ECLI:NL:RBMNE:2024:351

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
UTR 22/1647
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had bezwaar aangetekend tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, die de waarde van haar onroerende zaak voor het belastingjaar 2021 had vastgesteld. De heffingsambtenaar had de waardepeildatum vastgesteld op 1 januari 2020 en de waarde gehandhaafd na de uitspraak op bezwaar op 21 februari 2022.

De rechtbank heeft het beroep op 8 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was, en dat de stukken die door de gemachtigde van eiseres waren ingediend, niet relevant waren voor de zaak. De rechtbank wees erop dat de gemachtigde gestandaardiseerde documenten gebruikte, wat niet in lijn was met de goede procesorde.

Eiseres had ook verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde echter dat de redelijke termijn niet was overschreden, omdat de handelswijze van de gemachtigde van eiseres had geleid tot een verlenging van de termijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd ook naar eiseres zelf gestuurd, omdat zij niet op de zitting aanwezig was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1647

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente]

(gemachtigde: P.J.G. Jansen).

Inleiding

Met de beschikking van 26 februari 2021 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van een onroerende zaak in [plaats] voor het belastingjaar 2021 vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiseres als eigenaar van deze onroerende zaak ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij de waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiseres is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 21 februari 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaak gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep op 8 januari 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Beoordeling door de rechtbank

De gestuurde stukken
1. De gemachtigde van eiseres heeft op 24 februari 2022 beroep ingesteld.
2. Op 7 november 2023 zijn partijen uitgenodigd voor de zitting op 8 januari 2024. In hetzelfde aangetekend verstuurde poststuk is een brief gevoegd, waarin eiseres een termijn is gegeven van vier weken voor het innemen van een nader of gewijzigd standpunt en waarbij erop is gewezen dat het op de zitting aanvoeren van nieuwe argumenten strijd met de goede procesorde kan opleveren.
3. Op 8 november 2023 heeft de gemachtigde van eiseres een brief gestuurd. De gemachtigde van eiseres noemt dit een ‘pinpointbrief’.
4. Op 7 januari 2024 – de (zon)dag voor de zitting – en op 8 januari 2024 – direct na de zitting – heeft de gemachtigde van eiseres stukken gestuurd.

De rechtbank laat de stukken en standpunten van eiseres buiten beschouwing

5. In haar uitspraak van 24 januari 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:221) is de rechtbank ingegaan op het procedeergedrag van de gemachtigde van eiseres. Net als in die uitspraak gaven de vlak voor en vlak na de zitting gestuurde brieven en stukken in deze zaak geen reden om de zitting niet door te laten gaan of om het onderzoek te heropenen. De rechtbank verwijst naar overwegingen 11 en 12 van de uitspraak van 24 januari 2024.
6. In overweging 13 van de uitspraak van 24 januari 2024 is uiteengezet dat de gemachtigde gestandaardiseerde documenten gebruikt. In overweging 15 is beschreven dat de rechtbank al vaker heeft laten weten dat zij hiervan niet is gediend: in uitspraken vanaf 2023, in een overleg met de gemachtigde in 2018 en met een brief die de rechtbank vanaf eind 2023 in de lopende zaken heeft gestuurd. In deze zaak procedeert de gemachtigde op dezelfde manier als in de zaak die tot de uitspraak van 24 januari 2024 heeft geleid: hij heeft een (vrijwel) gelijkluidend beroepschrift en (vrijwel) gelijkluidende pinpointbrief gestuurd. Onder verwijzing naar de uitspraak van 24 januari 2024 trekt de rechtbank ook hier de conclusie dat deze stukken op geen enkele wijze betrekking hebben op de onroerende zaak waar deze procedure over gaat. De rechtbank zal deze stukken ook hier terzijde schuiven.
7. Ook in deze zaak had de gemachtigde het voornemen om pas op de zitting een inhoudelijk standpunt in te nemen over de onroerende zaak. En ook in deze zaak heeft de rechtbank hem dat niet toegestaan, wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank verwijst naar overweging 20 van de uitspraak van 24 januari 2024 en overweegt dat ook in deze zaak de ontvangst van de in overweging 3 genoemde waarschuwingsbrief niet is betwist.
De WOZ-waarde is aannemelijk
8. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met het verweerschrift en de stukken daarbij aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de resterende onroerende zaak niet te hoog is. De heffingsambtenaar heeft kunnen verwijzen naar het aankoopbedrag van de voormalige opstallen en de waarde van de grond uit de koopakte, in combinatie met de staat van de renovatiewerkzaamheden op de toestandsdatum 1 januari 2021. Bij het ontbreken van inhoudelijke beroepsgronden ziet de rechtbank geen aanleiding om dit oordeel nader te motiveren.
De redelijke termijn wordt verlengd
9. De gemachtigde van eiseres heeft namens haar verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt.
10. Het bezwaarschrift is ontvangen op 21 februari 2021, zodat meer dan twee jaar is verstreken tot de uitspraak van de rechtbank.
11. In dit geval gaat de rechtbank echter uit van een verlengde termijn van drie jaar voor de bezwaar- en de beroepsfase samen. Daaraan ligt ten grondslag dat de gemachtigde van eiseres een zeer groot aantal bezwaar- en (hoger)beroepsprocedures heeft lopen bij deze rechtbank, dat hij geen personeel heeft en dat zijn handelswijze noodzakelijkerwijs leidt tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Die handelswijze kan aan eiseres worden toegerekend. Voor een nadere motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 20 november 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:6191, overwegingen 17 tot en met 23. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
De uitspraak wordt ook naar eiseres zelf gestuurd
12. Eiseres was niet op de zitting en de rechtbank vraagt zich af of zij op de hoogte is van de wijze waarop de door haar ingeschakelde gemachtigde procedeert. Om die reden stuurt de rechtbank de uitspraak ook naar eiseres zelf.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. De vastgestelde WOZ-waarde blijft in stand. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De heffingsambtenaar hoeft geen griffierecht of proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Kasi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.