berekent de behoefte van [minderjarige 3] op € 1.017,-. Zij doet dit door voor het vaste deel van de behoefte [minderjarige 3] als één van de drie kinderen te beschouwen. Zij komt dan uit op een tabelbedrag van € 543,-. Hier telt zij de netto opvangkosten bij op en trekt hiervan de volledige draagkracht van mevrouw [A] (zij berekent die op € 604,-) van af.
3.15.
De rechtbank berekent de behoefte van [minderjarige 3] anders dan partijen. De rechtbank vindt het gelet op het co-ouderschap voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en het feit dat [minderjarige 3] de helft van de tijd in een gezin met drie kinderen woont redelijk om uit te gaan van een tabelbedrag als ware [minderjarige 3] onderdeel van een gezin met twee kinderen. Dit doet meer recht aan de situatie dan wat de man doet, namelijk rekenen als ware zij enig kind. Maar ook dan wat de vrouw doet, want de helft van de tijd is [minderjarige 3] alleen in het gezin van de man en [A] . Omdat het netto gezingsinkomen van de man en [A] in 2023 hoger was dan € 6.000,- is het behoeftebedrag voor [minderjarige 3] uitgaande van een gezinssituatie met twee kinderen € 730,- (1470/2). Omdat het tussen partijen niet in geschil is dat met de werkelijke opvangkosten moet worden gerekend, telt de rechtbank deze kosten volledig bij dit tabelbedrag op. De rechtbank komt dan op een behoefte van € 1.733,-. Geïndexeerd naar 2024 is dat € 1.840,-.
De draagkracht van de onderhoudsplichtigen
3.16.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [5]
3.17.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
3.18.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 2.065,- per maand maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2024 is dat een bedrag van € 1.270,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit:
70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)].
De draagkracht van de man
3.19.
De draagkracht van de man berekent de rechtbank op € 1.869,- per maand. [6] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.20.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de salarisspecificatie over de maand februari 2024, waarop een belastbaar loon van € 7.958,42 per maand is vermeld. Verder wordt rekening gehouden met de eindejaarsuitkering van € 8.534,-, vakantietoeslag van 8% en de ingehouden pensioenpremie van € 12.312,-. Het netto besteedbaar inkomen is dan € 5.186,- per maand.
3.21.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om af te wijken van het hiervoor genoemde woonbudget. De werkelijke woonlasten van de man zijn duurzaam aanmerkelijk lager dan dit budget en bij het hanteren van het woonbudget kan niet volledig in de behoefte van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] worden voorzien. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat in een dergelijk geval de rechter moet nagaan of het rekenen met de werkelijke woonlasten tot een hogere onderhoudsbijdrage leidt. [7] Op de zitting heeft de man toegelicht dat de werkelijke woonlasten voor de man en [A] € 1.978,- per maand zijn. Het woonbudget van de man en [A] samen zou € 2.470,- per maand zijn. Het woonbudget voor de man is € 1.556,- en het woonbudget voor [A] is € 914,- (samen dus € 2.470,-). Niet gesteld of gebleken is dat de woonlasten van de man en [A] binnenkort wezenlijk zullen veranderen. Dit betekent dat de draagkracht van de man en [A] feitelijk aanmerkelijk hoger is bij het hanteren van de werkelijke woonlasten, dan in het geval er wordt gerekend met het woonbudget. De rechtbank acht het daarom redelijk om uit te gaan van de werkelijke situatie. De rechtbank doet dit door de werkelijke woonlasten naar rato van hun inkomen te verdelen over de man en [A] . De werkelijke woonlasten van de man zijn dan € 1.246,- en van [A] € 732,-.
3.22.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024, rekening houdend met de werkelijke woonlasten, heeft de man een draagkracht van (70% [5.186 – (1.246 + 1.270]=) € 1.869,- per maand.
De draagkracht van de vrouw
3.23.
De draagkracht van de vrouw berekent de rechtbank op € 1.570,- per maand. [8] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.24.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de salarisspecificatie over de maand februari 2024, waarop een belastbaar loon van € 6.567,- is vermeld. Verder wordt rekening gehouden met een kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, ouderschapsverlof en het individueel keuze budget. Het netto besteedbaar inkomen is dan
€ 5.018,- per maand. De rechtbank gaat voor partijen en [A] uit van het actuele inkomen en ziet geen aanleiding om bij haar berekening rekening te houden met mogelijke loonsverhogingen die in het verschiet liggen omdat dit onzekere toekomstige omstandigheden zijn waar niet op vooruitgelopen kan worden.
3.25.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 heeft de vrouw een draagkracht van (70% [5.018 – (0,3 x 5.018 + 1.270)]=) € 1.570,- per maand.
De draagkracht van [A]
3.26.
De draagkracht van [A] berekent de rechtbank op € 732,- per maand. [9] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.27.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de salarisspecificatie over de maand februari 2024, waarop een belastbaar loon van € 3.337,- per maand is vermeld. Verder wordt rekening gehouden met de eindejaarsuitkering van € 1.514,-, een vakantietoeslag van 8%, de ingehouden pensioenpremie van € 3.720,- en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het netto besteedbaar inkomen is dan € 3.047,- per maand.
3.28.
Net als overwogen in 3.21 ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van het woonbudget en te rekenen met de werkelijke woonlasten. De werkelijke woonlasten van [A] zijn € 732,- in plaats van € 914,-.
3.29.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024, rekening houdend met de werkelijke woonlasten, heeft [A] een draagkracht van (70% [3.047 – (732 + 1.270]=) € 732,- per maand.
De verdeling van de kosten
3.30.
De rechtbank zal een andere rekenmethode hanteren dan de rekenmethode die vaak wordt gehanteerd waarbij de draagkracht wordt verdeeld naar rato van behoefte. Als de rechtbank de draagkracht verdeelt naar rato van behoefte, is het resultaat dat de man nog een deel van zijn draagkracht overhoudt (en tegelijkertijd minder kinderalimentatie hoeft te betalen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dan tot op heden het geval was).
De rechtbank vindt deze uitkomst niet redelijk, omdat het de man is die een extra onderhoudsverplichting is aangegaan. De man heeft er immers voor gekozen om een nieuw kind te krijgen met zijn nieuwe partner. Hoewel het de man volledig vrij stond om deze keuze te maken, heeft deze keuze consequenties voor de verdeling van de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tussen de ouders. De rechtbank vindt het niet redelijk dat de keuze van de man betekent dat de vrouw meer dan voorheen moet besteden aan de kosten van de kinderen, terwijl de vader wel nog ruimte heeft om meer bij te dragen. De rechtbank zal daarom de draagkracht van de man op de volgende wijze verdelen.
3.31.
De rechtbank zal eerst het aandeel van de man in de kosten van elk kind berekenen in verhouding tot het aandeel van de andere onderhoudsplichtige voor datzelfde kind. Met deze rekenmethode wordt het ‘ideale’ aandeel van de man in de kosten van de kinderen berekend ‘per gezin’. Dus het ideale aandeel in verhouding tot het aandeel van de vrouw en ook het ideale aandeel in verhouding tot het aandeel van [A] .
3.32.
Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de man en de vrouw in totaal (1.869 + 1.570 =) € 3.439,- per maand beschikbaar. De behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samen is € 1.852,-. Het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bedraagt dan ((1.869 / 3.439) x 1.852 =) afgerond € 1.007,- per maand. Per kind is dit afgerond € 503,-.
3.33.
Voor [minderjarige 3] hebben de man en [A] in totaal (1.869 + 732 =) € 2.601,- per maand beschikbaar. De behoefte van [minderjarige 3] is € 1.840,- per maand. Het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 3] bedraagt dan ((1.869 / 2.601) x 1.840 =) afgerond € 1.322,- per maand.
3.34.
De man heeft onvoldoende draagkracht om zijn aandeel in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 1.007,- per maand en zijn aandeel in de kosten van [minderjarige 3] van € 1.322,- per maand volledig te betalen. Deze aandelen bedragen samen € 2.329,- per maand en de draagkracht van de man is € 1.869,- per maand. De rechtbank zal de draagkracht van de man verdelen naar rato van de berekende aandelen in de kosten van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Hierdoor krijgen alle kinderen een evenredig deel van de berekende aandelen. De man heeft dan voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beschikbaar: (1.007 /2.329) x 1.869 = € 808,- per maand en voor [minderjarige 3] : (1.322 /2.329) x 1.869 = € 1.061,- per maand.
De zorgkorting
3.35.
De man maakt op de dagen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem verblijven kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de man verlagen met een percentage van de behoefte van de kinderen of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
3.36.
Er is sprake van een co-ouderschap. Daarbij past een zorgkorting van 35% van de behoefte (1.852 x 0,35), dus € 648,- per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (808 -/- 648 =) € 160,- per maand, dus € 80,- per kind per maand, moet betalen.
Partneralimentatie
3.37.
De rechtbank zal geen afzonderlijke berekening maken van de draagkracht van de man ten tijde van de geboorte van [minderjarige 3] . Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken volgt dat de man vanaf de geboorte van [minderjarige 3] geen draagkracht meer had om partneralimentatie te voldoen. De onderhoudsverplichtingen ten opzichte van kinderen gaat immers voor partneralimentatie. Dat betekent dat er geen ruimte overblijft om ook partneralimentatie te betalen.
Alimentatie terugbetalen
3.38.
De rechtbank komt nu op een lager bedrag aan partneralimentatie uit dan eerder was vastgesteld. Dit betekent dat de vrouw vanaf 1 september 2023 € 205,11 bruto per maand te veel aan partneralimentatie heeft ontvangen. Zoals in 3.5 overwogen dient de vrouw het te veel ontvangen aan de man terug te betalen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland locatie Utrecht van 30 december 2019, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf de datum van deze beschikking € 80,- per kind per maand bedraagt;
4.2.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland locatie Utrecht van 30 december 2019 en bepaalt deze partneralimentatie vanaf 1 september 2023 op nihil;
4.3.
bepaalt dat de vrouw de na 1 september 2023 ontvangen partneralimentatie aan de man dient terug te betalen;
4.4.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst de verzoeken van de man voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. L.A Witten, rechter, in samenwerking met mr. I. Oostland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1: draagkracht man:
Bijlage 2: draagkracht vrouw:
Bijlage 3: draagkracht [A] :

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 1:400 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Hoge Raad 9 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:314.
5.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
6.Bijlage 1: draagkracht van de man.
7.Zie Hoge Raad 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:586.
8.Bijlage 2: draagkracht van de vrouw.
9.Bijlage 3: draagkracht van [A] .